Jane Boleyn, de Tower of Londen, 13 februari 1542

Ze wordt vandaag onthoofd; het publiek is zich al op het grasveld aan het verzamelen. Als ik uit het raam kijk zie ik heel veel gezichten die ik ken. Het zijn vrienden en rivalen met wie ik al vele jaren bekend ben, nog van toen we allemaal kind waren en Hendrik VII op de troon zat, en sommigen van ons zijn nog hofdame geweest voor koningin Catharina van Aragon. Ik zwaai vrolijk en een paar mensen zien me, wijzen en staren.

Daar komt het blok! Ze hebben het ergens weggestopt bewaard, en twee werknemers hijsen het omhoog naar het schavot en strooien er zaagsel omheen. Dat dient om haar bloed op te vangen. Onder het schavot staat een mand met stro voor haar hoofd. Dat weet ik allemaal, want ik heb het al eerder zien gebeuren – meer dan eens. Hendrik heeft als koning de beul heel vaak aan het werk gezet. Ik was aanwezig bij de onthoofding van Anna Boleyn; ik heb haar die ondiepe treden naar het schavot op zien lopen, voor de menigte zien gaan staan, haar zonden horen opbiechten en voor haar ziel horen bidden. Ze heeft over onze hoofden heen naar de poort van de Tower gekeken alsof ze wachtte op de genade die haar was beloofd. Die kwam echter niet, en ze moest neerknielen, haar hoofd op het blok leggen en haar armen uitstrekken ten teken dat de bijl mocht neerdalen. Ik heb me vaak afgevraagd hoe het moet zijn om je armen uit te steken alsof je vliegt en dan het volgende moment dat zoevende geluid te horen en het haar in je nek omhoog te voelen gaan door de wind van de langskomende kling en dan…

Nou, Catharina zal het snel genoeg weten. Achter me gaat de deur open en er komt een priester binnen, die er heel ernstig uitziet in zijn gewaad, met een bijbel en een gebedenboek tegen zijn borst gedrukt.

‘Lieve kind,’ zegt hij. ‘Bent u klaar voor het uur van uw dood?’

Ik lach hardop, en dat klinkt zo overtuigend krankzinnig dat ik nog een keer lach. Ik kan niet tegen hem zeggen dat hij zich vergist en dat ik niet ter dood veroordeeld kan worden, aangezien ik gek ben, maar ik wijs op hem en zeg heel luid: ‘Hallo! Hallo! Hallo!’

Hij zucht en knielt voor mij neer op de grond, vouwt zijn handen en sluit zijn ogen. Ik huppel bij hem weg, naar de andere kant van het vertrek en zeg ‘hallo?’, maar hij begint de gebeden van biecht en berouw op te zeggen en besteedt in het geheel geen aandacht aan me. Een of andere gek heeft tegen hem gezegd dat ik moet worden voorbereid op de dood en ik neem aan dat ik het moet meespelen, want ik kan bepaald niet tegen hem ingaan. Ik denk dat ze op het allerlaatste moment komen en de straf omzetten in een gevangenisstraf. ‘Hallo!’ zeg ik weer en ik klim op de vensterbank.

Er is enige beroering in de menigte en iedereen kijkt reikhalzend naar de deur aan de voet van de toren. Ik ga op mijn tenen staan en druk mijn gezicht tegen het koude glas, zodat ik kan zien waar iedereen naar kijkt. Daar is ze: de kleine Kitty Howard, die naar het schavot wankelt. Haar benen lijken het te begeven; ze wordt tussen een wachter en een hofdame in gedragen, ze moeten haar min of meer naar het trapje slepen en dan dwalen haar wankelende voetjes rond en moeten ze haar helemaal optillen en de verhoging op duwen. Ik lach omdat het allemaal zo ongerijmd is, maar dan realiseer ik me hoe gruwelijk het is om te lachen om een meisje, een kind nog bijna, dat haar dood tegemoet gaat. Ik besef dat het klinkt alsof ik gek ben, en dan lach ik weer, omwille van de priester die achter mij in de kamer voor mijn ziel aan het bidden is.

Ze ziet eruit alsof ze is flauwgevallen; ze slaan haar in het gezicht en knijpen in haar wangen, het arme ding. Ze wankelt naar de voorkant van de verhoging, pakt het hek vast en probeert iets te zeggen. Ik versta niet wat ze zegt; ik durf te betwijfelen of wie dan ook iets kan verstaan. Ik zie wel haar lippen, en het lijkt erop alsof ze ‘alstublieft’ zegt.

   Ze valt achterover en ze vangen haar op en duwen haar in geknielde houding voor het blok. Ze klampt zich eraan vast alsof het haar kan redden. Zelfs vanaf hier kan ik zien dat ze huilt. Dan strijkt ze voorzichtig, precies zoals ze doet als ze naar bed gaat, alsof ze een klein meisje is dat gaat liggen om te slapen, een pluk haar met een hand uit haar gezicht en legt haar hoofd op het gladde hout. Ze draait haar hoofdje en legt haar wang op het hout. Aarzelend – alsof ze wilde dat ze niet zou hoeven – steekt ze haar trillende handen uit en de beul is gehaast en laat zijn bijl als een bliksemschicht neerdalen.

Ik gil het uit als ik zie hoe het bloed eruit gutst en hoe haar hoofd over de verhoging stuitert. Achter me doet de priester er het zwijgen toe, en ik bedenk dat ik niet uit mijn rol mag vallen, nog geen tel, dus roep ik: ‘Kitty, ben jij dat? Ben jij dat, Kitty? Is het een spelletje?’

‘Arme vrouw,’ zegt de priester, en hij komt overeind. ‘Geef me een teken dat u uw zonden hebt opgebiecht en in vrede kunt sterven, arm achterlijk kind.’

   Ik spring van de vensterbank, want ik hoor de sleutel schuren in het slot, dus nu komen ze om me naar huis te brengen. Ze zullen me via de achterdeur naar buiten laten gaan, me snel naar de waterpoort brengen en dan, vermoed ik, met een sloep zonder he rkenningstekenen waarschijnlijk naar Greenwich voeren, en dan vermoedelijk per boot naar Norwich. ‘Het is tijd om te gaan,’ zeg ik vrolijk.

‘God zegene haar en vergeve haar,’ zegt de priester. Hij steekt me zijn bijbel toe, waar ik een kus op moet drukken.

‘Het is tijd om te gaan,’ zeg ik weer. Ik kus het boek, omdat hij het per se wil, en dan lach ik om zijn bedroefde gezicht.

De wachters stellen zich aan weerskanten van mij op en we lopen snel de trap af. Maar terwijl ik verwacht dat ze naar de achterkant van de toren zullen afslaan, leiden ze me naar de ingang aan de voorkant, naar het grasveld. Ik houd me meteen in, want ik wil het lichaam van Catharina Howard niet zien, ingepakt als oud wasgoed, maar dan herinner ik me weer dat ik krankzinnig moet lijken; tot aan het allerlaatste moment als ze me op de boot zetten moet ik zo gestoord lijken dat ze me niet kunnen onthoofden.

‘Vlug, vlug,’ zeg ik. ‘In draf!’

   De wachters pakken daarop mijn armen beet en de deur wordt wagenwijd opengezwaaid. Het hof is nog steeds bijeen, bijna alsof ze op de volgende voorstelling op het van bloed doordrenkte podium wachten. Ik vind het niet prettig om tussen hen door geleid te worden, langs mijn vrienden, die het vroeger een eer vonden om mij te mogen kennen. In de voorste rij zie ik een familielid van me, de graaf van Surrey, die een beetje benauwd kijkt naar het zaagsel dat doordrenkt is met het bloed van zijn nichtje, maar dat allemaal weglacht. Ik lach ook en kijk van de ene wachter naar de andere. ‘In draf! In draf!’ zeg ik.

Ze grijnzen alsof dit heel vervelend is, en ze pakken me steviger beet en we lopen naar het schavot. Ik aarzel. ‘Ik toch niet,’ zeg ik.

‘Komt u mee, vrouwe Rochford,’ zegt de man rechts van mij. ‘De trap op.’

‘Nee!’ protesteer ik. Ik zet mijn hakken in het zand, maar ze zijn te sterk voor me. Ze duwen me voort.

‘Kom op, zo gaat-ie goed.’

‘U mag mij niet ter dood brengen,’ zeg ik. ‘Ik ben krankzinnig. U mag een krankzinnige niet ter dood brengen.’

‘Dat mogen we wel,’ zegt de man.

Ik draai me rond in hun greep, en als ze me naar het trapje duwen zet ik mijn voet tegen de eerste tree en duw me ervanaf, en ze moeten een heel gevecht leveren om me nog een tree verder omhoog te krijgen. ‘Dat mag u niet,’ zeg ik. ‘Ik ben gek. De dokters zeggen dat ik gek ben. De koning heeft zijn eigen dokters naar me toe gestuurd; zijn eigen dokters, elke dag, om vast te stellen dat ik gek ben.’

‘Tja, hij heeft de wet veranderd, hè?’ puft een van de bewakers. Er komt een andere kerel bij, en die duwt van achteren tegen me aan. Met zijn harde handen in mijn rug duwt hij me het trapje naar de verhoging op. Aan de voorkant tillen ze net het in doeken gewikkelde lichaam van Catharina eraf, en haar hoofd ligt in de mand, met haar prachtige goudbruine haar over de rand.

‘Ik niet!’ hou ik vol. ‘Ik ben gek.’

‘Hij heeft de wet veranderd,’ roept de wachter me over het gelach van de menigte heen toe, want die is opgevrolijkt geraakt door deze worsteling om mij het trapje op te krijgen. ‘Hij heeft de wet veranderd zodat iedereen die van verraad is beschuldigd kan worden onthoofd, gek of niet gek.’

‘De dokter… De dokter van de koning zegt zelf dat ik gek ben.’

‘Dat maakt niets uit; u gaat toch sterven.’

Ze houden me aan de voorkant van de verhoging vast. Ik kijk naar de lachende, begerige gezichten. Aan dit hof heeft nog nooit iemand van me gehouden, dus niemand zal een traan om me laten. Niemand zal tegen deze nieuwe onrechtvaardigheid protest aantekenen.

‘Ik ben niet gek,’ roep ik. ‘Maar ik ben wel volkomen onschuldig. Lieve mensen, ik smeek jullie om de koning om genade te vragen. Ik heb niets verkeerds gedaan, behalve één verschrikkelijk ding, één verschrikkelijk ding. En daar ben ik voor gestraft; jullie weten dat ik daarvoor gestraft ben. Niemand heeft het me verweten, maar het was het ergste wat een vrouw kon doen… Ik hield van hem…’ Er klinkt tromgeroffel dat alles overstemt, behalve mijn eigen gejammer. ‘Het spijt me, het spijt me…’

Ze sleuren me van het hekje aan de voorkant van de verhoging weg en dwingen me op mijn knieën in het bevlekte zaagsel. Ze leggen mijn handen op het blok, dat nat is van haar bloed. Als ik naar mijn handen kijk zie ik dat die rood zijn van het bloed, alsof ik een moordenaar ben. Ik zal sterven met onschuldig bloed aan mijn handen.

‘Ik ben onschuldig!’ schreeuw ik. Ze doen me met geweld de blinddoek om, zodat ik niets meer zie. ‘Ik ben onschuldig aan alles! Ik ben altijd onschuldig geweest. Het enige wat ik ooit gedaan heb, de enige zonde die ik begaan heb, was tegen George, uit liefde voor George, mijn man George. God vergeve me daarvoor – ik wil biechten…’

‘Ik tel tot drie,’ zegt de wachter. ‘Een, twee, drie.’

De Erfenis Van De Boleyns
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml
index_split_102.xhtml
index_split_103.xhtml
index_split_104.xhtml
index_split_105.xhtml
index_split_106.xhtml
index_split_107.xhtml
index_split_108.xhtml
index_split_109.xhtml
index_split_110.xhtml
index_split_111.xhtml
index_split_112.xhtml
index_split_113.xhtml