Catharina, paleis Whitehall, januari 1540

Ik ben ontboden omdat ik een maskerade moet komen oefenen – een tableau om het toernooi mee te openen. De koning zal vermomd komen als een ridder uit de zee, en wij moeten in zijn gevolg de golven zijn, of vissen of iets dergelijks, en dan voor de koningin en het hof dansen. Zijn componist heeft de partituur, en we gaan het met z’n zessen doen. Ik denk dat we de muzen moeten voorstellen, maar ik weet het niet zeker. Nu ik er zo over nadenk, weet ik geloof ik niet eens wat een muze is. Maar ik hoop dat het iets is met een kostuum gemaakt van de mooiste zijde.

   Anne Bassett is ook een van de dansers, en Alison, Jane, Mary, Catharina Carey en ik. Van ons zessen is Anne waarschijnlijk het knapste meisje; ze heeft het lichtste blonde haar en grote blauwe ogen, en ze heeft een bepaalde manier – die ik ook wil leren – om haar ogen neer te slaan en dan weer op te kijken alsof ze iets heel interessants en onbetamelijks gehoord heeft. Als je haar de prijs van een meter bombazijn vertelt, kijkt ze naar omlaag en dan weer omhoog alsof je haar hebt ingefluisterd dat je van haar houdt. Natuurlijk alleen als er iemand kijkt. Wanneer we gewoon met z’n tweeën zijn doet ze dat niet. Als ze haar best doet wordt ze echt heel aantrekkelijk. Na haar ben ik het mooiste meisje, dat weet ik zeker. Zij is de dochter van lord en lady Lisle, en een grote favoriet van de koning, die erg ingenomen is met dat op- en neerkijken en die beloofd heeft dat ze een paard van hem krijgt, wat volgens mij een behoorlijke beloning is voor alleen maar een beetje met je wimpers werken. Echt, als je eenmaal weet hoe het moet, valt er hier aan het hof een fortuin te verdienen.

Ik kom hollend de kamer binnen, want ik ben aan de late kant, en daar staat de koning in eigen persoon, met een paar van zijn beste vrienden, Charles Brandon, sir Thomas Wyatt en de jeugdige Thomas Culpepper, bij de muzikanten, met de partituur in zijn hand.

Ik maak meteen een heel diepe buiging, en dan zie ik dat Anne Bassett er ook is, helemaal vooraan; ze ziet er heel zedig uit, en de vier anderen zijn bij haar en strijken hun veren glad als een nest jonge zwanen, in de hoop een koninklijke blik te vangen.

Maar de koning glimlacht uitgerekend mij toe. Echt waar. Hij draait zich om en zegt: ‘Ach, mijn vriendinnetje van Rochester.’

Weer daal ik neer in een diepe buiging en kom dan schuin naar voren omhoog, zodat de mannen goed zicht hebben op mijn laag uitgesneden halslijn en borsten, en fluister: ‘Majesteit!’, alsof ik van puur verlangen bijna niet kan praten.

Ik zie wel dat ze dit allemaal leuk vinden, en Thomas Culpepper, die een oogverblindend blauwe blik heeft, knipoogt me ondeugend toe als Howards onder elkaar.

‘Wist u op Rochester echt niet dat ik het was, liefje?’ vraagt de koning. Hij loopt de kamer door, legt zijn vinger onder mijn kin en draait mijn gezicht naar hem op alsof ik een kind ben, en dat vind ik niet prettig; maar ik zorg dat ik doodstil blijf staan en zeg: ‘Heus, heer, ik wist het niet. Maar nu zou ik u wel herkennen.’

‘Hoezo zou u me nu wel herkennen?’ vraagt hij toegeeflijk, als een vriendelijke vader met kerst.

Tja, daar heeft hij me te pakken, want ik weet het niet. Ik heb niks te zeggen, ik wilde alleen maar aardig zijn. Ik moet íéts zeggen, maar er schiet me niets te binnen. Dus kijk ik naar hem op alsof me allerlei bekentenissen door het hoofd gaan, maar ik zeg niets, en tot mijn enorme genoegen voel ik mijn wangen warm worden, en ik weet dat ik bloos.

Ik bloos, enkel uit ijdelheid natuurlijk, en omdat ik zo blij ben dat de koning mij hoogstpersoonlijk aandacht schenkt, waar die sloerie van een Anne Bassett bij is, maar ook omdat ik tot mijn spijt niet weet wat ik moet zeggen en geen enkele gedachte heb. Hij ziet mijn blos en vat die ten onrechte op als bescheidenheid, waarna hij ogenblikkelijk mijn hand onder zijn arm steekt en me van de anderen wegvoert. Ik houd mijn ogen neergeslagen; ik knipoog niet eens terug naar jongeheer Culpepper.

‘Sst, kind,’ zegt hij heel vriendelijk. ‘Arm lief kind. Ik wilde u niet in verlegenheid brengen.’

‘Te aardig,’ is het enige wat ik weet te mompelen. Ik zie dat Anne Bassett ons nakijkt met een blik alsof ze me wel zou willen vermoorden. ‘Ik ben heel verlegen.’

‘Lief, lief kind,’ zegt hij, hartelijker nu.

‘Het kwam toen u me vroeg…’

‘Toen ik u wat vroeg?’

Ik neem even adempauze. Als hij geen koning was, zou ik beter weten hoe ik dit moet spelen. Maar hij is wel de koning, en daardoor word ik onzeker. Bovendien kan hij wel mijn grootvader zijn, dus lijkt het me niet netjes om met hem te flirten. Ik kijk even snel naar hem op en weet dat ik gelijk heb. Hij heeft die blik op zijn gezicht. De blik die heel veel mannen hebben als ze naar me kijken. Alsof ze me zo willen opslokken, me willen vastpakken en me in één teug naar binnen willen slikken.

‘Toen u vroeg of ik u weer zou herkennen,’ zeg ik met een ijl meisjesstemmetje. ‘Want dat is namelijk zo.’

‘Maar hoe dan?’ Hij buigt zich om me te kunnen verstaan, en plotseling realiseer ik me in een golf van opwinding dat het er helemaal niet toe doet dat hij koning is. Hij is lief voor me zoals de rentmeester van mevrouw mijn grootmoeder. Hij heeft precies diezelfde zachte, overdreven lieve uitdrukking op zijn gezicht. Die herken ik, ik zweer het. Dat moet ook wel, want die heb ik vaak genoeg gezien. Het is die stomme, vochtige blik die oude mannen in hun ogen krijgen als ze me zien – eigenlijk nogal smerig. Zo kijken oude mannen naar vrouwen die hun dochter hadden kunnen zijn, terwijl ze zich voorstellen dat ze zelf net zo jong zijn als hun zonen. Zo kijken oude mannen als ze verlangen naar een vrouw die hun dochter had kunnen zijn, terwijl ze weten dat ze dat eigenlijk niet zouden moeten.

‘Omdat u zo knap bent,’ zeg ik, en ik kijk hem recht aan – ik neem het risico gewoon en zie wel wat er gebeurt. ‘U bent de knapste man van heel het hele hof, majesteit.’

Hij blijft staan, bijna als iemand die plotseling prachtige muziek hoort. Als iemand die betoverd is. ‘Vindt u mij de knapste man van het hele hof?’ vraagt hij ongelovig. ‘Lieve kind, ik had uw vader kunnen zijn.’

Mijn grootvader eerder, als ik heel eerlijk ben, maar ik kijk naar hem op. ‘Echt waar?’ zeg ik zangerig, alsof ik niet weet dat hij bijna vijftig is en ik nog geen vijftien. ‘Maar ik vind jongens niet leuk. Die doen allemaal zo dom.’

‘Vallen ze u lastig?’ vraagt hij meteen op strenge toon.

‘O, nee,’ zeg ik. ‘Ik heb niets met ze te maken. Maar ik ga liever wandelen en praten met een man die iets van de wereld weet. Die me advies kan geven. Iemand die ik kan vertrouwen.’

‘Dan gaat u vanmiddag nog met mij wandelen en praten,’ belooft hij. ‘En dan vertelt u me al uw probleempjes. En als iemand u heeft lastiggevallen, wie het ook is, hoe voornaam hij ook is, dan moet diegene aan mij verantwoording afleggen.’

   Ik zijg neer in een buiging. Ik ben nu zo dicht bij hem dat ik bijna met mijn gebogen hoofd langs zijn broek strijk. Als dat niet voor enige beroering zorgt, weet ik het ook niet. Ik kijk naar hem op, glimlach naar hem en schud even mijn hoofd alsof ik het allemaal niet begrijp. Ik bedenk dat dit echt fantastisch is. ‘Een grote eer,’ fluister ik.

De Erfenis Van De Boleyns
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml
index_split_102.xhtml
index_split_103.xhtml
index_split_104.xhtml
index_split_105.xhtml
index_split_106.xhtml
index_split_107.xhtml
index_split_108.xhtml
index_split_109.xhtml
index_split_110.xhtml
index_split_111.xhtml
index_split_112.xhtml
index_split_113.xhtml