Jane Boleyn, paleis Whitehall, februari 1540
Ik had gedacht dat mijn heer de hertog me op enig moment tijdens het toernooi wel zou ontbieden voor overleg, maar dat gebeurde niet. Misschien moet hij ook denken aan het toernooi op 1 mei, aan haar gevallen zakdoek en aan het gelach van haar vrienden. Misschien kan hij niet eens de trompet horen klinken zonder aan haar te denken, met haar witte gezicht, buiten zinnen, op de ochtend van die warme eerste dag van mei. Hij wacht tot het toernooi afgelopen is en het leven in paleis Whitehall weer normaal is geworden, en dan laat hij me naar zijn vertrekken komen.
Dit is een paleis om complotten te smeden; alle gangen kronkelen door elkaar heen; elke binnenplaats heeft een kleine tuin in het midden, waar je elkaar per ongeluk kunt tegenkomen; elk appartement heeft minstens twee ingangen. Zelfs ik ken niet alle geheime gangen van de slaapkamers naar de verscholen waterpoorten. Zelfs Anna kende die niet, zelfs mijn echtgenoot George kende die niet, terwijl die er heel vaak vandoor ging.
De hertog heeft laten weten dat ik na de avondmaaltijd naar hem toe moet komen, dus glip ik weg uit de eetzaal en neem de lange route, voor het geval iemand me in de gaten houdt. Pas dan ga ik zonder te kloppen, in stilte, zijn kamers binnen.
Hij zit bij de open haard. Aan de bediende die de borden afneemt zie ik dat hij alleen heeft gegeten, en lekkerder dan wat wij in de eetzaal gekregen hebben, als je het mij vraagt. In dit ouderwetse paleis liggen de keukens zo ver van de eetzaal af gelegen dat het eten altijd koud is. Iedereen die eigen vertrekken heeft laat zijn eten daar voor zichzelf bereiden. De hertog heeft hier de mooiste kamers – zoals altijd, zoals overal. Alleen Cromwell is beter gehuisvest dan het hoofd van onze familie. De Howards zijn altijd de voornaamste familie geweest, zelfs als ze geen dochter op de troon hadden. Er valt altijd wel vuil werk te doen, en dat is onze specialiteit. De hertog gebaart de bediende te vertrekken en biedt mij een glas wijn aan.
‘U mag plaatsnemen,’ zegt hij.
Door dit eerbetoon weet ik dat het werk dat ik voor hem moet doen van vertrouwelijke aard zal zijn en misschien ook gevaarlijk. Ik ga zitten en neem een slokje van mijn wijn.
‘En hoe staan de zaken in de vertrekken van de koningin?’ vraagt hij vriendelijk.
‘Wel goed,’ antwoord ik. ‘Ze leert met de dag meer van onze taal en volgens mij begrijpt ze inmiddels bijna alles. Sommige mensen onderschatten haar begrip van de taal. Zij zouden gewaarschuwd moeten worden.’
‘Ik hoor uw waarschuwende woorden,’ knikt hij. ‘En haar humeur?’
‘Gunstig,’ zeg ik. ‘Ze vertoont geen tekenen van heimwee; ze lijkt zelfs een grote genegenheid en belangstelling voor Engeland te hebben opgevat. Ze is een goede meesteres voor de jonge hofdames, ze houdt hen in de gaten, houdt rekening met hen, en ze heeft hoge normen; ze bestiert haar vertrekken goed. Ze is vroom, maar niet overdreven.’
‘Bidt ze als protestant?’
‘Nee, ze volgt de dienst van de koning,’ zeg ik. ‘Dat doet ze heel nauwgezet.’
Hij knikt. ‘Geen behoefte om terug te gaan naar Kleef?’
‘Niet dat ik ooit van haar heb vernomen.’
‘Vreemd.’
Hij wacht. Zo gaat dat bij hem: hij zwijgt, tot je je verplicht voelt nadere uitleg te geven.
‘Volgens mij bestaat er onmin tussen haar broer en haar,’ zeg ik dan maar. ‘En volgens mij hield de vader van koningin Anna erg veel van haar; hij is aan het eind van zijn leven ziek geworden van de drank. Zo te horen heeft haar broer zijn plaats en gezag overgenomen.’
Hij knikt. ‘Dus er bestaat geen kans dat ze vrijwillig afstand doet van de troon en naar huis gaat?’
Ik schud van nee. ‘Uitgesloten. Ze vindt het fantastisch om koningin te zijn en ze wil graag een moeder zijn voor de koningskinderen. Als het kon zou ze prins Edward bij zich nemen, en ze was vreselijk teleurgesteld dat ze prin… lady Elizabeth niet mocht zien. Ze hoopt zelf ook kinderen te krijgen en wil haar stiefkinderen om zich heen verzamelen. Ze ziet haar leven, haar toekomst zich verder hier afspelen. Ze gaat niet uit vrije wil weg, als dat uw bedoeling is.’
Hij spreidt zijn handen. ‘Ik heb helemaal geen bedoeling,’ liegt hij.
Ik wacht tot hij me vertelt wat ik verder moet doen.
‘En het meisje,’ zegt hij, ‘onze jonge Catharina? De koning is wel met haar ingenomen, hè?’
‘Heel erg,’ beaam ik. ‘En ze is net zo uitgekookt in haar omgang met hem als een vrouw van twee keer haar leeftijd. Ze is heel bedreven. Ze komt ontzettend lief en onschuldig over, maar weet zichzelf in de kijker te spelen alsof ze een hoer uit Smithfield is.’
‘Erg charmant. Heeft ze ambities?’
‘Nee, ze is alleen hebzuchtig.’
‘Staat ze er niet bij stil dat de koning al eerder met de hofdames van zijn vrouw is getrouwd?’
‘Ze is onnozel,’ zeg ik kortaf. ‘Ze kan heel goed behagen, want dat is haar lust en haar leven, maar ze kan net zomin plannen smeden als een schoothond.’
‘Hoezo niet?’ Even is hij afgeleid.
‘Ze denkt geen moment aan de toekomst; ze kan niet verder denken dan de volgende maskerade. Ze haalt wel streken uit om iets zoets te krijgen, maar het komt niet in haar op dat ze ook kan leren om de hoofdprijs te bemachtigen.’
‘Interessant.’ Hij ontbloot zijn gele tanden in een glimlach. ‘U bent altijd interessant, Jane Boleyn. Dan nu: de koning en de koningin. Ik begeleid hem om de avond naar haar kamer. Weet u of hij er al in is geslaagd de daad te laten geschieden?’
‘We zijn er allemaal van overtuigd dat dat niet het geval is,’ zeg ik. Ik laat mijn stem dalen, ook al weet ik dat ik in deze vertrekken veilig ben. ‘Ik denk dat hij ontmand is.’
‘Waarom denkt u dat?’
Ik haal mijn schouders op. ‘Dat was de laatste maanden met Anna ook zo. Dat weten we allemaal.’
Hij lacht even. ‘Dat weten we nu.’
George, mijn George, had toen hij terechtstond de wereld verteld dat de koning impotent was. Typisch George: niets meer te verliezen en dan het onzegbare zeggen, het enige wat hij geheim had moeten houden. Tot op de trappen van het schavot bleef hij choqueren.
‘Laat hij haar merken dat hij ontevreden is? Weet ze dat hij haar niet aantrekkelijk vindt?’
‘Hij gedraagt zich hoffelijk tegen haar, maar kil. Het is net alsof hij niet eens met genoegen aan haar denkt. Alsof hij nergens genoegen aan beleeft.’
‘Denkt u dat hij het met iemand anders wel zou kunnen?’
‘Hij is oud,’ begin ik, maar de snelle boze blik van de oude hertog helpt mij eraan herinneren dat hijzelf ook geen jeugdige knaap meer is. ‘Dat zou natuurlijk geen beletsel hoeven zijn. Maar hij is ziek van de pijn in zijn been, en ik denk dat die de laatste tijd erger is geworden. De wond ruikt in elk geval sterker en hij loopt erg mank.’
‘Aha.’
‘En hij heeft last van constipatie.’
Hij trekt een vies gezicht. ‘Zoals genoegzaam bekend is.’ Het is een voortdurende bron van zorg voor het hof of de koning recent nog stoelgang heeft gehad, zowel uit eigen belang als uit bezorgdheid om hem; bij verstopping is hij veel slechter gehumeurd.
‘En ze doet niets om hem op te winden.’
‘Ontmoedigt ze hem?’
‘Niet echt, maar ik vermoed dat ze niets doet om hem te helpen.’
‘Is ze gek geworden? Als ze met hem getrouwd wil blijven zal ze toch een zoon van hem moeten krijgen.’
Ik aarzel even. ‘Volgens mij is haar gezegd dat ze vooral geen wulpse of lichtzinnige indruk mag wekken.’ Ik hoor een lachje achter mijn stem gorgelen. ‘Haar moeder en broer zijn geloof ik heel streng. Ze is met harde hand opgevoed. Haar grootste zorg lijkt te zijn de koning vooral geen reden te geven om te klagen dat ze hartstochtelijk of warmbloedig zou zijn.’
Hij laat een krakend lachje horen. ‘Wat bezielt hen? Als je een koning een blok ijs toestuurt, kun je toch niet van hem verwachten dat hij je bedankt?’ Dan herpakt hij zich. ‘Dus u denkt dat ze nog maagd is? Dat hij niets heeft klaargespeeld?’
‘Ja, heer, dat denk ik.’
‘Ze zal zich wel zorgen over dit soort dingen maken, lijkt me.’
Ik neem een slokje wijn. ‘Voor zover ik weet heeft ze niemand in vertrouwen genomen. Het kan natuurlijk zijn dat ze wel in hun eigen taal met haar landgenotes praat, maar ze gaan niet intiem met elkaar om; ze staan niet in een hoekje met elkaar te fluisteren. Misschien schaamt ze zich. Misschien is ze discreet. Ik denk dat ze het in gebreke blijven van de koning als een geheim tussen hen twee beschouwt.’
‘Prijzenswaardig,’ zegt hij droogjes. ‘Dat zie je niet vaak bij een vrouw. Denkt u dat ze wel met u zou willen praten?’
‘Wellicht. Wat wilt u van haar horen?’
Hij zwijgt even. ‘Het verbond met Kleef is misschien niet meer zo belangrijk,’ zegt hij. ‘De vriendschap tussen Frankrijk en Spanje is tanende. Wie zal het zeggen? Misschien wordt die op dit moment wel verbroken. Dus als zij geen bondgenoten meer zijn, hebben wij de vriendschap van de lutheranen van Duitsland niet meer nodig tegen de verenigde katholieken van Frankrijk en Spanje.’ Hij zwijgt even. ‘Ik ga zelf naar Frankrijk, op verzoek van de koning, naar het hof van koning Frans, om erachter te komen in hoeverre hij Spanje-gezind is. Als koning Frans me vertelt dat hij geen liefde voor Spanje voelt, dat hij genoeg van de Spanjaarden heeft met hun verdorvenheid, kiest hij er misschien wel voor om zich in de strijd tegen hen bij Engeland aan te sluiten. In dat geval hebben we de vriendschap van Kleef helemaal niet nodig; dan hebben we geen koningin uit Kleef op de troon nodig.’ Hij zwijgt even om zijn woorden kracht bij te zetten. ‘In zo’n geval is een lege troon beter. Het zou beter zijn als onze koning vrij was om met een Franse prinses te trouwen.’
Mijn hoofd tolt, zoals wel vaker als ik met de hertog praat. ‘Heer, wilt u beweren dat de koning nu een verbond met Frankrijk zou kunnen sluiten en dat hij dus de broer van koningin Anna niet meer als vriend nodig heeft?’
‘Precies. Hij heeft hem niet alleen niet meer nodig, maar de vriendschap met Kleef kan zelfs een beletsel gaan vormen. Als Frankrijk en Spanje niet van plan zijn de wapens tegen ons op te nemen, hebben we Kleef niet nodig en willen we niet aan de protestanten vastzitten. Dan kunnen we een verbond met Frankrijk of met Spanje sluiten. Misschien willen we ons wel weer bij de grote spelers voegen. Misschien verzoenen we ons wel weer met de paus. Als God met ons was, kunnen we er misschien voor zorgen dat de koning vergiffenis kreeg, dat de oude godsdienst in ere werd hersteld en dat de Kerk in Engeland weer door de paus werd bestuurd. Zoals altijd behoort bij koning Hendrik alles tot de mogelijkheden. In de hele Geheime Raad was maar één man van mening dat hertog Willem een belangrijke aanwinst zou zijn, en die man zou zijn ondergang wel eens tegemoet kunnen gaan.’
Ik hap naar adem. ‘Gaat Thomas Cromwell zijn ondergang tegemoet?’
Hij zwijgt even. ‘De belangrijkste diplomatieke missie, namelijk om de stemming in Frankrijk te polsen, is aan mij toebedeeld, niet aan Thomas Cromwell. De koning is van mening dat de hervorming van de Kerk veel te ver is doorgevoerd, en die mening vertelt hij aan míj, niet aan Thomas Cromwell. Thomas Cromwell heeft het verbond met Kleef gesloten. Thomas Cromwell heeft het huwelijk met Kleef geregeld. Nu blijkt dat we dat verbond niet nodig hebben en dat het huwelijk niet is geconsummeerd. Nu blijkt dat de koning de merrie uit Kleef niet aantrekkelijk vindt. Ergo (dat betekent “dus”, lieve vrouwe Rochford) – ergo, we kunnen wel zonder de merrie, zonder het huwelijk, zonder het verbond en zonder de tussenpersoon: Thomas Cromwell.’
‘En nu wordt u de belangrijkste adviseur van de koning?’
‘Wellicht.’
‘Zou u hem adviseren om een verbond met Frankrijk aan te gaan?’
‘Als God het wil.’
‘Nu we het toch over God hebben: verzoent hij zich met de Kerk?’
‘Met de rooms-katholieke Kerk,’ corrigeert hij me. ‘Ik hoop bij God dat we die terugkrijgen. Ik wil al heel lang dat die in ere wordt hersteld, en het halve land denkt er net zo over als ik.’
‘Dus de lutherse koningin is verleden tijd?’
‘Precies, verleden tijd. Ze staat me in de weg.’
‘En hebt u al een andere kandidaat?’
Hij glimlacht naar me. ‘Misschien. Misschien heeft de koning zelf al een andere kandidaat gekozen. Misschien heeft hij zijn oog op iemand laten vallen en zal hij zijn geweten volgen.’
‘De kleine Kitty Howard.’
Hij glimlacht.
Dan flap ik eruit: ‘Maar de jonge koningin Anna dan?’
Het blijft een hele tijd stil. Dan zegt hij: ‘Hoe moet ik dat weten? Misschien stemt ze wel in met een echtscheiding, misschien moet ze sterven. Ik weet maar één ding, en dat is dat ze me in de weg staat en dat ze het veld moet ruimen.’
Ik aarzel. ‘Ze heeft geen vrienden in dit land en de meeste van haar landgenoten zijn terug. Ze krijgt geen steun of raad van haar moeder of broer. Verkeert ze in levensgevaar?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Alleen als ze schuldig is aan verraad.’
‘Hoe zou ze dat moeten zijn? Ze spreekt geen Engels, ze kent alleen de mensen die wij aan haar hebben voorgesteld. Hoe zou ze in ’s hemelsnaam een complot tegen de koning moeten smeden?’
‘Dat weet ik nog niet.’ Hij glimlacht naar me. ‘Misschien vraag ik u ooit wel om mij te vertellen in welk opzicht zij de verrader heeft uitgehangen. Misschien moet u voor de rechtbank verschijnen en bewijs leveren van haar schuld.’
‘Niet doen,’ zeg ik met koude lippen.
‘U hebt het al eerder gedaan,’ tergt hij me.
‘Niet doen.’