Catharina, Hampton Court, maart 1540
Paasochtend, en een vrolijk Pasen voor mij. Ik heb zo’n hekel aan de vasten – waar moet ik boete voor doen, waar moet ik spijt van hebben? Bijna nergens voor. Maar ik vond de vasten dit jaar nog erger, want het betekende dat er niet gedanst werd aan het hof en dat er geen muziek was, behalve heel saaie hymnen en psalmen. Het ergst was nog wel dat er geen maskerades en toneelstukken waren. Maar met Pasen zijn we eindelijk weer vrolijk. Prinses Mary komt naar het hof en we zijn allemaal reuze benieuwd wat ze van haar nieuwe stiefmoeder vindt. We moeten nu al lachen bij de gedachte aan de begroeting, waarbij de koningin moeder probeert te zijn voor een kind dat maar één jaar jonger is dan zij, waarbij ze haar in het Duits probeert toe te spreken en haar tot de hervormde godsdienst probeert over te halen. Dat wordt bijna net zo leuk als een toneelstuk. Prinses Mary schijnt erg ernstig, bedroefd en vroom te zijn, terwijl de koningin opgewekt en vrolijk is in haar kamers en een geboren en getogen lutheraan of erasmiaan of iets dergelijk is – hervormd, in elk geval. Dus we staan allemaal op onze tenen om achter het raam goed zicht te hebben als prinses Mary het paleis aan de voorkant nadert, en we stuiven als een troep uitzinnige kippen weg om in de vertrekken van de koningin te komen voordat prinses Mary de trap op wordt begeleid. We gaan snel op de stoelen zitten die her en der in het vertrek staan en proberen te doen alsof we rustig zitten te naaien en naar een preek luisteren, en de koningin zegt glimlachend: ‘Ondeugende meisjes’, en dan wordt er op de deur geklopt en komt de prinses binnen, en – o, wat een verrassing – ze heeft lady Elizabeth bij zich, aan haar hand.
We springen allemaal op en zijgen neer in een heel zorgvuldige reverence; we moeten voor prinses Mary heel diep buigen om ons respect voor een prinses van koninklijken bloede te betuigen en we moeten omhoogkomen voordat lady Elizabeth met de eer daarvan gaat strijken, want zij is maar een onecht kind van de koning, en misschien wel niet eens van hem. Maar ik glimlach naar haar en steek mijn tong naar haar uit als ze langs me heen loopt, want ze is nog maar een klein meisje, een arm popje, pas zes jaar, en bovendien is ze mijn nichtje, met het vreselijkste haar dat je je maar kunt voorstellen, zo rood als peen. Ik zou doodgaan als ik zulk haar had, maar het is het haar van haar vader, en dat is een hele winst voor een kind van wie niet zeker is wie de vader is.
De koningin staat op om haar twee stiefdochters te begroeten en geeft hun allebei een kus op beide wangen. Daarna neemt ze hen mee naar haar privévertrek en doet ze de deur voor onze neus dicht, alsof ze alleen met hen wil zijn. Dus moeten we buiten wachten, zonder muziek, wijn of wat voor vertier ook, en zonder ook maar een idee te hebben van wat zich achter de gesloten deur afspeelt – en dat is nog wel het ergste van alles. Ik maak een wandelingetje in de richting van het privévertrek, maar lady Rochford geeft me met een frons te kennen dat ik daar weg moet gaan en ik trek mijn wenkbrauwen op en zeg: ‘Wat is er?’ alsof ik niet weet dat ze probeert te voorkomen dat ik voor luistervink speel.
Een paar minuten later horen we allemaal de lach en het gekwebbel van de kleine Elizabeth, en een half uur later doen ze de deur open en komen ze naar buiten, en Elizabeth houdt de hand van de koningin vast en prinses Mary, die er toen ze binnenkwam zo stug en verdrietig uitzag, glimlacht nu en ziet er blozend en mooi uit. De koningin stelt ons allemaal bij naam en toenaam voor, en prinses Mary glimlacht eenieder vriendelijk toe, hoewel ze van de helft van ons weet dat we haar gezworen vijanden zijn. Dan worden er eindelijk verfrissingen besteld en stuurt de koningin een boodschap naar de koning om hem te laten weten dat zijn dochters aan het hof zijn gearriveerd en zich in haar vertrekken bevinden.
Nu wordt alles zelfs nog leuker, want even later wordt de koning in eigen persoon aangekondigd, en met hem komen alle heren binnen. Ik zijg neer in een reverence, maar hij passeert me zonder zelfs maar een tweede blik op me te werpen om zijn dochters te begroeten.
Hij is erg dol op hen; voor de kleine lady Elizabeth heeft hij wat gekonfijte pruimen in zijn zak en hij spreekt vriendelijk en liefdevol met prinses Mary. Hij gaat naast de koningin zitten en zij legt haar hand op de zijne en zegt hem heel zacht iets in het oor. Het is wel duidelijk dat ze een blij gezinnetje zijn, en dat zou heel schattig zijn als hij een wijze oude grootvader met zijn drie knappe kleindochters om zich heen was, zoals je bijna zou denken.
De hele situatie bezorgt me een beetje een zuur en geïrriteerd gevoel, aangezien niemand ook maar enige aandacht aan me besteedt, en dan komt Thomas Culpepper – die geen moment uit mijn gedachten is geweest – naar me toe, kust mijn hand en zegt: ‘Nicht.’
‘O, jongeheer Culpepper,’ roep ik uit, alsof ik verbaasd ben hem te zien. ‘U hier?’
‘Waar zou ik anders moeten zijn? Is er soms een mooier meisje in deze kamer?’
‘Ik weet het niet,’ zeg ik. ‘Prinses Mary is een mooie jongedame.’
Hij trekt een lelijk gezicht. ‘Ik heb het over een meisje dat het hart van een man in vuur en vlam kan zetten.’
‘Zo’n meisje ken ik niet voor u, want ik ken geen enkel meisje voor wie u op tijd op een afspraak zou komen,’ zeg ik bits.
‘U bent toch niet nog steeds boos op me?’ vraagt hij, alsof dit heel vreemd is. ‘Een meisje zoals u toch niet, die maar met haar vingers hoeft te knippen en dan elke man kan krijgen die ze wil? U kunt toch niet boos zijn op iemand die zo onbeduidend is als ik, omdat ik elders ontboden werd, hoewel mijn hart brak bij de gedachte dat ik u in de steek moest laten?’
Ik laat een kraaiend lachje horen, maar sla snel mijn hand voor mijn mond, want ik zie de koningin naar me kijken. ‘Uw hart brak helemaal niet,’ zeg ik. ‘Want u hebt geen hart.’
‘Wel waar,’ houdt hij vol. ‘Het is in tweeën gebroken. Maar wat moest ik doen? De koning ontbood mij, maar mijn hart was bij u. Ik moest mijn hart breken en mijn plicht doen, en nu wilt u het mij nog steeds niet vergeven.’
‘Ik vergeef het u niet omdat ik er geen woord van geloof,’ zeg ik opgewekt. Ik kijk de kant van de koningin op en zie dat de koning naar ons kijkt. Ik draai mijn hoofd voorzichtig een stukje van Thomas Culpepper weg en ga iets achteruit staan. Zo lijkt het niet alsof ik heel diep met hem in gesprek ben. Ik kijk onder mijn wimpers vandaan, en ja hoor: de koning kijkt naar me. Hij wenkt me met een gekromde vinger, en ik negeer Thomas Culpepper en loop naar de koninklijke stoel.
‘Majesteit?’
‘Ik zeg net dat er gedanst moet worden. Wilt u prinses Mary begeleiden? Ik hoor van de koningin dat u van haar hofdames het best kunt dansen.’
O, wie huppelt er hier als een Italiaan? Ik bloos van genoegen en zou niets liever willen dan dat mijn grootmoeder me kon zien, nu de koning me hoogstpersoonlijk, op aanbeveling van de koningin, sommeert te dansen.
‘Maar natuurlijk, majesteit,’ zeg ik, en ik buig bevallig. Ik sla mijn ogen ook zedig neer, want iedereen kijkt naar me, en ik steek prinses Mary mijn hand toe. Nou, ze springt niet bepaald op om die te pakken, en ze loopt naar het midden van de kamer om met mij de eerste rij van de dans te vormen alsof haar partner niet al te veel respect voor haar heeft. Ik buig mijn hoofd even opzij als ik haar ernstige gezicht zie en maan de andere meisjes om zich achter mij op te stellen. De muzikanten zetten in en we beginnen te dansen.
En wie had dat kunnen denken? Ze kan nog goed dansen ook. Ze beweegt zich sierlijk en ze houdt haar hoofd mooi hoog. Haar voeten flitsen door de stappen heen; ze heeft het echt heel goed geleerd. Ik wieg een beetje met mijn heupen om te zorgen dat de koning, en verder ook elke andere man in het vertrek, zijn ogen op mij gericht houdt, maar eerlijk gezegd weet ik wel dat de helft naar de prinses kijkt, die een kleur krijgt van het dansen en die glimlacht tegen de tijd dat we het kettinggedeelte van de dans en het deel waarbij je met je partner door de boog moet lopen, hebben gehad. Ik probeer bescheiden ingenomen te kijken met het succes van mijn partner, maar ik vrees dat ik eruitzie alsof ik op een schijfje citroen zuig. Ik heb het niet in me om de achtergrond voor andermans prestatie te spelen, dat kan ik gewoonweg niet. Dat is niet mijn aard; de tweede plaats is niks voor mij.
Dus we sluiten af met een reverence en de koning staat op en roept: ‘Brava! Brava!’ – dat is Latijn of Duits of iets dergelijks voor ‘hoera’ – en ik glimlach en probeer heel verheugd te kijken als hij naar ons toe loopt, de prinses bij de hand neemt, haar op beide wangen een kus geeft en zegt dat ze prachtig gedanst heeft.
Ik blijf op de achtergrond, bescheiden als een bloempje, maar groen als een grasspriet van jaloezie vanwege alle lof waarmee dat saaie wezentje overladen wordt. Dan draait hij zich naar mij toe en bukt zich om mij iets in het oor te fluisteren. ‘En u, lieveling, hebt gedanst als een engeltje. Iedere partner komt beter uit de verf met u naast zich. Denkt u dat u ooit voor mij zult dansen? Helemaal alleen, om mij te behagen?’
En ik kijk naar hem op, sla mijn wimpers trillend neer alsof ik overweldigd ben door zijn aanblik en zeg: ‘O, majesteit! Ik zou meteen mijn passen vergeten als ik voor u moest dansen. Ik zou bij elke pas geleid moeten worden. U zou me moeten leiden, waarheen u maar wilt.’
Dus hij zegt: ‘Mooi meidje, ik weet wel waar ik u naartoe zou leiden, als ik de kans kreeg.’
O, werkelijk, denk ik. Zo zo, ondeugende oude man. U brengt het niet eens op uw eigen vrouw te groeten, maar mij durft u wel in het oor te fluisteren.
De koning doet een stap achteruit en loopt met prinses Mary terug naar de koningin. De muzikanten zetten in en de jongemannen van het hof treden naar voren, naar hun partners. Ik voel dat een hand de mijne vastpakt en draai me met neergeslagen ogen om alsof het me verlegen maakt dat iemand me ten dans vraagt. ‘Bespaart u die moeite,’ zegt mijn oom Norfolk kil. ‘Ik moet met u praten.’
Ik schrik dat het niet de knappe, jonge Thomas Culpepper is en laat me door hem naar de zijkant van het vertrek begeleiden. Daar zie ik lady Rochford, alsof ze staat te wachten – natuurlijk staat ze te wachten – en ik sta tussen hen in en voel de moed in mijn dansschoentjes zinken, want nu gaat hij me natuurlijk naar huis sturen omdat ik met de koning geflirt heb.
‘Wat denkt u ervan?’ vraagt hij over mijn hoofd heen aan lady Rochford.
‘Oom, ik ben onschuldig,’ zeg ik, maar aan mij wordt geen aandacht besteed.
‘Het zou kunnen,’ zegt ze.
‘Ik weet het wel zeker,’ antwoordt hij.
Ze kijken me allebei aan alsof ik een gebraden zwaan ben die aangesneden moet worden.
‘Catharina, de koning heeft een oogje op u,’ zegt mijn oom.
‘Maar ik heb niets gedaan!’ kerm ik. ‘Oom, ik zweer u dat ik onschuldig ben.’ Ik hoor mezelf en hap naar adem. Ik moet aan Anna Boleyn denken, die precies deze woorden tegen hem gezegd heeft en die geen genade heeft gekregen. ‘Alstublieft…’ fluister ik. ‘Alstublieft, ik smeek u… Heus, ik heb niets gedaan…’
‘Niet zo hard praten,’ zegt lady Rochford, en ze kijkt om zich heen, maar niemand let op ons, niemand zal mij hier wegroepen.
‘U valt bij hem in de smaak, en nu moet u zijn hart zien te veroveren,’ gaat hij verder alsof ik helemaal niets gezegd heb. ‘Tot zover hebt u het prima gedaan, maar hij is een man op leeftijd en heeft geen behoefte aan een snolletje op zijn knie – nee, hij wil verliefd worden, en de jacht bezorgt hem meer plezier dan de verovering. Hij wil denken dat hij een meisje van onbesproken gedrag het hof maakt.’
‘Maar dat ben ik ook! Heus! Onbesproken!’
‘U moet hem verleiden, uitlokken en u toch steeds weer terugtrekken.’
Ik wacht, want ik heb geen idee wat hij van me wil.
‘Het komt er kortweg op neer dat hij u niet alleen moet begeren, maar ook verliefd op u moet worden.’
‘Maar waarom dan?’ vraag ik. ‘Opdat hij een goede echtgenoot voor me regelt?’
Mijn oom buigt zich naar voren, met zijn mond tot vlak bij mijn oor. ‘Luister goed, onnozele hals. Opdat hij u tot zijn vrouw maakt, zijn echtgenote, de volgende koningin van Engeland.’
Ik slaak een kreet van verbazing, die lady Rochford smoort door hardhandig in de rug van mijn hand te knijpen. ‘Au!’
‘Luister naar uw oom,’ zegt ze. ‘En een beetje zachter, graag.’
‘Maar hij is getrouwd met de koningin,’ mompel ik.
‘Dan kan hij nog steeds wel op u verliefd worden,’ zegt mijn oom. ‘Er zijn veel vreemdere dingen gebeurd. En hij moet weten dat u een reine maagd bent, een roosje, en dat u goed genoeg bent om koningin van Engeland te zijn.’
Ik kijk achterom naar de vrouw die al koningin van Engeland ís. Ze kijkt glimlachend neer op lady Elizabeth, die op de muziek een dansje hupst. De koning tikt met zijn goede voet de maat en zelfs prinses Mary kijkt blij.
‘Misschien niet dit jaar, misschien niet volgend jaar,’ zegt mijn oom. ‘Maar u moet zorgen dat de koning belangstelling voor u houdt en u moet hem een eerbare liefde voorspiegelen. Anna Boleyn heeft hem verleid en op afstand gehouden, en dat heeft ze z es jaar volgehouden. Ze is ermee begonnen toen hij verliefd was op zijn vrouw. Dit is niet iets wat je in een dag klaart, dit is een meesterwerk, dit wordt uw levenswerk. U mag hem op geen enkele manier de indruk geven dat hij u tot zijn maîtresse kan maken. Hij moet u respecteren, Catharina, alsof u een jongedame bent die alleen maar geschikt is voor het huwelijk. Kunt u dat?’
‘Ik weet het niet,’ zeg ik. ‘Hij is de koning. Hij weet toch al wat iedereen denkt? Dat vertelt God hem toch?’
‘God sta me bij, dat kind is niet goed wijs,’ mompelt mijn oom. ‘Catharina, hij is een man, net als alle andere mannen, alleen is hij nu hij oud en argwanender en wraakzuchtiger dan de meesten. Hij heeft een gemakkelijker leven geleid dan de meeste mensen, hij heeft nog nooit gewerkt. Hij is overal waar hij kwam vriendelijk bejegend; sinds hij zich van Catharina van Aragon heeft ontdaan heeft er nooit meer iemand “nee” tegen hem gezegd. Hij is eraan gewend dat hij in alles zijn zin krijgt. Deze man, die niet beter weet of al zijn wensen worden ingewilligd, moet u in verrukking brengen. U moet hem de indruk geven dat u bijzonder bent; hij is omringd door vrouwen die net doen alsof ze hem aanbidden. U moet iets bijzonders doen. U moet hem opwinden en toch zorgen dat hij van u afblijft. Dat vraag ik u. U kunt nieuwe jurken krijgen en lady Rochford zal u helpen, maar dit vraag ik van u. Kunt u dat?’
‘Ik kan het proberen,’ zeg ik bedenkelijk. ‘Maar wat gebeurt er daarna? Als hij verliefd en opgewonden is, maar vriendelijk? Wat gebeurt er dan? Ik kan toch niet tegen hem zeggen dat ik hoop om koningin te worden, terwijl ik de koningin dien?’
‘Laat dat maar aan mij over,’ zegt hij. ‘U doet uw deel en ik het mijne. Maar u moet uw deel wel doen. Gewoon zoals u bent, maar dan een beetje meer, een beetje hartelijker. Ik wil dat u hem verleidt.’
Ik aarzel. Ik verlang ernaar om ‘ja’ te zeggen, ik verlang naar de geschenken die mijn kant op zullen komen en naar alle aandacht die ik zal krijgen als men merkt dat ik bij de koning in de smaak val. Maar Anna Boleyn, mijn nicht, van wie deze man de oom is, moet dat ook gevoeld hebben. Hij heeft haar misschien wel precies hetzelfde advies gegeven, en moet je zien wat dat haar heeft opgeleverd. Ik weet niet in hoeverre hij er de hand in heeft gehad om haar op de troon te krijgen, en ook niet in hoeverre om haar op het schavot te doen belanden. Ik weet niet of hij beter voor mij zal zorgen dan hij voor haar heeft gedaan. ‘En als ik het nou niet kan?’ vraag ik. ‘Als er iets verkeerd gaat?’
Hij kijkt glimlachend op me neer. ‘Gaat u me vertellen dat u er ook maar een seconde aan twijfelt of u een man, welke man ook, verliefd op u kunt laten worden?’
Ik probeer ernstig te blijven kijken, maar mijn eigen ijdelheid wint het van me, en dan glimlach ik ook naar hem. ‘Nee, niet echt,’ zeg ik.