De rimpels in zijn voorhoofd verdiepten zich en trokken opeens glad. Maar natuurlijk! Dat zou Zelandoni in een geesttrance kunnen helpen deze plek te vinden. Misschien zat er meer in die Stamtotems dan hij besefte. Heeft Doni tenslotte niet de geesten van alle dieren geschapen? 'Ja. Ik zal dit bij me dragen en er een steen van Thonolans graf in stoppen, 'zei hij.
Hij keek naar de berg los, scherp gerande grind dat tegen de helling lag. Op dat moment bezweek een steentje voor de kosmische zwaartekracht en rolde te midden van een regen van andere stenen langs de helling naar beneden, waarna het bij Jondalars voeten bleef liggen. Hij raapte het op. Op het eerste gezicht leek het niet te verschillen van de andere brokjes graniet en sedimentgesteente. Maar toen hij het omdraaide, keek hij verrast naar de glanzende kleurenschittering op het breukvlak. In het hart van de melkachtig witte steen fonkelden vuurrode puntjes, en toen hij hem heen en weer bewoog, dansten en schitterden er blauwe en groene adertjes in het zonlicht.
'Ayla, moetje dit eens zien,'zei hij, en hij liet haar het opalen vlak van het steentje zien dat hij had opgeraapt. 'Ik dacht eerst dat het een gewoon steentje was, maar moetje zien, hier waar het is afgebroken. De kleuren lijken van binnen uit te komen en ze zijn zo helder dat het bijna lijkt te leven.'
'Misschien is dat ook zo, of misschien is het een stukje van de geest van je broer, 'zei ze.
Ayla werd zich bewust van Jondalars warme hand en de steen die tegen haar handpalm werd gedrukt. Die was warmer geworden, niet zo heet dat het onaangenaam werd, maar genoeg om haar aandacht te trekken. Was het Thonolans geest die zich kenbaar maakte? Ze vond het jammer dat ze niet de kans had gehad om de man te leren kennen. Uit alles wat ze sinds haar aankomst over hem had gehoord, had ze begrepen dat hij zeer geliefd was geweest. Het was zeer spijtig dat hij zo jong was gestorven. Jondalar had vaak gezegd dat Thonolan degene was geweest die op reis had gewild. Hij had de Tocht louter ondernomen om zijn broer te vergezellen en omdat hij eigenlijk liever geen Verbintenis met Marona aanging.
'O, Doni. Grote Moeder, help ons onze weg te vinden naar gene zijde, naar Jouw wereld, naar de plek buiten en toch binnen de onzichtbare ruimten van deze wereld. Zoals de stervende oude maan de nieuwe in zijn tere armen neemt, zo houdt de wereld van de geesten, van het onbekende, deze wereld van het tastbare, van vlees en beenderen, gras en gesteente, in zijn onzichtbare greep. Maar met Jouw hulp kan die zichtbaar worden, aan ons worden onthuld.' Ayla hoorde de smeekbede, die op een vreemde, gedempte, zangerige toon door de zwaarlijvige vrouw werd gezongen. Ze had gemerkt dat ze duizelig werd, al was dat eigenlijk niet het juiste woord om de sensatie te beschrijven. Ze deed haar ogen dicht en had het gevoel dat ze viel. Toen ze ze weer opendeed, zag ze lichtflitsen die vanuit haar ogen leken te komen. Ze besefte nu dat ze, terwijl ze naar de dieren keek, ook andere dingen op de wanden van de grot had gezien zonder er echt aandacht aan te besteden: tekens en symbolen waarvan sommige leken op de visioenen die ze zag. Het leek nu niets meer uit te maken of ze haar ogen open of dicht had. Ze had het gevoel dat ze in een diep gat viel, een lange, donkere tunnel, en ze verzette zich ertegen. 'Geef je eraan over, Ayla. Laat je gaan,' zei de machtige doniër. 'Wij zijn bij je. Wij zullen je bijstaan en Doni zal je beschermen. Laat je door Haar meevoeren. Luister naar de muziek, laat die je helpen, vertel ons wat je ziet.'
Ayla dook met het hoofd naar voren de tunnel in, alsof ze onder water zwom. De wanden van de tunnel, van de grot, begonnen te flikkeren en leken toen op te lossen. Ze keek door de wanden heen naar binnen, naar een grasland daarachter en in de verte een grote kudde bizons.
'Ik zie bizons, grote kudden bizons op een weidse, open vlakte,' zei Ayla. Heel even werden de wanden weer massief, maar de bizons bleven in zicht. Ze bedekten de wanden waar de mammoeten hadden
gestaan. 'Ze zijn op de wanden geschilderd, in rood en zwart, aangepast aan de vorm van de wand. Ze zijn prachtig, volmaakt, vol leven, zoals Jonokol ze maakt. Zien jullie ze niet? Kijk, daar.' De muren losten weer op. Ze kon weer naar binnen kijken, erdoorheen. 'Ze staan weer in een veld, een grote kudde. Ze zijn op weg naar de omsingeling.' Opeens slaakte Ayla een kreet. 'Nee, Shevonar! Nee! Ga daar niet heen, het is veel te gevaarlijk.' Toen, bedroefd en berustend: 'Het is te laat. Het spijt me, ik heb gedaan wat ik kon, Shevonar.'
'Ze wilde een offer, als betoon van respect, opdat mensen beseffen dat ook zij soms van hun eigen soort iets moeten prijsgeven,' zei de Eerste. Ze was daar met Ayla. 'Je kunt hier niet meer blijven, Shevonar. Je moet nu naar Haar terugkeren. Ik zal je helpen. Wij zullen je helpen. Wij zullen je de weg wijzen. Kom, Shevonar. Ja, het is donker, maar zie je het licht verderop? Dat heldere licht? Ga naar dat licht. Zij wacht daar op jou.'
Ayla hield Jondalars warme hand stevig vast. Ze voelde de krachtige aanwezigheid van Zelandoni en een vierde metgezel, de jonge vrouw met de slappe hand, Mejera, maar zij was vaag, onbestendig. Nu en dan manifesteerde ze zich tamelijk sterk, om vervolgens weer te vervagen.
'Het tijdstip is aangebroken. Ga naar je broer, Jondalar,' zei de zwaarlijvige vrouw. 'Ayla kan je helpen. Zij weet de weg.' Ayla voelde de steen die ze samen vasthielden en dacht aan het prachtige melkachtig witte oppervlak met de zweem van blauw en de vuurrode puntjes. Die zette uit, vulde de ruimte en ze dook erin. Ze zwom, niet boven op maar door het water, onder water, zo snel dat ze het gevoel had dat ze vloog. Ze vloog over het landschap, over weilanden en bergen, wouden en rivieren, grote inlandse zeeën en weidse grazige steppen, en de overvloed van allerlei diersoorten die in die woongebieden leefden.
De anderen waren bij haar, volgden haar. Jondalar was het dichtste bij en ze voelde zijn nabijheid het sterkst, maar ze bespeurde ook de nabijheid van de machtige doniër. De aanwezigheid van de andere vrouw was zo zwak dat die amper merkbaar was. Ayla ging de anderen voor naar het doodlopende ravijn in het woeste steppegebied ver naar het oosten. 'Dit is de plek waar ik hem heb gezien. Ik weet niet hoe ik verder moet,' zei ze.
'Denk aan Thonolan, roep zijn geest, Jondalar,' zei Zelandoni. 'Stel je open voor de elan van je broer.'
'Thonolan! Thonolan! Ik kan hem voelen,' zei Jondalar. 'Ik weet niet
waar hij is, maar ik voel hem.' Ayla kreeg een beeld van Jondalar met nog iemand, maar ze kon de ander niet onderscheiden. Toen bespeurde ze de aanwezigheid van anderen, aanvankelijk slechts enkelen; toen werden het er meer, die allemaal om hulp riepen. Twee... nee, drie van hen vielen op in de menigte. Een van hen droeg een zuigeling-
'Ben je nog steeds op reis, nog steeds op verkenningstocht, Thonolan?' vroeg Jondalar.
Ayla hoorde geen antwoord, maar bespeurde gelach. Toen kreeg ze het gevoel van een grenzeloze bereisbare ruimte en oneindig veel plaatsen om heen te gaan. 'Is Jetamio bij jou? En haar kind?' vroeg Jondalar. En weer bespeurde Ayla geen woorden, maar voelde ze hoe de vormloze gedaante een golf van liefde uitstraalde.
'Thonolan, ik weet hoe verzot je bent op reizen en avontuur.' Ditmaal sprak de Eerste met haar gedachten de elan van de man toe. 'Maar de vrouw die bij je is wil terugkeren naar de Moeder. Uit liefde is ze jou gevolgd, maar nu is ze klaar om te gaan. Als je haar liefhebt, moet je nu gaan en haar en haar kind meenemen. Het is tijd, Thonolan. De Grote Aardmoeder wacht op je.' Ayla bespeurde verwarring, een verloren gevoel. 'Ik zal je de weg wijzen,' zei de doniër. 'Volg mij.' Ayla voelde hoe ze werd meegetrokken met de anderen, hoe ze met grote snelheid over een landschap raasde dat haar bekend had kunnen zijn als de details niet zo wazig waren geweest en de duisternis niet zo snel was gevallen. Ze hield de warme hand in haar rechterhand stevig vast en voelde dat haar linkerhand krachtig werd omklemd. Voor hen in de verte doemde een helder licht op, als een groot vreugdevuur, maar toch anders. Het licht werd feller naarmate ze dichterbij kwamen.
Ze vertraagden hun pas. 'Hiervandaan kun je zelf de weg vinden,' zei Zelandoni.
Ayla bespeurde opluchting bij de elans, en toen verwijdering. Een zwaarmoedige duisternis overspoelde hen, en in die absolute afwezigheid van licht werden ze omhuld door een diepe, volslagen stilte. Toen hoorde ze in de onaardse stilte zachte muziek: een golvende fuga van fluiten, stemmen en trommen. Ze voelde beweging. Ze bewogen zich steeds sneller voort, maar ditmaal leek de beweging uit te gaan van de hand links. Mejera klampte zich aan haar hand vast, angstig, vastbesloten om zo snel mogelijk terug te keren en de anderen met zich meesleurend.
Toen ze stilhielden, voelde Ayla de beide handen die de hare vasthielden. Ze waren in de nabijheid van de muziek, terug in de grot. Ayla deed haar ogen open en zag Jondalar, Zelandoni en Mejera. De lamp in de kring sputterde, de olie was bijna opgebrand en slechts één lont brandde nog. In de duisternis achter de kring zag ze het vlammetje van een lamp bewegen, schijnbaar uit zichzelf, en ze huiverde. Het dovende licht in de kring werd vervangen door een andere lamp. Ze zaten nog steeds op het leren kleed, maar zelfs in haar warme kleding had ze het nu koud.
Ze lieten eikaars handen los, alleen Ayla en Jondalar hielden elkaar iets langer vast dan de rest, en gingen verzitten. De Ene Die Eerste Was zong mee met de zangers en bracht de fuga tot een einde. Er werden meer lampen aangestoken en de aanwezigen kwamen weer in beweging. Sommigen stonden op en stampten met hun voeten. 'Ik wil je iets vragen, Ayla,' zei de zwaarlijvige vrouw. Ayla keek haar afwachtend aan. 'Zei je dat je bizons op de wanden zag?'
'Ja. De mammoeten waren overgeschilderd en in bizons veranderd. De ruimten tussen de kop en de bult op de rug waren ingevuld en veranderd in de grote bult tussen de schouders van de bizons, en toen leken de wanden te verdwijnen en werden het echte bizons. Ik heb ook andere dieren gezien: de paarden en de rendieren die met het gezicht naar elkaar toe stonden, maar ik zag deze plek als een bizongrot,' zei Ayla.
'Ik vermoed dat je visioen is opgeroepen door de onlangs gehouden bizonjacht met de bekende tragische afloop. Jij was daar nauw bij betrokken en je hebt Shevonar verzorgd,' zei de Eerste. 'Maar ik geloof dat je visioen meer betekent dan dat. De bizons zijn hier in groten getale aan jou verschenen. Ik denk dat de Geest van de Bizon wil dat de Zelandoniërs als boetedoening de bizonjacht de rest van de zomer staken om het ongeluk te boven te komen.'
Er werd instemmend gemompeld. Allen voelden zich beter bij het idee dat ze iets konden doen om de Bizongeest te kalmeren en de tegenspoed die werd aangekondigd door de onverwachte dood te neutraliseren. Ze zouden hun Grotten op de hoogte brengen van het verbod op de bizonjacht, bijna dankbaar dat ze een boodschap hadden om over te brengen.
De acolieten verzamelden de spullen die ze de grot hadden binnengebracht en alle lampen werden weer aangestoken om hun weg te verlichten. De stoet verliet de ruimte en begaf zich naar de uitgang. Toen ze de richel buiten de grot hadden bereikt, ging aan de westelijke he-
mei de zon juist onder in een schitterend kleurvertoon van vuurrood, goud en geel. Op de terugweg leek niemand de behoefte te voelen om over de ervaring in de Diepe Grot te praten. De zelandonia verlieten de groep om terug te keren naar hun respectieve Grotten. Ayla vroeg zich af wat de anderen hadden gevoeld en of hun ervaring anders was geweest dan de hare, maar ze durfde er niet over te beginnen. Hoewel ze vol vragen zat, wist ze niet of het gepast zou zijn om die te stellen en of ze de antwoorden eigenlijk wel wilde weten. Zelandoni vroeg Jondalar hoe hij zich voelde nu ze de geest van zijn broer hadden gevonden en zijn elan hadden geholpen de juiste weg te vinden. Jondalar zei dat hij geloofde dat Thonolan tevreden was, dus was hij dat zelf ook, maar Ayla had het idee dat dit eerder door opluchting kwam. Hij had gedaan wat hij kon. Het was niet gemakkelijk geweest, maar hij hoefde er nu niet meer over in te zitten. Tegen de tijd dat Ayla, Jondalar, Zelandoni en Jonokol bij de Negende Grot aankwamen, restten hun louter nog de eenzame flikkerende lichtpuntjes in de nachtelijke hemel en de vlammetjes in hun stenen lampen om hun weg te verlichten.
Ayla en Jondalar waren uitgeput toen ze bij Marthona's onderkomen kwamen. Wolf was zenuwachtig opgewonden en bijzonder blij Ayla te zien. Nadat ze het dier gerust hadden gesteld en hun medebewoners hadden begroet, genoten ze van een lichte maaltijd, waarna ze al snel onder hun slaapvachten kropen. Ze hadden een paar moeilijke dagen achter de rug.
'Kan ik je misschien helpen met koken, Marthona?' vroeg Ayla de volgende ochtend. Ze waren de enigen die al op waren en genoten samen van een drinknap thee terwijl de anderen nog sliepen. 'Ik zou graag willen leren hoe jij eten bereidt en waar je alles hebt opgeborgen.'
'Ik zou je hulp bijzonder op prijs stellen, Ayla, maar deze ochtend zijn we bij Joharran en Proleva uitgenodigd voor een ochtendmaal. Zelandoni is ook uitgenodigd. Proleva kookt vaak voor haar, en ik geloof dat Joharran het gevoel heeft dat hij nog niet veel kans heeft gehad om met zijn broer te praten na zijn terugkeer. Hij lijkt vooral geïnteresseerd te zijn in dat nieuwe speerwerpwapen,' zei Marthona. Toen Jondalar wakker werd, moest hij denken aan het gesprek over abelans en hoe belangrijk het voor Ayla was om het gevoel te hebben dat ze erbij hoorde. Aangezien ze geen herinneringen had aan haar eigen volk en niet langer contact had met het volk dat haar had grootgebracht, was dat ook begrijpelijk. Ze had zelfs de Mamutiërs vaarwel
gezegd, die haar als een van de hunnen hadden opgenomen, om met hem naar huis te gaan. Tijdens de maaltijd met Joharrans gezin liet de gedachte hem niet los. Alle aanwezigen behoorden tot de Zelandoniërs, ze waren familie van hem, zijn Grot, zijn volk. Alleen Ayla was dat niet. Het was waar dat ze spoedig een Verbintenis zouden aangaan, maar daarna zou ze nog steeds Ayla van de Mamutiërs, gezellin van Jondalar van de Zelandoniërs' zijn.