Anna, Hampton Court, maart 1540
Ik wacht in mijn vertrekken op Hampton Court op mijn nieuwe ambassadeur die gisteravond laat is gearriveerd en die vanochtend bij mij langskomt. Ik had gedacht dat de koning hem wel eerder zou willen zien dan ik, maar er zijn nog geen plannen voor een koninklijke kennismaking.
‘Hoort dat zo?’ vraag ik aan lady Rochford.
Ze kijkt een beetje onzeker. ‘Ambassadeurs krijgen meestal een speciale ontvangst waarbij ze aan het hof en de voltallige raad van de koning worden voorgesteld,’ zegt ze. Ze spreidt haar handen alsof ze wil zeggen dat ze niet weet waarom de ambassadeur uit Kleef anders behandeld wordt. ‘Het is vasten,’ oppert ze. ‘Hij had niet tijdens de vasten, maar met Pasen moeten komen.’
Ik draai me om naar het raam, zodat ze niet kan zien dat mijn gezichtsuitdrukking geërgerd staat. Hij had met me mee moeten reizen en tegelijk met mij naar Engeland moeten komen. Dan had ik vanaf het moment dat ik voet op Engelse bodem zette een afgevaardigde aan de koning kunnen presenteren, en bovendien iemand die de hele tijd bij me was gebleven. Graaf Overstein en graaf Olisleger hebben mij vergezeld, maar zij wisten dat ze weer terug zouden gaan en hadden geen ervaring met buitenlandse hoven. Ik had vanaf dag één een ambassadeur aan mijn zijde moeten hebben. Als hij op Rochester bij me was geweest toen ik de koning bij onze eerste ontmoeting beledigd heb… Maar het heeft geen zin om hier nu over te treuren. Misschien dat hij, nu hij er is, een manier kan vinden om me te helpen.
Er wordt geklopt, en de twee wachters laten de deur openzwaaien. ‘Herr Doktor Carl Harst,’ kondigt de wachter aan, die moeite heeft met de titel, en dan komt de ambassadeur uit Kleef de kamer binnen, kijkt waar ik zit en buigt dan diep. Alle hofdames m aken een reverence, terwijl ze hem van top tot teen bekijken, en registreren met een windvlaag van kritische fluisteringen de glanzende slijtplekken op de kraag van zijn fluwelen jasje en de afgetrapte hakken van zijn laarzen. Zelfs de veer in zijn muts ziet eruit alsof het vanuit Kleef een zware reis over land geweest is. Ik merk dat ik bloos van schaamte omdat deze man ten overstaan van het rijkste en grilligste hof van de hele christelijke wereld mijn land moet vertegenwoordigen. Hij maakt zichzelf tot de risee, en mij daarmee ook.
‘Herr Doktor,’ zeg ik, en ik steek hem mijn hand toe om er een kus op te laten drukken.
Ik zie dat hij schrikt van mijn modieuze jurk, van mijn Engelse kap die netjes op mijn haar vastgemaakt zit, van de kostbare ringen aan mijn vingers en de gouden kettingen om mijn middel. Hij kust mijn hand en zegt in het Duits: ‘Het is mij een grote eer mijzelf aan u te mogen voorstellen, majesteit. Ik ben uw ambassadeur.’
Lieve hemel, de man ziet er eerder uit als een arme klerk. Ik knik.
‘Hebt u al ontbeten?’ vraag ik.
Hij kijkt een beetje gegeneerd. ‘Ik… eh… ik kon…’
‘U hebt nog niet gegeten?’
‘Ik kon de zaal niet vinden, majesteit. Neemt u mij niet kwalijk. Het paleis is heel groot en mijn kamers liggen een eind bij het hoofdgebouw vandaan, en er was niemand…’
Ze hebben hem ergens in de buurt van de stallen ondergebracht. ‘Hebt u het niet aan iemand gevraagd? Er zijn toch duizenden bedienden?’
‘Ik spreek geen Engels.’
Daar schrik ik flink van. ‘U spreekt geen Engels? Hoe moet u onze zaken dan behartigen? Niemand spreekt hier Duits.’
‘Uw broer de hertog dacht dat de raadsheren en de koning wel Duits zouden spreken.’
‘Hij weet best dat dat niet zo is.’
‘En hij dacht dat ik wel Engels kon leren. Ik spreek al Latijn,’ voegt hij er verdedigend aan toe.
Ik kan wel huilen, zo teleurgesteld ben ik. ‘U moet in elk geval iets eten,’ zeg ik in een poging me te vermannen. Ik draai me om naar Kitty Howard, die zoals altijd vlak bij me staat mee te luisteren. Ik vind het vooralsnog best dat ze bij het gesprek aanwezig is. Als ze goed genoeg Duits spreekt om te spioneren kan ze ook voor deze nutteloze ambassadeur tolken. ‘Vrouwe Howard, zou u een van de jongedames wat brood en kaas voor de ambassadeur willen laten halen? Hij heeft nog niet ontbeten. En wat licht bier.’
Als ze wegloopt, draai ik me weer naar hem om. ‘Hebt u brieven van thuis voor me?’
‘Ja,’ zegt hij. ‘Ik heb instructies van uw broer, en uw moeder doet u de groeten en hoopt dat u uw vaderland tot eer zult strekken en dat u haar liefdevolle lessen niet vergeten bent.’
Ik knik. Ik had liever gehad dat ze me een kundige ambassadeur had gestuurd, die mijn vaderland ook tot eer had kunnen strekken, in plaats van deze kille zegening, maar ik neem het pakketje brieven aan dat hij me toesteekt, en terwijl hij aan de ene kant van de tafel aan zijn ontbijt gaat, lees ik aan de andere kant mijn brieven.
Als eerste lees ik de brief van Amelia. Ze begint met een opsomming van alle eerbetuigingen die ze ontvangen heeft en vertelt dan hoe blij ze is om in Kleef haar eigen hof te hebben. Ze vindt het prettig dat zij nu als enige over onze vertrekken kan beschikken. Ze vertelt over haar nieuwe jurken en over jurken die vroeger van mij waren, maar die voor haar zijn vermaakt. Deze moeten haar bruidsschat vormen, want ze gaat trouwen. Als ik dat lees slaak ik een kreetje, en lady Rochford vraagt heel vriendelijk: ‘Toch geen slecht nieuws, hoop ik, majesteit?’
‘Mijn zus gaat trouwen.’
‘O, wat fijn. Met een goede partij?’
Het is natuurlijk niets vergeleken met mijn voorspoed. Ik zou moeten lachen, zo magertjes is Amelia’s triomf. Maar voor ik antwoord kan geven moet ik eerst mijn tranen wegknipperen. ‘Ze gaat met mijn zwager trouwen. Mijn oudere zus Sybilla is al getrouwd met de hertog van Saksen, en zij gaat naar hun hof om met zijn jongere broer te trouwen.’ Om vervolgens als gelukkig gezinnetje bij hen in de buurt te wonen, denk ik verbitterd. Dus ze zijn allemaal bij elkaar: moeder, broer, twee zussen en hun twee echtgenoten, en ik ben als enige naar een ver land gestuurd, waar ik op brieven moet wachten die me geen vreugde brengen en alleen maar het gevoel van uitsluiting en vijandigheid voortzetten dat mijn broer me mijn hele leven lang bezorgd heeft.
‘Dus niet zo’n goede partij als de uwe?’
‘Zo’n partij bestaat ook niet,’ zeg ik. ‘Maar ze zal het leuk vinden om bij mijn zus te wonen, en mijn broer heeft de anderen graag dicht om zich heen.’
‘Dus voor haar geen sabelbont,’ merkt Kitty Howard op, en ik moet even glimlachen om haar niet-aflatende, schaamteloze inhaligheid.
‘Nee, dat is natuurlijk het voornaamste,’ zeg ik met een glimlach naar haar. ‘Niets zo belangrijk als sabelbont.’
Ik leg Amelia’s brief weg; ik kan mezelf er niet toe zetten om haar zelfverzekerde voorspellingen te lezen over kerstvieringen met de hele familie en gezamenlijke jachtpartijen in de zomer, over verjaardagen en kinderen opvoeden, over alle neven en nichtjes uit Saksen allemaal bij elkaar in een en dezelfde vrolijke kinderkamer.
Dan maak ik de brief van mijn moeder maar open. Als ik al had gehoopt hier wat meer troost uit te putten, kom ik bedrogen uit. Ze heeft met graaf Olisleger gesproken en maakt zich grote zorgen. Hij heeft haar verteld dat ik met andere mannen heb gedanst dan alleen met mijn echtgenoot, dat ik een jurk heb gedragen zonder halsdoek tot aan mijn oren. Ze heeft gehoord dat ik de kledij uit Kleef heb afgelegd en dat ik nu een Engelse kap draag. Ze helpt me eraan herinneren dat de koning met me is getrouwd omdat hij een protestantse bruid van onbesproken gedrag wilde en dat hij een jaloerse man met een moeilijk karakter is. Ze vraagt me of ik van plan ben dansend naar de hel te gaan en zegt nog maar eens dat er voor een jonge vrouw geen grotere zonde bestaat dan die van de lichtzinnigheid.
Ik leg de brief neer en loop naar het raam om uit te kijken over de mooie tuin van Hampton Court, de fraaie wandelpaden vlak bij het paleis en de paden die naar de rivier lopen, met de steiger en de koninklijke sloepen die aan hun trossen liggen te deinen. De koning loopt door de tuin met hovelingen die zo rijk uitgedost zijn dat het lijkt alsof ze zo meteen een toernooi hebben. De koning, die een kop groter is dan welke man uit zijn gevolg ook, en die zo breed is als een stier, draagt een mantel van goudkleurige stof en heeft een fluwelen muts op die zelfs op deze afstand fonkelt van de diamanten. Hij leunt op de schouder van Thomas Culpepper, die gekleed gaat in een werkelijk schitterende, donkergroene mantel met een diamanten speld erop. Kleef lijkt wel erg ver weg met zijn uniform van bombazijn en laken. Ik zal mijn moeder nooit kunnen uitleggen dat ik me niet uit ijdelheid op Engelse wijze uitdos, maar dat ik dat alleen maar doe om er wat minder verachtelijk en afstotelijk uit te zien. Als de koning me afdankt, zal dat in elk geval niet zijn omdat ik me te mooi kleed. Dan zal dat zijn omdat ik hem weerzin inboezem, en het lijkt erop dat ik dat toch wel doe, of ik nu een kap draag zoals mijn grootmoeder al deed of zoals de mooie, kleine Kitty Howard hem draagt. Ik kan niets doen om bij de koning in de smaak te vallen; mijn moeder zou zich de moeite kunnen besparen om me op het hart te drukken dat het van levensbelang is dat ik bij hem in de smaak val. Dat weet ik namelijk al. En het lukt niet. Het lukt míj in elk geval niet.
De ambassadeur is klaar met eten. Ik loop terug naar de tafel en gebaar hem dat hij mag blijven zitten terwijl ik de laatste brief lees, die van mijn broer:
Zus , begint hij. Het verslag van graaf Overstein en graaf Olisleger met betrekking tot uw ontvangst aan het hof van uw nieuwe echtgenoot, koning Hendrik van Engeland, en uw gedrag aldaar heeft mij grote zorgen gebaard. Uw moeder zal met u spreken over de kleding en het decorum, en ik kan u alleen maar dringend verzoeken naar haar te luisteren en u niet te laten verleiden tot gedrag waarmee u ons alleen maar in verlegenheid kunt brengen en u uzelf te schande kunt maken. Uw neiging tot ijdelheid en onbetamelijk gedrag is ons allen bekend; we hoopten echter dat die een familiegeheim zou blijven. We smeken u uw leven te beteren, zeker nu de ogen van de gehele wereld op u gericht zijn.
De volgende twee bladzijden sla ik over, want die behelzen uitsluitend een opsomming van alle keren dat ik hem in het verleden heb teleurgesteld en waarschuwingen dat een misstap aan het Engelse hof zeer ernstige gevolgen kan hebben. Wie weet dat beter dan ik?
Dan lees ik verder:
Deze brief dient ter introductie van de ambassadeur die ons land bij koning Hendrik en zijn raad zal vertegenwoordigen. U zult hem met raad en daad bijstaan. Ik verwacht dat u nauw met hem zult samenwerken om onze hoop op dit verbond te bevorderen, aangezien wij daar tot op heden in teleurgesteld zijn geweest. De koning van Engeland schijnt te denken dat hij van Kleef een vazalstaat heeft gemaakt en hoopt nu dat wij ons bij hem zullen aansluiten tegen de keizer, terwijl wij geen ruzie met hem hebben en die ook niet zullen maken omdat uw man of u dat verlangt. Dat dient u hem duidelijk te maken.
Ik begrijp dat een oudere Engelsman, de hertog van Norfolk, een bezoek aan het Franse hof heeft gebracht, en het lijdt voor mij geen twijfel dat Engeland toenadering zoekt tot Frankrijk. Wij hebben u naar Engeland gestuurd om uitgerekend dat te voorkomen. U stelt uw land Kleef nu al teleur, u stelt uw moeder en u stelt mij teleur. De ambassadeur zal u adviseren hoe u uw plicht kunt vervullen en die niet in de genoegens des vlezes moet verzaken.
Ik heb het vervoer naar Engeland voor hem geregeld en hem een bediende gegeven, maar u moet hem rechtstreeks betalen. Als ik hoor wat voor sieraden, nieuwe kleren en andere goddeloze buitenissigheden u hebt, waaronder, zo is mij verteld, kostbaar sabelbont, kunt u zich dit best veroorloven. U zou er beter aan doen uw pasverworven rijkdom aan de toekomst van uw land te besteden dan aan voorwerpen ten behoeve van uw persoonlijke ijdelheid en opsmuk, waarmee u zich alleen maar minachting op de hals kunt halen. Dat u nu zo’n hoge positie inneemt betekent nog niet dat u uw geweten mag verwaarlozen, zoals u in het verleden hebt gedaan. Ik dring er ten zeerste bij u op aan dat u uw leven betert, zus. Als hoofd van uw familie raad ik u aan ijdelheid en lichtzinnigheid af te zweren.
Ik vertrouw erop dat deze brief u in goede gezondheid bereikt, zoals hij mij daarin verlaat, en ik hoop vooral dat hij u in goede geestelijke gezondheid aantreft, zus. Luxe is geen vervanging voor een zuiver geweten, zoals u wel zult merken als het u vergund is oud te mogen worden.
Dit wenst u uw liefhebbende broer,
Willem
Ik leg de brief neer en kijk naar de ambassadeur. ‘Vertelt u mij dan op z’n minst dat u dit werk al eerder hebt gedaan, dat u al aan een ander hof ambassadeur bent geweest.’
Ik vrees dat hij een of andere lutherse predikant is die mijn broer per se in dienst heeft willen nemen.
‘Aan het hof van Toledo en Madrid heb ik uw vader gediend,’ antwoordt Doktor Harst min of meer waardig. ‘Maar nooit eerder op eigen kosten.’
‘De financiën van mijn broer zijn wat krap,’ zeg ik. ‘Maar u kunt in elk geval zonder kosten hier aan het hof verblijven.’
Hij knikt. ‘Hij heeft mij te kennen gegeven dat u mijn salaris zou betalen.’
Ik schud mijn hoofd. ‘Ik niet. Mijn hofhouding, mijn hofdames en mijn kleren krijg ik van de koning, maar nog geen geld. Dat kan een van de kwesties zijn die u met hem zult bespreken.’
‘Maar als de gekroonde koningin van Engeland…’
‘Ik ben getrouwd met de koning, maar ik ben niet tot koningin gekroond,’ zeg ik. ‘In plaats van mijn kroning in februari is er een officiële intocht in Londen gehouden, en nu is het plan dat ik na Pasen gekroond word. Ik heb nog geen toelage als koningin ontvangen. Ik heb geen geld.’
Hij kijkt een beetje bedrukt. ‘Ik neem aan dat er geen problemen zijn? De kroning gaat gewoon door?’
‘Nou, hebt u de documenten bij u waar de koning om heeft gevraagd?’
‘Wat voor documenten?’
Nu word ik kwaad. ‘De documenten die bewijzen dat mijn eerdere verloving is verbroken. Daar heeft de koning om gevraagd; graaf Overstein en graaf Olisleger hebben beloofd dat ze die zouden sturen. Ze hebben er hun erewoord op gegeven. U moet ze bij u hebben.’
Hij lijkt verbijsterd. ‘Ik heb niets bij me! Niemand heeft iets over die documenten gezegd.’
Ik stamel in mijn eigen taal, zozeer ben ik van slag. ‘Maar dat is het allerbelangrijkst! Mijn bruiloft is uitgesteld omdat men bang was dat er nog een ouder contract bestond. De gezanten uit Kleef hebben gezworen dat ze, zodra ze thuis waren, het bewijs zouden sturen. Ze moesten zichzelf als gijzelaar aanbieden. Dat moeten ze u verteld hebben. U móét ze bij u hebben! Ze hebben zichzelf als onderpand aangeboden!’
‘Ze hebben er tegen mij niets over gezegd,’ herhaalt hij. ‘En uw broer de hertog stond erop dat ik mijn reis uitstelde, zodat ik hen nog kon ontmoeten. Zoiets belangrijks kunnen ze toch niet vergeten zijn?’
Als hij mijn broer noemt, vliedt alle strijdlust uit me weg. ‘Nee,’ zeg ik vermoeid. ‘Mijn broer heeft met dit huwelijk ingestemd, maar hij steunt me niet. Het kan hem blijkbaar niets schelen dat ik te schande word gemaakt. Ik ben wel eens bang dat hij me alleen maar naar dit land heeft gestuurd om me te laten vernederen.’
Hij schrikt. ‘Maar waarom dan? Hoe kan dat?’
Ik weerhoud mezelf er nog net van indiscreet te worden. ‘Ach, wie zal het zeggen? In de kinderkamer gebeuren er dingen tussen kinderen die nooit vergeven of vergeten worden. U moet hem ogenblikkelijk schrijven en zeggen dat ik het document nodig heb dat aantoont dat mijn eerdere verloving verbroken is. U moet hem ervan overtuigen dat hij dat opstuurt. Zeg hem dat ik zonder dat document niets kan doen, dat ik geen invloed op de koning heb. Zeg hem dat het er zonder dat document op lijkt dat wij ons schuldig maken aan bedrog. De koning zou ons kunnen verdenken, en daar heeft hij alle recht toe. Vraag mijn broer of hij wil dat mijn huwelijk in diskrediet wordt gebracht. Of hij wil dat ik in ongenade val en terug word gestuurd. Of hij wil dat dit huwelijk ongeldig wordt verklaard. Of hij wil dat ik tot koningin word gekroond. Want elke dag dat wij voor uitstel zorgen geeft de koning reden om argwaan te hebben.’
‘De koning zou nooit…’ begint hij. ‘Iedereen weet toch…’
‘De koning doet waar hij zin in heeft,’ zeg ik fel. ‘Dat is het eerste wat u aan dit hof moet leren. De koning is koning, en het hoofd van de Kerk; hij is een tiran die aan niemand verantwoording schuldig is. Hij heerst over het lichaam en de ziel van de mensen. In dit land is hij de spreekbuis van God. Hij gelooft zelf dat hij weet wat God wil, dat God rechtstreeks via hem spreekt, dat hij God op aarde is. Hij doet precies waar hij zin in heeft en hij bepaalt of het goed is of fout, en dan zegt hij vervolgens dat het Gods wil is. Zeg tegen mijn broer dat hij me in groot gevaar brengt en veel ongemak bezorgt als hij aan dit kleine verzoek niet voldoet. Hij moet de documenten sturen, anders ben ik mijn leven hier niet zeker.’