Anna, de stad Kleef, november 1539

Ik word het! Ik word koningin van Engeland. Ik heb mijn riempjes als een vrije valk van me afgelegd en zal wegvliegen. Amelia houdt haar zakdoek tegen haar ogen, omdat ze verkouden is en er probeert uit te zien alsof ze heeft moeten huilen toen ze het nieuws over mijn vertrek hoorde. Ze liegt. Ze zal helemaal niet verdrietig zijn om mij te zien gaan. Haar leven als de enig overgebleven hertogin in Kleef wordt stukken beter dan wanneer ze mijn jongere zus zou zijn. En als ik getrouwd ben – en wat een huwelijk wordt dat! – maakt ze een veel betere kans op een goede verbintenis. Mijn moeder kijkt ook niet al te blij, maar haar bedruktheid is oprecht. Ze is al maanden gespannen. Kon ik maar denken dat het komt doordat ze mij kwijtraakt, maar dat is niet zo. Ze maakt zich verschrikkelijke zorgen om de kosten van deze reis en van mijn bruidskleren, die uit de schatkist van mijn broer betaald moeten worden. Ze is behalve de huishoudster van mijn broer ook zijn thesaurier. Zelfs nu Engeland afziet van een bruidsschat, kost dit huwelijk het land meer dan mijn moeder bereid is te betalen.

   ‘Zelfs als de trompetters het gratis doen, zullen ze toch te eten moeten krijgen,’ zegt ze geërgerd, alsof trompetters exotische en kostbare huisdieren zijn die ik er, in al mijn ijdelheid, per se bij wil hebben, en niet een lening van mijn zus Sybilla, die me eerlijk heeft geschreven dat het haar in Saksen geen goed zal doen als ik zomaar op een eenvoudige kar met een paar wachters naar een van de voornaamste koningen in Europa vertrek.

Mijn broer zegt niet veel. Dit is een grote triomf voor hem en een enorme stap voorwaarts in de wereld voor zijn hertogdom. Hij zit in een verbond met de andere protestantse prinsen en hertogen van Duitsland, en zij hopen dat dit huwelijk Engeland ertoe zal aanzetten zich daarbij aan te sluiten. Als alle protestantse machten in Europa met elkaar verenigd waren, zouden ze Frankrijk of de Habsburgse landen kunnen aanvallen en de hervormingen verspreiden. Misschien zouden ze dan zelfs Rome wel bereiken en de macht van de paus in zijn eigen stad aan banden kunnen leggen. Wie weet wat voor glorie er voor God zou aanbreken, als ik maar een goede vrouw kan zijn voor een echtgenoot die nog nooit eerder tevreden is geweest.

‘U moet uw plicht tegenover God doen, wanneer u uw echtgenoot dient,’ zegt mijn broer heel gewichtig tegen me.

Ik wacht even af wat hij hier precies mee bedoelt. ‘Hij neemt zijn godsdienst over van zijn echtgenotes,’ zegt hij. ‘Toen hij getrouwd was met een prinses uit Spanje, werd hij door de paus in eigen persoon Verdediger van het Geloof genoemd. Toen hij met lady Anna Boleyn trouwde, voerde zij hem weg van het bijgeloof en bracht hem naar het licht van de hervormingen. Met koningin Jane werd hij weer katholiek, en als zij niet was gestorven had hij zich vast en zeker verzoend met de paus. Nu is hij wel geen vriend van de paus, maar zijn land is praktisch geheel katholiek. Hij kan zo weer rooms-katholiek worden. Maar als u hem stuurt, zoals u zou moeten doen, zal hij zichzelf tot een protestantse koning en leider uitroepen en zal hij zich bij ons aansluiten.’

‘Ik zal mijn best doen,’ zeg ik onzeker. ‘Maar ik ben pas vierentwintig. Hij is een man van achtenveertig en hij is al koning sinds hij een jongeman was. Het kan best zijn dat hij niet naar me luistert.’

‘Ik weet dat u uw plicht zult doen,’ probeert mijn broer zichzelf gerust te stellen, maar naarmate het tijdstip van mijn vertrek nadert, begint hij steeds meer te twijfelen.

‘Vreest u dan helemaal niet voor haar veiligheid?’ hoor ik mijn moeder tegen hem mompelen als hij ’s avonds boven zijn wijn uit in het haardvuur staart, alsof hij daarin de toekomst zonder mij voor zich ziet.

‘Als ze zich goed gedraagt, zou haar niets moeten kunnen overkomen. Maar God weet dat deze koning geleerd heeft dat hij in zijn eigen land kan doen waar hij zin in heeft.’

‘Bedoelt u met zijn echtgenotes?’ vraagt ze op fluistertoon.

Hij haalt ongemakkelijk zijn schouders op.

‘Zij zal hem nooit reden geven om aan haar te twijfelen.’

‘Ze moet gewaarschuwd worden. Hij zal over haar leven en dood beschikken. Hij zal met haar kunnen doen zoals hem goeddunkt. Hij zal haar geheel in zijn macht hebben.’

   Ik zit verscholen in de schaduw achter in het vertrek, en deze onthullende opmerking van mijn broer doet me glimlachen. Uit deze ene zin maak ik eindelijk op wat hem al die maanden heeft dwarsgezeten. Hij zal me missen. Hij zal me missen zoals een meester een luie hond mist als hij die eindelijk in een woedeaanval heeft verdronken. Hij is er zo aan gewend geraakt mij te koeioneren, van alles op mij aan te merken en mij op tien verschillende manieren met kleine dagelijkse dingen lastig te vallen, dat de gedachte dat een andere man mij straks mag commanderen hem niet lekker zit. Als hij ooit van me had gehouden zou ik dit jaloezie noemen; en dan was het gemakkelijk te begrijpen geweest. Maar hij voelt geen liefde voor me. Het is eerder een niet-aflatende wrok die zo’n gewoonte voor hem geworden is dat het hem geen verlichting zal brengen als ik als een pijnlijke kies verwijderd word.

‘Ze zal ons in elk geval in Engeland van dienst kunnen zijn,’ zegt hij minnetjes. ‘Hier is ze nog erger dan nutteloos. Ze moet hem tot de hervormde godsdienst bekeren. Ze moet ervoor zorgen dat hij luthers wordt. Als ze het maar niet allemaal bederft.’

‘Hoe zou ze het moeten bederven?’ vraagt mijn moeder. ‘Ze hoeft alleen maar een kind voor hem ter wereld te brengen. Dat is niet zo’n kunst. Ze is goed gezond, haar stonden komen regelmatig en met haar vierentwintig jaar heeft ze de juiste leeftijd om een kind te krijgen.’ Ze denkt even na. ‘Hij moet haar begeren,’ zegt ze onomwonden. ‘Ze is aantrekkelijk en ze heeft manieren – daar heb ik op toegezien. Deze man is ten prooi aan begeerte en wordt op het eerste gezicht verliefd. Hij zal waarschijnlijk in het begin grote vleselijke genoegens aan haar beleven, al was het alleen maar omdat ze nieuw voor hem is, en maagd.’

Mijn broer springt op uit zijn stoel. ‘Het is een schande!’ zegt hij, en zijn wangen gloeien, en niet alleen van de hitte van het vuur. Alle aanwezigen houden op met praten als ze hem met stemverheffing horen praten, en hij wendt zich dan vlug af, terwijl hij probeert vooral niet te staren. Ik sta stilletjes op van mijn kruk en loop naar de andere kant van het vertrek. Als zijn woede aanzwelt, kan ik maar beter maken dat ik wegkom.

‘Zoon, ik bedoelde er niets verkeerds mee,’ zegt mijn moeder vlug om hem te sussen. ‘Ik bedoelde alleen dat het in de lijn der verwachting ligt dat ze haar plicht zal doen en hem zal behagen…’

‘Ik verdraag de gedachte niet dat zij…’ Hij zwijgt. ‘Ik verdraag het niet! Ze mag niet uit eigen beweging naar hem toe gaan!’ fluistert hij. ‘Dat moet u tegen haar zeggen. Ze mag niets doen wat een jonge vrouw niet betaamt. Ze mag niets zinnelijks doen. U moet haar op het hart drukken dat ze mijn zus en uw dochter moet zijn, en pas dan een echtgenote. Ze moet zich koel en waardig opstellen. Het is niet de bedoeling dat ze zijn hoer wordt, ze mag niet de rol spelen van een of andere onbeschaamde, gulzige…’

‘Nee, nee,’ zegt mijn moeder zacht. ‘Natuurlijk niet. Zo is ze helemaal niet, Willem, mijn heer, lieve zoon. U weet dat ze zeer streng is opgevoed, godvrezend en met eerbied voor haar meerderen.’

‘Nou, zeg het haar nog maar een keer,’ roept hij uit. Niets kan hem kalmeren, ik kan maar beter maken dat ik wegkom. Als hij zou weten dat ik hem zo heb gezien, raakt hij buiten zichzelf. Ik steek mijn hand naar achter en voel de troostende warmte van het dikke wandtapijt dat de achtermuur bedekt. Ik schuifel voetje voor voetje weg, en met mijn donkere jurk ben ik in de schaduwen van het vertrek bijna onzichtbaar.

‘Ik heb haar gezien toen die schilder hier was,’ zegt hij met verstikte stem. ‘IJdel opgedoft, zichzelf tentoonspreidend. Ingesnoerd… ingesnoerd… strak. Haar borsten… zichtbaar… in een poging er begeerlijk uit te zien. Ze is in staat tot zonde, moeder. Ze is geneigd tot… Ze is geneigd tot… Haar temperament loopt van nature over van…’ Hij krijgt het zijn mond niet uit.

‘Nee, nee,’ zegt mijn moeder vriendelijk. ‘Ze wil alleen maar tot eer strekken.’

‘… lust.’

Het woord is losgeraakt en valt neer in de stilte van het vertrek alsof het van ik weet niet wie zou kunnen zijn, alsof het van mijn broer zou kunnen zijn en niet van mij.

Ik sta nu bij de deur, mijn hand tilt voorzichtig de klink op en mijn andere vinger smoort de klik. Drie hofdames staan nonchalant op en gaan voor me staan om mijn vertrek voor de twee bij de haard aan het zicht te onttrekken. De deur zwaait aan geoliede scharnieren open en maakt geen enkel geluid. Door de kou dansen de vlammetjes van de kaarsen bij de haard op en neer, maar mijn broer en mijn moeder zitten met hun gezicht naar elkaar toe, gevangen in het afgrijzen van dat ene woord, en ze draaien zich niet om.

‘Weet u het zeker?’ hoor ik haar aan hem vragen.

Ik sluit de deur voordat ik hem antwoord hoor geven, en dan loop ik snel en stil naar ons vertrek, waar de dames bij de haard met mijn zus zitten te kaarten. Als ik de deur openruk en naar binnen been, laten ze hun kaarten van tafel vallen, en als ze zien dat ik het ben lachen ze, opgelucht dat ze niet bij hun gokspelletje betrapt zijn: een verboden genoegen voor ongetrouwde juffers op het grondgebied van mijn broer.

‘Ik ga naar bed, ik heb hoofdpijn en ik wil niet gestoord worden,’ kondig ik abrupt aan.

Amelia knikt. ‘Het valt te proberen,’ zegt ze veelbetekenend. ‘Wat hebt u nu weer gedaan?’

‘Niks,’ zeg ik. ‘Zoals altijd: niks.’

Ik loop snel door naar onze privékamer en gooi mijn kleren in de kist aan het voeteneind, spring in mijn onderhemd in bed, schuif de gordijnen eromheen dicht en trek de dekens op. Ik huiver in de kou van het beddengoed en wacht op het bevel dat zeker zal komen.

Een paar tellen later doet Amelia de deur al open. ‘U moet naar de vertrekken van moeder,’ zegt ze triomfantelijk.

‘Zeg maar dat ik ziek ben. U had moeten zeggen dat ik al naar bed was.’

‘Dat heb ik ook gezegd. Ze zegt dat u moet opstaan, een mantel om moet doen en moet komen. Wat hebt u nu weer uitgespookt?’

Ik frons mijn wenkbrauwen om haar opgewekte gezicht. ‘Niks.’ Ik sta met tegenzin op. ‘Niks. Zoals altijd heb ik niks gedaan.’ Ik pak mijn mantel van de haak achter de deur en strik de linten van kin tot knie.

‘Bent u tegen hem ingegaan?’ vraagt Amelia vrolijk. ‘Waarom maakt u toch altijd ruzie met hem?’

Ik loop zonder antwoord te geven de deur uit, de stilgevallen kamer door en dan de trap af naar de vertrekken van mijn moeder, in dezelfde toren, maar een verdieping lager dan wij.

Aanvankelijk ziet het ernaar uit dat ze alleen is, maar dan zie ik de halfgesloten deur naar haar privékamer, en dan hoef ik hem niet eens te horen of te zien. Ik weet gewoon dat hij daar staat te kijken.

Ze staat eerst met haar rug naar me toe, en als ze zich omdraait zie ik dat ze de berkentwijg in haar hand heeft en dat haar gezicht streng staat.

‘Ik heb niets gedaan,’ zeg ik meteen.

Ze zucht geërgerd. ‘Kind, dat is toch geen manier om ergens binnen te komen?’

Ik buig mijn hoofd. ‘Mevrouw mijn moeder,’ zeg ik zacht.

‘Ik ben verbolgen over u,’ zegt ze.

Ik kijk op. ‘Dat spijt mij. Hoe heb ik u misnoegd?’

‘U bent tot een heilige plicht geroepen, u moet uw echtgenoot naar de hervormde Kerk leiden.’

Ik knik.

‘U krijgt een zeer eervolle en zeer waardige positie, en u moet uw gedrag zo smeden dat u die verdient.’

Niets tegen in te brengen. Ik buig weer mijn hoofd.

‘U hebt een weerbarstige natuur,’ gaat ze verder.

Ook waar.

‘U ontbeert de gewenste eigenschappen voor een vrouw: onderworpenheid, gehoorzaamheid, plichtsbesef.’

Wederom waar.

‘En ik vrees dat u een wellustig trekje hebt,’ zegt ze heel zacht.

   ‘Moeder, dat heb ik niet,’ zeg ik zo zacht mogelijk. ‘Dat is niet waar.’

   ‘Dat hebt u wel. De koning van Engeland zal geen wellustige vrouw tolereren. De koningin van Engeland moet een vrouw zijn zonder een enkele smet op haar karakter. Ze moet onberispelijk zijn.’

   ‘Maar mevrouw mijn moeder, ik…’

   ‘Anna, onthoud dit goed!’ zegt ze, en nu hoor ik dan toch echte oprechtheid in haar stem. ‘Onthoud dit goed! Hij heeft lady Anna Boleyn vanwege ontrouw ter dood laten brengen, hij heeft haar ervan beschuldigd dat ze met het halve hof de zonde heeft begaan en dat haar eigen broer zich onder haar geliefden bevond. Hij heeft haar tot koningin gemaakt en dat daarna weer ongedaan gemaakt, zonder dat daar enige reden of enig bewijs voor was, gewoon omdat hij dat zo wilde. Hij heeft haar beschuldigd van incest, hekserij, de laagste misdaden. Deze man is zeer beducht voor zijn reputatie, verschrikkelijk beducht. Aan de volgende koningin van Engeland mag geen moment getwijfeld worden. Als er ook maar één kwaad woord over u gezegd wordt, kunnen wij uw veiligheid niet garanderen.’

   ‘Mevrouw…’

   ‘Kus de roede,’ zegt ze voor ik er iets tegen in kan brengen.

   Ik breng mijn lippen naar de twijg die ze me voorhoudt. Achter de deur van haar privévertrek hoor ik hem zacht, heel zacht, zuchten.

   ‘Houd de stoelzitting vast,’ beveelt ze.

   Ik buig me voorover en pak de stoel aan beide kanten vast. Heel voorzichtig, zoals een edele vrouwe een zakdoek oppakt, tilt ze de zoom van mijn mantel op en brengt die omhoog over mijn heupen. Daarna pakt ze mijn nachthemd. Mijn billen zijn bloot; als mijn broer door de halfopen deur wil kijken, kan hij me zien, open en bloot als een meisje in een huis van vertier. Ik hoor de roede door de lucht fluiten, gevolgd door de plotselinge zweepslag van pijn over mijn bovenbenen. Ik schreeuw het uit en bijt dan op mijn lip. Ik wil wanhopig graag weten hoeveel slagen ik moet verdragen. Ik klem mijn kaken op elkaar en wacht op de volgende. Het zoevende geluid en dan de striem van pijn, als een zwaardslag bij een eerloos duel. Twee. Het geluid van de volgende komt zo snel dat ik me er niet op kan voorbereiden, en weer gil ik het uit. Plotseling komen mijn tranen, warm en snel als bloed.

   ‘Kom overeind, Anna,’ zegt ze kil, en ze trekt mijn nachthemd en mantel omlaag.

   De tranen stromen me over de wangen en ik hoor mezelf snikken als een klein kind.

   ‘Ga naar uw kamer en lees de Bijbel,’ zegt ze. ‘Denk vooral na over uw koninklijke roeping. Caesars vrouw, Anna. Caesars vrouw.’

   Ik moet een reverence voor haar maken. De onhandige beweging veroorzaakt een nieuwe golf van pijn, en ik kreun als een afgeranseld jong hondje. Ik loop naar de deur en doe die open. Door de tocht glipt hij uit mijn hand, en door deze vlaag waait ook de binnendeur naar haar privékamer plotseling open. In de schaduw staat mijn broer, met een vertrokken gezicht, alsof híj onder de zweep van berkenhout heeft gestaan, met zijn lippen op elkaar geperst, alsof hij zich ervan moet weerhouden een kreet te slaken. Eén vreselijk moment lang vinden onze blikken elkaar, en hij kijkt me aan met een gezicht dat getekend is door een wanhopige behoefte. Ik sla mijn ogen neer en wend me van hem af alsof ik hem niet gezien heb, alsof ik blind voor hem ben. Wat hij ook van me wil, ik weet zeker dat ik het niet wil horen. Ik wankel de kamer uit, waarbij mijn nachthemd tegen het bloed op de achterkant van mijn bovenbenen blijft plakken. Ik wil maar één ding, en dat is weg bij die twee.

 

De Erfenis Van De Boleyns
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml
index_split_102.xhtml
index_split_103.xhtml
index_split_104.xhtml
index_split_105.xhtml
index_split_106.xhtml
index_split_107.xhtml
index_split_108.xhtml
index_split_109.xhtml
index_split_110.xhtml
index_split_111.xhtml
index_split_112.xhtml
index_split_113.xhtml