Anna, paleis Richmond, november 1541

Ik ga de kerk binnen, sla een kruis, buig voor het altaar en neem plaats in mijn kerkbank met de hoge wand. Gelukkig kan niemand me hier zien; de hoge deur gaat achter mij dicht, de muren garanderen privacy en zelfs de voorkant van de kerkbank is voorzien van een rooster, zodat ik wel naar buiten kan kijken, maar niemand naar binnen. Alleen de priester kan, als hij hoog in de galerij voor het koor staat, op mij neerkijken. Als ik mijn blik van de hostie afwend, niet op het juiste moment een kruis sla, de verkeerde hand gebruik of het verkeerd om doe, zal ik wegens ketterij aangegeven worden. Er zijn duizenden mensen in dit land die heel goed letten op elke beweging die ze maken, aangezien ze niet dezelfde bescherming hebben als ik. Honderden mensen zullen sterven omdat ze het niet helemaal goed gedaan hebben.

Ik sta op, buig, kniel en ga zitten zoals de volgorde van de dienst dat voorschrijft, maar ik beleef vandaag weinig genoegen aan de liturgie. Dit is de volgorde die de koning heeft voorgeschreven, en in elke klinkende zin hoor ik de macht van Hendrik, en niet de macht van God. In het verleden heb ik God op vele plaatsen gekend: in kleine lutherse kapelletjes thuis, in de indrukwekkende, hoog oprijzende luister van de St. Paul’s in Londen, en in de stilte van de koninklijke kapel op Hampton Court, waar ik ooit naast prinses Mary neerknielde en de vrede van de hemel rondom ons voelde neerdalen. De koning lijkt zijn Kerk echter voor mij en met mij vele anderen bedorven te hebben. Ik vind God nu in de stilte: als ik in het park wandel, of langs de rivier, als ik ’s middags een merel hoor zingen, als ik een vlucht ganzen in een V langs de hemel zie vliegen, als de valkenier een vogel loslaat en ik haar hoog, hoog zie opstijgen en zie rondwieken. God spreekt niet meer tot mij op de momenten wanneer Hendrik het toestaat en in de woorden waar Hendrik de voorkeur aan geeft. Ik verstop me voor de koning en ben doof voor zijn God.

We liggen op onze knieën en bidden voor de gezondheid en veiligheid van de koninklijke familie, maar dan wordt er tot mijn verbazing zonder enige waarschuwing een nieuw gebed tussen de bekende woorden gevlochten. Zonder te verblikken of te verblozen vraagt de priester mijn hof, mijn hofdames en mijzelf, om dank te zeggen voor de echtgenote van de koning, Catharina.

‘Wij danken u, o Heer, dat na de vele vreemde ongelukken die de huwelijken van de koning hebben getroffen, U zo goed bent geweest hem een vrouw te schenken die zo geheel aansluit bij zijn voorkeuren als de vrouw die hij nu heeft.’

   Zonder dat ik er iets aan kan doen komt mijn hoofd omhoog uit de eerbiedige buiging en ik zie de verbaasde blik van de priester van Richmond in de koorstoel. Hij leest het eerbetoon aan de vrouw van de koning voor van een officieel document; hij heeft opdracht gekregen dit voor te lezen, zoals hij de opdracht zou kunnen krijgen om een nieuwe wet voor te lezen. Hendrik heeft in al zijn gekte elke kerk in Engeland opdracht gegeven om God te danken dat hij nu na de vele ‘vreemde ongelukken’ van zijn vorige huwelijken een vrouw heeft die zich voegt naar zijn voorkeuren. Ik ben zo woedend over deze taal, over het sentiment dat erachter schuilt, en over het feit dat ik op mijn knieën naar deze belediging moet luisteren, dat ik uit protest half overeind kom.

   Ogenblikkelijk grijpt een dwingende hand mijn jurk van achteren vast en trekt me omlaag, waardoor ik even wankel en dan weer op mijn knieën zak. Lotte, mijn tolk, glimlacht even naar me, legt haar handen als het toonbeeld van devotie tegen elkaar en sluit haar ogen. Haar gebaar kalmeert me. Dit is inderdaad een belediging, bijna grof en gedachteloos; maar als ik erop reageer stort ik mezelf in het gevaar. Als ik van de koning op mijn knieën moet liggen en mezelf ten overstaan van het koninkrijk als een vreemd ongeluk moet beschrijven, dan is het niet aan mij om op te merken dat ons huwelijk geen ongeluk was, maar een zorgvuldig gepland en goed doordacht contract, dat hij heeft verbroken om de eenvoudige en afdoende reden dat hij liever iemand anders wilde. Het is niet aan mij om op te merken dat hij, aangezien ons huwelijk echt en geldig was, nu hetzij een overspelpleger hetzij een bigamist is, en met een tweede vrouw in zonde leeft. Het is niet aan mij om op te merken dat als de kleine Kitty Howard – een luchthartig, lichtzinnig kind – de enige vrouw is die zich naar zijn voorkeuren voegt, ofwel zij de grootste acteur is die ooit geleefd heeft, ofwel hij de meest bedotte dwaas die ooit met een meisje is getrouwd dat zijn dochter had kunnen zijn.

   Hendrik is gestoord, is als een seniele gek verzot op een jong meisje en heeft net zijn land opdracht gegeven om God voor deze dwaasheid te danken. In kerken in het hele land zullen de mensen nu op hun lip bijten om vooral niet te glimlachen; eerlijke mannen zullen vervloeken dat ze tot Hendriks Kerk behoren en deze onzin in hun gebeden moeten opnemen. ‘Amen,’ zeg ik hardop, en als we overeind komen voor de zegen toon ik de priester een sereen en devoot gezicht. Als we de kerk uit lopen, denk ik maar één ding, en dat is dat de arme prinses Mary op Hunsden zal stikken van verontwaardiging om de belediging aan het adres van haar moeder, om de blasfemie dat ze voor Kitty Howard moet bidden en om de idiotie van haar vader. Ik hoop bij God dat ze zo verstandig is om haar mond te houden. Het lijkt erop dat wij, wat de koning ook uitspookt, allemaal onze mond moeten houden.

Op dinsdag kijkt een van mijn hofdames naar buiten en zegt: ‘Daar is de ambassadeur. Hij komt van een boot op de rivier en rent de tuin door. Wat zou er gebeurd zijn?’

   Ik sta op. Doktor Harst brengt me nooit een bezoek zonder me eerst van zijn komst te verwittigen. Er moet iets aan het hof gebeurd zijn. Mijn eerste gedachte gaat uit naar Elizabeth of Mary, mijn eerste angst is dat er met hen iets is gebeurd. Als Mary zich maar niet door haar vader uit haar tent heeft laten lokken en hem heeft uitgedaagd! ‘Hier blijven,’ zeg ik kortaf tegen mijn hofdames, en ik sla een omslagdoek om mijn schouders en ga naar beneden om hem te begroeten.

Als ik de trap af kom, loopt hij net de hal binnen, en ik weet meteen dat er iets ernstigs is gebeurd.

‘Wat is er?’ vraag ik in het Duits.

Hij schudt zijn hoofd naar me, en ik moet wachten tot de bedienden arriveren en vervolgens weer vertrokken zijn, tot ze hem wijn en kaakjes hebben gebracht en ik hen allemaal de kamer uit kan sturen. ‘Wat is er?’

‘Ik ben meteen gekomen, zonder dat ik het volledige verhaal ken, want ik wil dat u gewaarschuwd bent,’ zegt hij.

‘Gewaarschuwd, waarvoor? Toch niet iets met prinses Mary?’

‘Nee. Het gaat om de koningin.’

‘Is ze in verwachting?’

Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik weet het niet precies. Maar ze mag sinds gisteren haar kamers niet meer uit. En de koning wil haar niet ontvangen.’

‘Is ze ziek? Hij is doodsbang dat hij de pest krijgt.’

‘Nee, er zijn geen artsen bij geroepen.’

‘Ze wordt er toch niet van beschuldigd dat ze een complot tegen hem heeft gesmeed?’ verwoord ik de grootste angst.

‘Ik zal u alles vertellen wat ik weet, en dat heb ik grotendeels van de bediende die voor ons in de vertrekken van de koning werkt. De koning en de koningin hebben zondag de mis bijgewoond en de priester heeft een dankgebed gezegd voor het huwelijk van de koning, zoals u weet.’

‘Dat weet ik.’

‘Zondagavond was de koning stil en dineerde alleen, alsof hij in zijn oude ziekte weggleed. Hij ging niet naar haar kamers. Op maandag heeft hij zich in zijn vertrekken opgesloten en de koningin werd in de hare opgesloten. Vandaag is aartsbisschop Cranmer bij haar geweest om met haar te praten en hij is zwijgend weer naar buiten gekomen.’

Ik kijk hem aan. ‘Hebben ze haar opgesloten? En heeft de koning zichzelf opgesloten?’

Hij knikt zwijgend.

‘Wat heeft dat volgens u te betekenen?’

‘Ik denk dat de koningin beschuldigd is. Maar we weten nog niet waarvan. De vraag voor ons is of ze u erin zal betrekken.’

‘Mij?’

‘Als zij ervan wordt beschuldigd dat ze een katholiek complot heeft gesmeed, of dat ze de koning heeft behekst en impotent heeft gemaakt, zullen de mensen zich herinneren dat u ook van een katholiek complot werd beschuldigd en dat hij bij u ook impotent was. De mensen zullen zich uw vriendschap met haar herinneren. De mensen zullen zich herinneren dat u met kerst aan het hof met haar hebt gedanst en dat hij tegen de tijd dat de vastenperiode begon ziek was, zodra u vertrokken was. De mensen zullen denken dat u samen een complot tegen hem hebt gesmeed. Ze zeggen misschien zelfs wel dat u beiden hem hebt verwenst.’

Ik steek mijn hand uit alsof ik hem het zwijgen wil opleggen. ‘Nee, nee.’

‘Ik weet dat het niet waar is. Maar we moeten met het ergste wat er gezegd kan worden rekening houden. En we moeten proberen ons ertegen te wapenen. Zal ik uw broer schrijven?’

‘Hij helpt me toch niet,’ zeg ik stuurs. ‘Ik ben alleen.’

‘Dan moeten we alles in gereedheid brengen,’ zegt hij. ‘Hebt u goede paarden op stal?’

Ik knik.

‘Geeft u me wat geld, dan zal ik zorgen dat er langs de weg naar Dover andere paarden klaarstaan,’ zegt hij vastbesloten. ‘Zodra ik denk dat dit zich tegen u zal keren, kunnen we het land verlaten.’

‘Hij zal de havens sluiten,’ waarschuw ik hem. ‘Dat heeft hij de vorige keer ook gedaan.’

‘We laten ons niet nog een keer insluiten. Ik huur een vissersboot voor ons,’ zegt hij. ‘We weten nu wat hij kan doen. We weten hoever hij gaat. Voor ze zelfs maar besloten hebben dat ze u willen arresteren zijn wij al weg.’

Ik kijk naar de dichte deur. ‘Er is hier vast iemand bij mij in dienst die weet dat u mij bent komen waarschuwen,’ zeg ik. ‘Net zoals wij iemand bij hem in dienst hebben, zal hij hier ook een spion geplaatst hebben. Ik word in de gaten gehouden.’

‘Ik weet wie het is,’ zegt Doktor Harst met stil genoegen. ‘En hij zal vandaag verslag uitbrengen van mijn bezoek, maar meer zal hij niet zeggen. Hij werkt nu voor mij. Ik denk wel dat we veilig zijn.’

‘Zo veilig als muisjes onder het schavot,’ zeg ik verbitterd.

Hij knikt. ‘Zolang de bijl maar op iemand anders valt.’

Ik huiver. ‘Wie verdient die? Ik niet, maar de kleine Kitty Howard ook niet! Zij en ik hebben niets gedaan; we zijn alleen maar getrouwd toen ons dat verzocht is.’

‘Zolang u er maar aan ontsnapt, heb ik mijn werk goed gedaan,’ zegt hij. ‘De koningin moet haar eigen vrienden maar vragen om haar te helpen.’

De Erfenis Van De Boleyns
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml
index_split_102.xhtml
index_split_103.xhtml
index_split_104.xhtml
index_split_105.xhtml
index_split_106.xhtml
index_split_107.xhtml
index_split_108.xhtml
index_split_109.xhtml
index_split_110.xhtml
index_split_111.xhtml
index_split_112.xhtml
index_split_113.xhtml