'Interessant dat je dat zegt. Mijn moeder zei ook altijd dat het leefde,'
zei Marthona. 'Doe het eens om. Ik wil zien hoe het je staat.' Marthona troonde Ayla mee naar de kalkstenen muur van haar slaapvertrek. In de muur was een gat gemaakt waarin het ronde uitstekende uiteinde van een reuzenhertshoorn was vastgeklemd, die vanaf dat punt uitliep tot de brede, platte vorm van het handvormige gewei. De takken van het gewei waren afgebroken, waardoor een ietwat ongelijk planchet met een holle geschulpte rand was ontstaan. Op dat planchet en geleund tegen de licht vooroverhellende muur, maar bijna loodrecht ten opzichte van de vloer, stond een houten plankje met een glad oppervlak.
Toen Ayla dichterbij kwam, zag ze dat de houten en rieten bakken en de vlam van een stenen olielamp aan de andere kant van het vertrek verrassend duidelijk in het plankje werden weerspiegeld. Ze bleef verbijsterd staan.
'Ik kan mezelf zien!' zei Ayla. Ze streek met haar hand over het oppervlak. Het hout was met zandsteen gladgeschuurd, met mangaanoxide diepzwart geverfd en met vet opgepoetst tot het glom. 'Heb je nog nooit een weerkaatser gezien?' vroeg Folara. Ze stond net binnen het vertrek, vlak bij het paneel bij de ingang, brandend van nieuwsgierigheid naar het geschenk dat haar moeder aan Ayla gaf. 'Niet zoals deze. Ik heb weieens op een zonnige dag in een poel met stilstaand water gekeken,' zei Ayla, 'maar deze is gewoon hier, in je slaapvertrek!'
'Hebben de Mamutiërs dan geen weerkaatsers? Om te controleren hoe ze eruitzien als ze zich kleden voor een belangrijke gelegenheid?' vroeg Folara. 'Hoe weten ze dan of alles in orde is?' Ayla fronste haar voorhoofd en dacht even na. 'Ze kijken naar elkaar. Nezzie controleerde altijd voor een ceremonie of Talut er goed uitzag en als Deegie - zij was mijn vriendin - mijn haar deed, kreeg ik van iedereen complimentjes,' zei Ayla.
'Ik snap het. Laten we nu maar eens gauw kijken hoe het halssnoer je staat, Ayla,' zei Marthona, en ze deed het om haar hals en hield aan de achterkant de uiteinden tegen elkaar.
Ayla bewonderde het halssnoer en de manier waarop het op haar borst rustte, en toen keek ze onwillekeurig naar de weerkaatsing van haar gezicht. Ze zag zichzelf zelden en haar eigen trekken waren haar vreemder dan die van de mensen die ze nog maar pas had ontmoet. Hoewel het oppervlak een redelijk goede reflectie gaf, was haar beeld in het schemerig verlichte vertrek ietwat donker. Ze vond zichzelf nogal saai en kleurloos, en haar gezicht kwam haar plat voor.
Ayla was opgegroeid met het idee dat ze groot en lelijk was. Hoewel haar botstructuur fijner was dan die van de vrouwen van de Stam, was ze langer dan de mannen en zag ze er anders uit, zowel in hun ogen als in haar eigen ogen. Schoonheidsnormen mat ze af aan de karakteristieke gelaatstrekken van de Stam: het lange, brede gezicht en terugwijkende voorhoofd, zware vooruitspringende wenkbrauwen, scherpe vooruitstekende neus en grote diepbruine ogen. Haar eigen blauwgrijze ogen leken daarmee vergeleken flets.
Na een tijdlang bij de Anderen te hebben doorgebracht, was ze haar uiterlijk minder vreemd gaan vinden, maar ze vond zichzelf nog steeds niet mooi, hoe vaak Jondalar haar ook had gezegd dat ze dat wel was. Ze wist wat bij de Stam als aantrekkelijk werd beschouwd, maar wist niet precies hoe schoonheid bij de Anderen werd gedefinieerd. Voor haar was Jondalar, met zijn mannelijke en dus geprononceerdere trekken en helderblauwe ogen, veel mooier dan zijzelf. 'Het staat haar goed,' zei Willomar. Hij was binnen komen lopen om zijn mening te geven. Zelfs hij had niet geweten dat Marthona het halssnoer had. Hij was bij haar ingetrokken. Ze had ruimte voor hem en zijn spullen gemaakt en had hem het gevoel gegeven dat hij welkom was. De manier waarop ze alles op orde hield en rangschikte beviel hem best en hij had geen enkele behoefte om in elk hoekje en gaatje rond te snuffelen of haar spullen door de war te gooien. Jondalar stond met een brede glimlach op zijn gezicht achter hem en keek over zijn schouder. 'Je hebt me nooit verteld dat grootam je dat gegeven heeft toen ik werd geboren, moeder.'
'Het was ook niet voor jou bestemd, maar voor de vrouw met wie je een verbintenis zou aangaan. De vrouw met wie je een vuurplaats zou stichten, waar zij haar kinderen ter wereld zou brengen - met de zegen van de Moeder,' antwoordde ze terwijl ze het halssnoer van Ayla's hals nam en het in haar handen legde.
'Nou, je hebt het aan de juiste persoon gegeven,' zei hij. 'Doe je het vanavond om, Ayla?'
Ze keek licht fronsend naar het halssnoer. 'Nee. Het enige wat ik heb om aan te trekken zijn die oude kleren, en dit is te mooi om daarbij te dragen. Ik geloof dat ik liever wacht totdat ik iets heb wat er beter bij past.'
Marthona glimlachte en knikte goedkeurend.
Toen ze naar de uitgang van de slaapkamer liepen, zag Ayla nog een gat in de kalkstenen muur boven de slaapverhoging. Dit gat was iets groter dan het eerste en leek dieper de muur in te gaan. Voor het gat stond een brandend stenen lampje en in het licht kon ze daarachter
een deel van een gebeeldhouwd vrouwenfiguurtje met weelderige vormen onderscheiden. Het was een donii, wist Ayla, een weergave van Doni, de Grote Aardmoeder, en zo Zij dat verkoos een plaats waar Haar Geest vertoefde.
Aan de stenen muur boven de nis hing zo'n zelfde mat als op de tafel lag, gemaakt van fijne, tot een ingewikkeld patroon geweven vezels. Ze zou hem graag op haar gemak hebben bekeken om te zien hoe hij was gemaakt. Toen drong het tot haar door dat ze daartoe waarschijnlijk alle gelegenheid zou krijgen. Ze waren niet meer op reis. Dit zou haar thuis worden.
Toen Ayla en Jondalar waren vertrokken, vloog Folara het onderkomen uit en haastte ze zich naar een ander onderkomen daar vlakbij. Ze had bijna gevraagd of ze met hen mee mocht, maar toen ze de blik van haar moeder opving en het amper waarneembare schudden van haar hoofd, besefte ze dat ze misschien liever onder elkaar waren. Bovendien wist ze dat haar vriendinnen boordevol vragen zoudén zitten. Ze tikte op het paneel van het naastliggende onderkomen. 'Ramila? Ik ben het, Folara.'
Bijna onmiddellijk trok een mollige, aantrekkelijke, bruinharige jonge vrouw de voorhang opzij. 'Folara! We zitten al een hele tijd op je te wachten, maar toen moest Galeya weg. Ik heb met haar afgesproken bij de stronk.'
Vrolijk kwebbelend liepen ze samen onder de overstekende rotsplaat door. Toen ze de hoge stronk van een door de bliksem getroffen jeneverboom naderden, zagen ze een magere, pezige jonge vrouw met rood haar die vanaf de andere kant op de stronk af kwam, zwoegend met twee natte, uitpuilende, grote waterzakken. 'Galeya, kom je nu pas terug?' vroeg Ramila. 'Ja, staan jullie al lang te wachten?' zei Galeya.
'Nee hoor, Folara is me net pas komen halen. We waren op weg naar de stronk toen we jou zagen,' zei Ramila, terwijl ze een van de zakken van Galeya overnam.
'Geef die andere waterzak maar aan mij, Galeya, dan draag ik die wel het laatste stuk,' zei Folara terwijl ze haar verloste van de andere zak. 'Is dit voor het feest van vanavond?'
'Waar anders voor? Ik heb het gevoel dat ik de hele dag al loop te sjouwen met van alles en nog wat, maar ik verheug me op de onverwachte bijeenkomst. Maar volgens mij wordt het grootser dan in eerste instantie de bedoeling was. We zullen misschien moeten uitwijken naar de Verzamelwei. Ik heb gehoord dat verscheidene Grotten uit de
buurt boodschappers hebben gestuurd en eten aanbieden voor het feest. Dat houdt in dat het merendeel van de mensen van die Grotten wil komen,' zei Galeya. Ze bleef staan en draaide zich om naar Folara. 'En, wat kun je ons allemaal over haar vertellen?' 'Nog niet veel. We kennen elkaar nog maar net. Ze komt bij ons wonen. Zij en Jondalar gaan een verbintenis aan tijdens de Zomerver- bintenisceremonie. Ze is een soort zelandoni. Niet helemaal, ze heeft geen merkteken of zoiets, maar ze weet alles over geesten en ze is ge- nezeres. Ze heeft Jondalar het leven gered. Thonolan reisde al in de wereld na deze wereld toen ze hen vond. Ze waren aangevallen door een holenleeuw! Ze hebben de meest ongelooflijke dingen meegemaakt,' ratelde Folara er opgewonden op los toen ze terugliepen over het stenen voorportaal van de leefgemeenschap. Overal waren mensen druk in de weer met allerlei voorbereidingen voor het feest, en sommigen van hen stopten hun bezigheden om de jonge vrouwen na te kijken, vooral Folara, die ten slotte enige tijd met de vreemdelinge en de naar huis teruggekeerde Zelandoniër had doorgebracht. Sommigen luisterden naar wat ze vertelde, onder anderen een aantrekkelijke vrouw met witblond haar en donkergrijze ogen. Ze droeg een blad van been met vers vlees en deed alsof ze de jonge vrouwen niet zag, maar ze liep dezelfde kant op en bleef dicht genoeg in de buurt om te kunnen horen wat er werd gezegd. Ze moest eigenlijk een heel andere kant op, maar was van gedachten veranderd toen ze Folara hoorde praten. 'Hoe is ze?' vroeg Ramila.
'Ik vind haar heel aardig. Ze praat een beetje vreemd, maar ze komt van heel ver weg. Zelfs haar kleren zijn anders... Het beetje dat ze bij zich heeft. Ze heeft maar één extra tuniek. Die is erg gewoontjes, maar ze heeft niets anders, dus trekt ze die vanavond aan. Ze zegt dat ze Zelandonische kleren wil hebben, maar ze weet niet wat geschikt is en ze wil zich gepast kleden. Moeder en ik gaan haar helpen met wat nieuwe dingen maken. Morgen neemt ze me mee naar beneden om kennis te maken met de paarden. Misschien mag ik er zelfs op rijden. Zij en Jondalar zijn net naar beneden gegaan om in de rivier te zwemmen en te baden.'
'Ben je echt van plan om op de rug van een paard te klimmen, Folara?' vroeg Ramila.
De vrouw die hen had afgeluisterd wachtte het antwoord niet af. Ze was even blijven staan en was toen met een boosaardige glimlach op haar gezicht snel weggelopen.
Wolf rende voor hen uit, maar bleef af en toe staan om zich ervan te vergewissen dat de vrouw en man hem nog steeds volgden. Het hellende pad vanaf het noordoosteind van het voorportaal voerde naar een weiland op de rechteroever van een kleine rivier die even verderop samenvloeide met de hoofdrivier. Het vlakke grazige veld was omringd door open, gemengd bosterrein, dat verder stroomopwaarts dichter begroeid was.
Toen ze het weiland bereikten, werden ze door Whinney met gehinnik begroet en de mensen die vanaf een afstand toekeken schudden vol verbazing het hoofd toen ze zagen hoe de wolf recht op de merrie afliep en de dieren elkaar begroetten door de neuzen tegen elkaar te duwen. Toen nam de wolf een speelse houding aan, met zijn staart en achterlijf omhoog en zijn borst tegen de grond, en kefte als een jong tegen de hengst. Renner hief zijn hoofd, hinnikte en schraapte met zijn hoef over de grond in antwoord op de speelse groet van de wolf. De paarden leken blij te zijn hem te zien. De merrie kwam aanlopen en legde haar hoofd op Ayla's schouder en de vrouw sloeg haar arm om de stevige hals. Ze leunden tegen elkaar aan in een vertrouwde houding, koesterend en geruststellend. Jondalar streelde de jonge hengst, wrijvend en krabbend over de jeukerige plekjes die Renner onder zijn hand duwde. Het donkerbruine paard deed een paar stappen naar voren en duwde zijn neus tegen Ayla aan, waarmee hij aangaf dat hij ook met haar contact wenste. Toen kropen ze dicht tegen elkaar aan, de wolf incluis, genietend van eikaars aanwezigheid op deze plek onder al die vreemdelingen.
'Ik heb zin in een ritje,' zei Ayla. Ze keek omhoog naar de positie van de zon aan de middaghemel. 'We hebben beslist genoeg tijd voor een korte rit, denk je niet?'
'Vast wel. Het feest begint pas als het bijna donker is.' Jondalar glimlachte. 'Kom op! We gaan wel wat later zwemmen,' zei hij. 'Ik heb voortdurend het idee dat iemand me in de gaten houdt.' 'Dat is ook zo,' zei Ayla. 'Ik weet dat het alleen maar nieuwsgierigheid is, maar het zou fijn zijn om daar even aan te ontsnappen.' Er stonden inmiddels nog meer mensen vanaf een afstand naar hen te kijken. Ze zagen hoe de vrouw met een soepele beweging op de rug van de hooikleurige merrie sprong, en de rijzige man leek weinig meer te hoeven doen dan zijn been over de rug slaan van de bruine hengst. Ze reden er snel vandoor met de wolf op hun hielen. Jondalar reed voorop, eerst een stukje stroomopwaarts naar een ondiepe plek waar ze de zijrivier konden oversteken en toen verder stroomopwaarts langs de tegenoverliggende oever, totdat ze aan hun
rechterkant een nauw ravijn zagen. Ze reden noordwaarts weg van de rivier de bergengte in langs een rotsige, droge stroombedding waardoor bij nat weer het overtollige water werd afgevoerd. Aan het eind van het nauwe ravijn was een steil, nog net beklimbaar pad, dat uitkwam op een hoog, winderig plateau, dat uitkeek op de rivieren en het landschap beneden hen. Ze hielden halt om het indrukwekkende weidse uitzicht in zich op te nemen.