Anna, paleis Richmond, oktober 1540
Ik heb een brief ontvangen van mijn broer, echt een woedende brief, en die maakt mij net zo goed verdrietig als boos. Hij klaagt in de meest wilde bewoordingen over de koning en beveelt mij naar huis te komen of mijn huwelijk op te eisen, want anders kan ik nooit meer zijn zus zijn. Hij geeft me geen advies over hoe ik dat moet doen, want hij weet blijkbaar niet eens dat de koning al hertrouwd is, en biedt me ook geen hulp aan om terug te komen. Met deze twee onmogelijke mogelijkheden zit er voor mij maar één ding op en dat is nooit meer zijn zus te zijn, en dat wist hij natuurlijk best toen hij me die keuze voorlegde.
Het raakt me niet. Toen hij me zonder een woord te zeggen hier achterliet, me een ambassadeur gaf die bijna niets betaald kreeg, me niet afdoende bewijs heeft gestuurd van de ontbinding van de verloving met Lotharingen, was hij bepaald geen goede broer voor me. En nu is hij ook geen goede broer voor me. Toen de hertog van Norfolk en de halve Geheime Raad woedend naar Richmond gestormd kwamen, was hij al helemaal geen goede broer voor me, want zij hebben natuurlijk onmiddellijk nadat hij de brief geschreven had er de hand op gelegd, hem gekopieerd, hem laten vertalen en hem eerder gelezen dan hij bij mij bezorgd werd, en nu willen ze weten of ik denk dat mijn broer de Heilige Roomse keizer zal aansporen om namens mij tegen Engeland en Hendrik ten oorlog te trekken.
Ik wijs hun er zo rustig mogelijk op dat het niet erg waarschijnlijk is dat de Heilige Roomse keizer op verzoek van mijn broer ten oorlog gaat en (heel nadrukkelijk) dat ik mijn broer niet gevraagd heb om op mijn aandringen ten oorlog te trekken.
‘De koning moet weten dat ik niet kan bepalen wat mijn broer doet,’ zeg ik langzaam, rechtstreeks tot de hertog van Norfolk. ‘Willem doet precies waar hij zin in heeft. Hij neemt geen advies van mij aan.’
De hertog kijkt bedenkelijk. Ik draai me om naar Richard Beard en richt me in het Duits tot hem. ‘Zegt u alstublieft tegen zijne majesteit dat ik, als ik mijn broer zover zou krijgen dat hij mij gehoorzaamde, hem zou hebben gezegd dat hij het document moest sturen waarin staat dat de verloving met Lotharingen verbroken was,’ zeg ik.
Hij draait zich om en vertaalt dit. De donkere ogen van de hertog glanzen als hij mijn vergissing hoort. ‘Behalve dan dat die niet verbroken is,’ helpt hij mij herinneren.
Ik knik. ‘Dat was ik vergeten.’
Hij toont me een vreugdeloos glimlachje. ‘Ik weet dat u uw broer niet kunt zeggen wat hij moet doen,’ geeft hij toe.
Ik draai me weer om naar Richard Beard. ‘Zeg alstublieft tegen zijne majesteit dat deze brief van mijn broer in feite bewijst dat ik de koning heb geëerd, want er blijkt duidelijk uit dat hij zo weinig vertrouwen in me heeft dat hij dreigt me voor altijd van mijn familie af te snijden.’ Richard Beard vertaalt dit en de kille glimlach van de hertog wordt iets breder.
‘Wat hij denkt en wat hij doet, hoe hij tekeergaat en me bedreigt, zijn duidelijk geen dingen waar ik zelf voor gekozen heb,’ zeg ik tot slot.
Godzijdank, het zijn dan misschien leden van de raad van de koning, maar ze hebben niet dezelfde onredelijke angsten als hij, ze zien geen complotten waar die er niet zijn – behalve dan als hun dat goed uitkomt, natuurlijk. Alleen als ze zich willen ontdoen van een vijand als Thomas Cromwell of van een rivaal als de arme lord Lisle, overdrijven ze de angsten van de koning en drukken ze hem op het hart dat die echt zijn. De koning verkeert voortdurend in angst voor een of andere samenzwering en de raad bespeelt zijn angsten zoals een maestro een luit stemt. Aangenomen dat ik een bedreiging noch een rivaal voor een van hen ben, zullen ze geen koninklijke angsten over mij aanwakkeren. De breekbare vrede tussen de koning en mij wordt dus niet door de heftige woorden van mijn broer verbroken. Ik vraag me af of hij zich wel heeft afgevraagd of hij me met deze brief in gevaar zou brengen. Of – erger nog – was het soms zijn bedoeling om me in gevaar te brengen?
‘Denkt u dat uw broer problemen voor ons zal veroorzaken?’ vraagt Norfolk me eenvoudigweg.
Ik antwoord hem in het Duits. ‘Om mij niet, heer. Voor mij doet hij niets. Hij heeft nog nooit iets voor me gedaan, behalve dat hij me heeft laten gaan. Misschien gebruikt hij me als excuus, maar ik ben niet zijn oorzaak. En zelfs als hij moeilijkheden wil maken, betwijfel ik zeer of de Heilige Roomse keizer tegen de koning van Engeland ten strijde zal trekken vanwege een vierde echtgenote, terwijl de koning zich al zijn vijfde heeft aangemeten.’
Richard Beard vertaalt dit, en zowel Norfolk als hij moet een lachje onderdrukken. ‘Dus daar kan ik van op aan?’ zegt de hertog kortaf.
Ik knik. ‘Ja. En ik houd me altijd aan mijn woord. Ik zal geen problemen voor de koning veroorzaken. Ik wil hier alleen blijven wonen en in vrede verder leven.’
Hij kijkt om zich heen; hij is wel een kenner van mooie gebouwen. Hij heeft zijn eigen voorname huis laten bouwen en een paar fraaie abdijen laten neerhalen. ‘Bent u hier gelukkig?’
‘Ja,’ zeg ik, en daarmee spreek ik de waarheid. ‘Ik ben hier gelukkig.’