Jane Boleyn, Hampton Court, juni 1541
Hoewel de koning er ouder en afgetrokken uitziet, is hij in elk geval weer terug aan het hof en leidt wederom het leven van een koning in plaats van dat van een ziekelijke patiënt. Zijn humeur is een ramp voor zijn bedienden en het hof beeft onder zijn woede-uitbarstingen. Het gif in zijn been en in zijn ingewanden loopt over in zijn karakter. Zijn Geheime Raad komt op de tenen binnen uit angst dat ze hem voor het hoofd stoten, want ’s ochtends zegt hij het een en ’s avonds is hij een vurig voorstander van de tegenovergestelde aanpak. Hij gedraagt zich alsof hij zich de ochtend niet meer kan heugen, en niemand durft hem die in herinnering te brengen. Wie het niet met hem eens is, is niet loyaal, en behalve de stank van zijn wond hangt ook de beschuldiging van verraad voortdurend in de lucht. Aan dit hof is men gewoon om met alle winden mee te waaien, maar ik heb nog nooit eerder meegemaakt dat men zijn mening zo snel inruilde voor een andere. De koning spreekt zichzelf iedere dag tegen en zij vallen hem altijd bij, hoe hij ook over iets denkt.
De terechtstelling van de gravin van Salibury heeft ons allemaal diep geschokt, zelfs de hardvochtigsten onder ons. We kenden haar allemaal. Toen ze de goede vriendin en bondgenoot van koningin Catharina was, was iedereen trots met haar bevriend te zijn en ze was de laatste van onze koninklijke familie van York. Toen ze uit de gratie viel en uit het zicht verdween, naar het platteland, was iedereen haar snel vergeten. Toen ze in de Tower zat en iedereen wist dat ze slecht gehuisvest was, dat ze om haar familie treurde en zelfs haar kleinzoontjes in de afgesloten kamers van de Tower verdwenen, was haar stilzwijgende aanwezigheid moeilijker te negeren. Het is onverdraaglijk dat de koning zonder een waarschuwing actie onderneemt, haar zonder verwittiging uit haar bed laat sleuren en op het blok laat slachten.
Ze zeggen dat ze voor de bijl is weggerend, dat ze geen waardige toespraak heeft gehouden en voor hem is gaan liggen. Ze heeft niets bekend, maar alleen volgehouden dat ze onschuldig was. Op het schavot viel ze, en ze krabbelde overeind om weg te komen. De beul moest achter haar aan gaan, en heeft haar de ene klap na de andere in haar nek moeten geven. Ik huiver als ik het hoor, ik word er doodziek van. Ze is weggekropen van hetzelfde blok dat ze voor Anna hadden opgesteld. Hoeveel vrouwenhoofden zal hij er nog op leggen? Wie wordt de volgende?
Catharina weet beter met deze nieuwe, geprikkelde Hendrik om te gaan dan je had durven hopen. Ze heeft geen belangstelling voor godsdienst of macht, dus met haar spreekt hij niet over zijn beleid, en zij weet ook niet dat de beslissingen die hij ’s och tends heeft genomen tegen de avond alweer herroepen zijn. Ze heeft geen gedachte in haar hoofd, dus gaat ze nooit tegen hem in. Hij behandelt haar als een huisdiertje, een schoothondje, bedoeld om door hem aangehaald te worden, en dat hij kan wegsturen als hij er genoeg van heeft. Hier reageert ze goed op, en ze is zo verstandig om haar gevoelens voor Culpepper onder een sluier van echtelijke toewijding te verhullen. Bovendien, welk baasje neemt nu de moeite om aan een schoothond te vragen of ze van iets beters droomt?
Hij solt met haar ten overstaan van het hele hof, hij geneert zich nergens voor in de manier waarop hij haar behandelt. Als ze aan tafel zitten, waar iedereen bij is, steekt hij zijn hand uit, knijpt haar in haar borst en kijkt hoe ze daarvan moet blozen. Hij vraagt haar om een kus en als ze hem haar wang aanbiedt, kust hij haar vol op de mond, en we kunnen zien hoe hij met zijn hand plagerig op haar achterste klopt. Ze maakt zich nooit van hem los, ze doet nooit een stap achteruit. Als ik goed kijk zie ik wel dat ze verstijft onder zijn aanraking, maar ze doet nooit iets waar hij kwaad om zou kunnen worden. Voor een meisje van vijftien doet ze het heel goed. Voor een meisje dat hartstochtelijk verliefd is op een andere man doet ze het uitzonderlijk goed.
Ik weet niet wat voor geheime momenten ze tussen het diner en het dansen met Culpepper weet te stelen, maar om twaalf uur ’s nachts ligt ze altijd in haar bed, met haar beeldschone nachthemd losjes dichtgeknoopt, met haar ogen groot en glanzend onder haar witte slaapmuts: een slaperige engel, wachtend op de koning. Als hij pas laat naar haar toe komt, slaapt ze soms al. Ze slaapt als een kind en heeft de gewoonte om met haar wang glad over het kussen te strijken wanneer ze haar hoofd neerlegt – heel s chattig is dat. Hij komt binnen in zijn nachthemd, met een dikke kamerjas om zijn brede schouders en zijn slechte been dik in het verband, waar de pus toch nog door de witte windsels heen sijpelt. Meestal is Thomas Culpepper bij hem en steunt de koninklijke hand zwaar op de schouder van de jonge man. Culpepper en Catharina kijken elkaar geen moment aan als hij haar oude echtgenoot naar haar bed begeleidt. Hij kijkt omhoog naar het hoofdeinde achter haar, waarin de initialen van de koning uitgesneden staan, vervlochten met die van haar, en zij kijkt omlaag naar de met zijde geborduurde lakens. Hij neemt de mantel van de zware schouders van de koning, terwijl de kamerheer de lakens omhooghoudt. Twee pages hijsen de koning omhoog naar het bed en houden hem op zijn enige goede been in evenwicht. De stank van de etterende wond vult de slaapkamer, maar Catharina verblikt of verbloost geen moment. Ze glimlacht aanhoudend en hartelijk, en ook de kreun van de koning wanneer die in bed stapt en ze zijn benen voorzichtig onder de dekens steken, brengt haar niet uit haar evenwicht. Dan vertrekken wij allemaal, eerbiedig achteruitlopend, en pas als we de deur dicht hebben gedaan, kijk ik even naar Thomas Culpepper en zie ik dat op zijn jeugdige gezicht een verwrongen frons staat.
‘U begeert haar,’ zeg ik zacht tegen hem.
Hij kijkt me aan met een ontkenning op zijn lippen, maar dan haalt hij zijn schouders op en zegt niets.
‘Zij begeert u,’ moedig ik hem aan.
Hij grijpt me meteen bij mijn elleboog en trekt me mee, zodat we in de erker staan, bijna omwikkeld door het dikke gordijn. ‘Zegt ze dat tegen u? Heeft ze dat met zo veel woorden tegen u gezegd?’
‘Ja.’
‘Wanneer heeft ze dat dan gezegd? Wat heeft ze gezegd?’
‘Als de koning in slaap is gevallen komt ze meestal haar slaapkamer uit. Ik zet haar slaapmuts af, ik borstel haar haar, soms moet ze bijna huilen.’
‘Doet hij haar pijn?’ vraagt hij geschrokken.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ze huilt van verlangen. Nacht in nacht uit zwoegt zij boven op hem om hem genot te verschaffen, en het enige wat ze voor zichzelf kan doen is zich steeds strakker opwinden, als een boogpees die op knappen staat.’
Het gezicht van Culpepper is een plaatje; als ik mijn werk voor mijn heer de hertog niet deed zou ik mijn lachen niet kunnen houden. ‘Ze huilt van verlangen?’
‘Ze zou het wel willen uitgillen,’ zeg ik. ‘Soms geef ik haar een slaappoeder, andere keren drinkt ze warme wijn met kruiden. Maar dan kan ze nog vaak uren niet slapen. Ze loopt in haar kamer op en neer, trekt aan de linten van haar nachthemd en zegt dat ze opbrandt.’
‘Komt ze altijd naar buiten als de koning slaapt?’
‘Als u over een uur terug bent, komt ze waarschijnlijk naar buiten,’ fluister ik.
Hij aarzelt even. ‘Dat durf ik niet,’ zegt hij.
‘U zou haar kunnen zien,’ verlok ik hem. ‘Als ze uit zijn bed komt, terwijl haar verlangen niet is gestild, en ze u begeert.’
Zijn gezicht is het toonbeeld van honger.
‘Ze verlangt naar u,’ help ik hem herinneren. ‘Ik aai haar over haar haar en ze laat haar hoofd achterovervallen en fluistert: “O, Thomas.”’
‘Fluistert ze mijn naam?’
‘Ze is stapel op u.’
‘Als ik met haar betrapt word, betekent het haar dood, en de mijne,’ zegt hij.
‘U kunt ook alleen maar met haar komen praten,’ zeg ik. ‘Troost haar. U bewijst de koning een dienst als u haar rustig maakt. Hoe lang houdt ze dit vol? De koning die elke avond met haar solt, die haar zich spiernaakt laat uitkleden, zijn ogen over haar heen laat gaan en dan zijn handen; die haar overal, maar dan ook overal aanraakt, maar haar nooit een moment rust gunt? Ze staat strak gespannen, jongeheer Culpepper, laat mij u dat vertellen. Strak als een te strak gespannen luit.’
Hij moet slikken bij dit beeld en zijn keel trekt samen. ‘Als ik nou alleen met haar zou kunnen praten…’
‘Kom over een uur terug, dan laat ik u binnen,’ zeg ik. De adem stokt mij bijna net zozeer in de keel als hem, ik ben net zo opgewonden over wat ik gezegd heb als hij. ‘Dan kunt u in haar kabinet met haar praten, en de koning ligt te slapen in de slaapkamer. Ik kan de hele tijd bij u blijven. Dan kan niemand toch iets aan te merken hebben, als ik er de hele tijd bij ben?’
Vreemd genoeg stelt mijn vriendschap hem niet gerust; hij doet een stap achteruit en kijkt me argwanend aan. ‘Waarom zou u mij ter wille zijn?’ vraagt hij. ‘Wat voor voordeel hebt u daarbij?’
‘Ik dien de koningin,’ zeg ik snel. ‘Ik dien te allen tijde de koningin. Zij wil vriendschap met u, zij wil u zien. Ik zorg er alleen maar voor dat het veilig voor haar is.’
Hij moet wel blind van liefde zijn als hij denkt dat iemand ervoor kan zorgen dat zij elkaar veilig kunnen ontmoeten. ‘Over een uur,’ zegt hij.
Ik wacht bij het vuur, dat zachtjes dooft. Ik doe mijn plicht voor de hertog, maar merk dat mijn gedachten voortdurend afdwalen naar mijn man George en naar Anna. Hij wachtte ook altijd tot ze uit het bed van de koning kwam, precies zoals ik nu zit te wachten, precies zoals Culpepper op de koningin zal wachten. Ik schud mijn hoofd; ik heb plechtig beloofd niet meer aan hen te zullen denken, ik heb plechtig beloofd de gedachte aan hen van me af te zullen zetten. Ik heb mezelf vroeger gek gemaakt door steeds aan hen te denken, en nu ze er niet meer zijn moet ik mezelf niet langer met hen kwellen.
Na een tijdje gaat de deur van de slaapkamer open en komt Catharina naar buiten. Ze heeft kringen onder haar ogen en haar gezichtje ziet bleek. ‘Vrouwe Rochford,’ zegt ze fluisterend als ze me ziet. ‘Is mijn wijn klaar?’
Ik word teruggeroepen naar het heden. ‘Ja, die is klaar.’ Ik laat haar plaatsnemen in de stoel die het dichtst bij het vuur staat.
Ze zet haar blote voeten op de haardrand. Ze rilt. ‘Ik walg van hem,’ zegt ze zomaar opeens. ‘Lieve god, ik walg van mezelf.’
‘Het is uw plicht.’
‘Ik kan het niet,’ zegt ze. Ze sluit haar ogen en houdt haar hoofd schuin achterover. Er kruipt een traan onder haar dichte oogleden uit en die loopt over haar bleke wang naar omlaag. ‘Niet eens voor de sieraden. Ik kan het niet meer.’
Ik wacht even en fluister dan: ‘U krijgt vanavond bezoek.’
Ze schiet overeind en is meteen bij de les. ‘Wie?’
‘Iemand die u vast graag wilt zien,’ zeg ik. ‘Iemand naar wie u maanden, misschien zelfs jaren hebt verlangd. Wie zou u het allerliefst willen zien?’
De kleur stroomt terug naar haar wangen. ‘U bedoelt toch niet…’ begint ze. ‘Komt hij?’
‘Thomas Culpepper.’
Bij het horen van zijn naam slaakt ze een kreetje en springt op. ‘Ik moet me kleden,’ zegt ze. ‘U moet mijn haar doen.’
‘Dan kan niet,’ zeg ik. ‘Wacht, dan doe ik de slaapkamerdeur op slot.’
‘Sluit u de koning daar binnen op?’
‘Beter dat dan dat hij wakker wordt en naar buiten komt. We vinden altijd wel een excuus.’
‘Ik moet mijn parfum hebben!’
‘Niet doen.’
‘Ik kan hem zo niet ontvangen.’
‘Zal ik hem bij de deur tegenhouden en zeggen dat hij weer weg moet gaan?’
‘Nee!’
Er wordt zacht op de deur geklopt, zo zacht dat ik het niet zou hebben gehoord als ik niet de oren van een spion had. ‘Daar zul je hem hebben.’
‘Laat hem niet binnen!’ Ze legt een hand op mijn arm. ‘Het is te gevaarlijk. O, god, ik wil hem niet in gevaar brengen.’
‘Hij wil alleen maar praten,’ kalmeer ik haar. ‘Daar schuilt toch geen kwaad in?’ Ik doe heel zacht de deur voor hem open. ‘Het is in orde,’ zeg ik tegen de schildwacht. ‘De koning heeft om jongeheer Culpepper gevraagd.’ Ik doe de deur wijd open en Culpepper betreedt het vertrek.
Bij de haard staat Catharina op. Het schijnsel van het vuur verlicht haar gezicht en zet haar nachthemd in een gouden gloed. Haar haar, dat los rond haar gezicht valt, glanst in het licht, haar lippen gaan uiteen om zijn naam te fluisteren en ze bloost. De linten van haar nachthemd trillen bij haar hals, daar waar haar hart klopt.
Culpepper loopt als een man in een droom naar haar toe. Hij steekt een hand naar haar uit, zij pakt die en legt zijn handpalm onmiddellijk tegen haar wang. Hij pakt haar haar vast; zijn andere hand vindt blindelings haar middel en ze glijden naar elkaar toe alsof ze al maanden hebben gewacht om elkaar zo te kunnen aanraken – en dat is ook zo. Haar handen gaan naar zijn schouders, hij trekt haar dichter naar zich toe, en zonder dat er ook maar een woord gezegd is biedt ze hem haar mond aan, buigt hij zijn hoofd en neemt die in ontvangst.
Ik draai de sleutel van de deur naar buiten om, zodat de schildwacht niet kan binnenkomen. Dan loop ik weer naar de slaapkamerdeur en ga er met mijn rug tegenaan staan, mijn oren gespitst of ik iets van de koning hoor. Ik hoor het stentorachtige geluid van zijn piepende ademhaling en een luide, natte oprisping. In het licht van de open haard voor me laat Thomas Culpepper zijn hand in de halsopening van haar nachthemd glijden; ik zie dat ze haar hoofd achterover laat vallen, zonder enig verzet, dat hij haar borst aanraakt, dat zij zich door hem laat strelen, met haar vingers door zijn bruine krullen gaat en zijn gezicht naar haar ontblote hals trekt.
Ik kan me er niet van losmaken. Het is precies zoals ik het me altijd heb voorgesteld toen ik aan George met zijn maîtresse dacht: een genot als een mes, verlangen als pijn. Hij zit op de stoel met de hoge rug en trekt haar naar zich toe. Ik zie niet veel meer dan de rugleuning van de stoel en hun silhouet, donker afgetekend tegen de gloed van het vuur. Het is net een dans van verlangen, waarbij hij haar heupen vastpakt en haar schrijlings op zijn schoot zet. Ik zie dat ze met zijn broek frummelt en dat hij aan de linten aan de voorkant van haar nachthemd trekt. Ze kunnen het elk moment gaan doen, terwijl ik toekijk. Ze zijn schaamteloos – met mij in hetzelfde vertrek en haar echtgenoot achter de deur. Ze zijn zo lichtzinnig en weten zich zo geen raad met hun verlangen dat ze op het punt staan het hier ter plekke, voor mijn neus, te gaan doen.
Ik durf bijna geen adem te halen; ik moet alles zien. De zware ademhaling van de slapende koning gaat synchroon met hun zachte gehijg; ze vormen samen één beweging en als ze haar nachthemd naar opzij trekt zie ik de glans van haar bleke bovenbeen en hoor ik hem kreunen. Dan weet ik dat ze in spreidstand op hem zit en hem in zich genomen heeft. Ik hoor een zuchtje van verlangen, maar dat ben ik zelf, opgewonden door gestolen wellust. Als ze zich aan de rugleuning vastgrijpt en boven op hem heen en weer wiegt, kraakt de stoel. Haar ademhaling gaat snel, hij stoot in haar omhoog, ik hoor haar kreunen als haar genot aanzwelt en ik ben bang dat ze de koning wakker zullen maken, maar niets kan hen nu nog tegenhouden, zelfs niet als hij wakker zou worden en zou gaan schreeuwen, zelfs niet als hij de deur zou openmaken en naar buiten zou komen; ze zijn door verlangen aan elkaar geketend en kunnen zich niet losmaken. Als Catharina’s kreetjes aanzwellen voel ik dat mijn eigen benen slap worden van gespiegeld verlangen en zijg ik neer op de vloer, op mijn knieën, waar ik naar hen kijk, maar alleen het verlangende gezicht van George zie, met zijn maîtresse schrijlings boven op hem, totdat Catharina een kreet slaakt en zich op Thomas’ schouder laat vallen, hij op hetzelfde moment kreunt en haar vastgrijpt en ze dan allebei in elkaar zakken.
Het lijkt wel een eeuwigheid te duren voordat zij iets mompelt en zich weer beweegt. Culpepper laat haar los en zij staat op van de stoel, waarbij ze de zoom van haar nachthemd laat zakken, naar hem glimlacht en terugloopt naar het vuur. Hij staat op van de stoel en rijgt zijn broek weer dicht. Dan gaat hij naar haar toe, slaat van achteren zijn armen om haar heen, drukt zijn gezicht in haar nek, in haar haar. Als een jong meisje dat voor het eerst verliefd is draait ze zich in zijn armen om en biedt hem haar mond aan. Ze kust hem alsof ze hem aanbidt, ze kust hem alsof deze liefde eeuwig zal duren.
’s Ochtends ga ik mijn heer de hertog zoeken. Het hof maakt zich gereed om te gaan jagen en de koningin wordt net door een van de vrienden van de koning in het zadel geholpen. De koning, die zelf op de rug van zijn jachtpaard wordt gehesen, is vrolijk ges temd, lacht om Culpeppers nieuwe teugel van rood leer en roept zijn honden. De hertog gaat vandaag niet mee; hij staat in de deuropening en kijkt in de koelte van de ochtend naar de paarden en de honden. Ik ben onderweg naar mijn paard, maar blijf even naast hem staan.
‘Het is geschied,’ zeg ik. ‘Afgelopen nacht.’
Hij knikt alsof ik hem vertel wat er aan de smid betaald moet worden. ‘Culpepper?’ vraagt hij.
‘Ja.’
‘Zal ze hem nog een keer ontvangen?’
‘Zo vaak ze maar kan. Ze is smoorverliefd.’
‘Zorg dat ze discreet blijft,’ zegt hij. ‘En laat het me weten zodra ze in verwachting is.’
Ik knik. ‘En mijn eigen kwestie?’ vraag ik op de man af.
‘Uw kwestie?’ herhaalt hij, en hij doet net alsof hij die vergeten is.
‘Mijn huwelijk,’ zeg ik. ‘Ik… Ik moet trouwen.’
Hij trekt zijn wenkbrauw op. ‘U kunt beter getrouwd zijn dan branden, hè, vrouwe Rochford?’ zegt hij. ‘Maar uw huwelijk met George heeft niet voorkomen dat u door vuur werd verteerd.’
‘Daar kon ik niks aan doen,’ zeg ik snel. ‘Dat kwam door haar.’
Hij glimlacht, want hij hoeft niet te vragen wiens schaduw over mijn huwelijk viel en wie het vuur heeft aangestoken dat ons allemaal verteerd heeft.
‘Is er al nieuws over mijn nieuwe huwelijk?’ dring ik bij hem aan.
‘Ik ben aan het corresponderen,’ zegt hij. ‘Als u mij vertelt dat de koningin in verwachting is, zal ik het bevestigen.’
‘En de edelman?’ vraag ik met klem. ‘Wie is hij?’
‘Monseigneur le Compte?’ vraagt hij. ‘Wacht maar af, lieve vrouwe Rochford. Maar neem van mij aan dat hij rijk is, en jong, en knap, en – eens denken – hooguit drie, misschien vier stappen verwijderd van de troon van Frankrijk. Neemt u daar genoegen mee?’
‘Volledig.’ Ik kan bijna geen woord meer zeggen van opwinding. ‘Ik zal u niet teleurstellen, heer.’