Jane Boleyn, paleis Whitehall, januari 1540
We hebben onze intrek genomen in paleis Whitehall, waar de bruiloft met een toernooi dat een week duurt gevierd zal worden, en daarna gaan de laatste bezoekers terug naar Kleef en neemt ons nieuwe leven met een nieuwe koningin Anna zijn aanvang. Ze heeft nog nooit iets gezien met de omvang of de stijl van dit toernooi, en het is gewoon ontroerend zo opgewonden als ze is.
‘Vrouwe Jane, waar moet ik zitten?’ vraagt ze me. ‘En hoe? Hoe?’
Ik glimlach als ik zie hoe ze straalt. ‘U zit hier,’ zeg ik, en ik wijs haar de loge van de koningin. ‘De ridders komen de arena in en de herauten kondigen hen aan. Soms vertellen ze een verhaal of zeggen een gedicht op over hun kostuum. Dan gaan ze te paard het gevecht met elkaar aan en rijden ze langs de omheining hier. Of ze vechten op de grond met zwaarden.’ Ik probeer te bedenken hoe ik het moet uitleggen.
Ik weet nooit goed hoeveel ze al begrijpt, want ze leert de taal heel snel. ‘Dit is het grootste toernooi dat de koning sinds jaren heeft georganiseerd,’ zeg ik. ‘Het gaat een week duren. Op sommige dagen zijn er feesten met mooie kostuums, en iedereen uit Londen komt naar de maskerades en de gevechten kijken. Het hof zit natuurlijk helemaal vooraan, maar daarachter zitten de lagere adel en de voorname burgers van Londen. Daar weer achter komt het gewone volk, die met duizenden hierheen zullen komen. Het is voor het hele land een groot festijn.’
‘Ik zit hier?’ vraagt ze met een gebaar naar de troon.
Ik kijk hoe ze plaatsneemt. Voor mij zit deze loge natuurlijk vol spoken. De zetel is nu van haar, maar vóór haar was hij van koningin Jane, en daarvoor van koningin Anna, en toen ik jong was, nog niet eens getrouwd, een meisje nog maar vol hoop en eer zucht, en smoorverliefd, heb ik koningin Catharina gediend, die in diezelfde zetel zat, onder haar eigen baldakijn, waar de koning kleine gouden C’s en H’s op had laten borduren, voor Catharina en Hendrik. Zelf had hij toen onder de naam ‘de heer van het trouwe hart’ aan het toernooi deelgenomen.
‘Dit nieuw?’ vraagt ze, en ze klopt op de gordijnen die als een festoen rond de koninklijke loge gedrapeerd zijn.
‘Nee,’ zeg ik, want mijn herinneringen dwingen me de waarheid te spreken. ‘Deze gordijnen worden altijd gebruikt. Hier, kijkt u maar.’ Ik draai de stof om, zodat ze kan zien waar andere initialen hebben gezeten. Ze hebben het borduursel uit de voorkant van de gordijnen geknipt, maar de oude steekjes aan de achterkant hebben ze laten zitten. Je kunt duidelijk de C en de H zien, verstrengeld met liefdesknopen. Naast elke H is een H&A geborduurd. Nu ik haar initialen weer zie, is het net alsof ik een geest oproep. Deze gordijnen weerden de zon van haar hoofd tijdens het toernooi ter ere van de meidag, toen het zo warm was, en we wisten allemaal dat de koning boos was, en we wisten allemaal dat de koning verliefd was op Jane Seymour, maar niemand wist wat er verder zou gebeuren.
Ik weet nog dat Anna over de voorkant van de loge hing en haar zakdoekje voor een van de deelnemers liet vallen, waarbij ze even snel naar opzij naar de koning glimlachte om te zien of hij jaloers was. Ik herinner me nog de kille blik op zijn gezicht en hoe bleek zij werd en weer ging zitten. Op dat moment had hij haar arrestatiebevel al in zijn buis, maar hij zei niets. Hij was van plan om haar de dood in te sturen, maar hij zat het grootste deel van de dag gewoon naast haar. Ze lachte en kwebbelde en ze deelde haar gunsten uit. Ze glimlachte naar hem en koketteerde, en ze had er geen notie van dat hij besloten had dat ze moest sterven. Hoe kon hij haar zoiets aandoen? Hoe kon hij? Hoe kon hij naast haar zitten, terwijl zijn nieuwe geliefde er glimlachend bij stond, achter hen tweeën, wetend dat Anna binnen een paar dagen dood zou zijn? Dood, en mijn echtgenoot ook dood, mijn echtgenoot die voor haar stierf, mijn echtgenoot die uit liefde voor haar stierf. God vergeve me mijn jaloezie. God vergeve haar haar zonden.
Terwijl ik haar daar zo zie zitten, met haar initialen als een donkere vlek op de onzichtbare onderkant van haar gordijnen, huiver ik alsof iemand een koude vinger in mijn nek heeft gelegd. Als het ergens spookt, is het hier wel. Op deze gordijnen zijn de initialen van drie tot de ondergang gedoemde mooie meisjes over elkaar heen geborduurd. Zullen de hofnaaisters over een paar jaar weer een A uithalen? Zal deze loge aan nog een geest onderdak gaan bieden? Zal er na deze nieuwe Anna nog een koningin komen?
‘Wat?’ vraagt ze – het nieuwe meisje dat van niets weet.
Ik wijs op de keurige steekjes. ‘C: Catharina van Aragon,’ zeg ik maar gewoon. ‘A: Anna Boleyn. J: Jane Seymour.’ Ik draai het gordijn met de goede kant naar buiten, zodat ze haar eigen initialen trots en nieuw op de mooie kant van de stof kan zien staan. ‘En nu: Anna van Kleef.’
Ze kijkt me met haar eerlijke blik aan, en voor het eerst denk ik dat ik deze jonge vrouw misschien wel onderschat heb. Misschien is ze zo onnozel nog niet. Misschien schuilt er een vlug verstand achter dat eerlijke gezicht. Doordat ze mijn taal niet spreekt, heb ik tegen haar gesproken alsof ze een kind is en heb ik haar ook het verstand van een kind toegedicht. Maar deze geesten jagen haar geen angst aan; ze wordt er niet eens onrustig van, zoals ik.
Ze haalt haar schouders op. ‘Koninginnen hiervoor,’ zegt ze. ‘Nu: Anna van Kleef.’
Dit is een staaltje grote moed, of de onverstoorbaarheid van een oerdom mens.
‘Bent u niet bang?’ vraag ik heel zacht.
Ze begrijpt wat ik zeg – ik weet het zeker. Ik zie het aan hoe stil ze zit en aan hoe ze haar hoofd plotseling aandachtig schuin houdt. Ze kijkt me recht aan. ‘Bang voor niets,’ zegt ze ferm. ‘Nooit bang.’
Heel even wil ik haar waarschuwen. Ze is niet het enige moedige meisje dat in deze loge heeft gezeten om als koningin geëerd te worden en dat vervolgens ontdaan van haar titel aan haar eind is gekomen, oog in oog met de dood. Catharina van Aragon had de moed van een kruisvaarder, Anna het zenuwgestel van een hoer. De koning heeft hen allebei tot de grond toe afgebroken. ‘U moet voorzichtig zijn,’ zeg ik.
‘Ik bang voor niets ben,’ zegt ze weer. ‘Nooit bang.’