Anna, paleis Richmond, december 1541
De hertogin-douairière van Norfolk is op haar ziekbed ondervraagd inzake het gedrag van haar kleindochter. Ze zal aangeklaagd worden omdat ze het meisje naar de koning heeft laten gaan zonder hem te waarschuwen dat ze geen maagd meer was. Dit wordt tegenwoordig verraad genoemd. Ze wordt beschuldigd van verraad omdat haar kleindochter een minnaar had. Als ze schuldig wordt bevonden belandt wederom het hoofd van een oude dame op Hendriks blok.
Dereham wordt samen met Culpepper beschuldigd van verondersteld verraad. De reden is dat ze allebei gemeenschap hebben gehad met de koningin. Dereham wordt in staat van beschuldiging gesteld, ook al is er geen bewijs tegen hem en denken de meeste mensen dat hij lang voordat zij koningin was met haar geslapen heeft – zelfs nog voordat ik koningin was. Niettemin valt dit onder de noemer ‘verraad’. De koning heeft Catharina Howard een ‘ordinaire hoer’ genoemd – o, Kitty, dat iemand zo over u spreekt! Beide jongemannen bekennen schuldig te zijn aan verondersteld verraad, in de hoop dat ze genade zullen krijgen. Ze ontkennen allebei met de koningin geslapen te hebben. Hun rechter – ook al kan geen enkele onderdaan van koning Hendrik dat geloven – is de hertog van Norfolk, die hier meer over weet dan wie ook. Zijne hoogheid de hertog is teruggekeerd uit de provincie om de getuigenis van zijn nichtje Catharina te horen, waarin ze vertelt dat ze beloofd heeft met Dereham te zullen trouwen en hem in haar slaapkamer en in haar bed heeft toegelaten. Hij heeft de verklaring van Dereham gehoord, die bij haar in dienst kwam toen ze koningin was, en dat is blijkbaar genoeg bewijs voor de schuld van het jonge stel. Want met welke reden, zo vragen de inquisiteurs zich verontwaardigd af, zou Dereham voor de koningin komen werken, behalve om haar te verleiden? Over de gedachte dat hij van haar succes hoopte te kunnen profiteren, zoals voor alle anderen ook gold, onder wie haar oom, wordt met geen woord gerept.
Culpepper heeft aanvankelijk alles ontkend, maar zodra de hofdames van de koningin hun verklaring hadden afgelegd, onder wie lady Rochford, begreep hij wel dat het met hem gedaan was, en nu bekent hij schuld. Beide jongemannen zullen half opgehangen worden, hun buik wordt opengesneden, hun darmen worden eruit getrokken, en daarna worden ze, terwijl ze doodbloeden, in stukken gehakt, louter en alleen omdat ze van het knappe meisje hielden dat met de koning getrouwd was.
Dit is een voorbode van het lot van Catharina zelf. Dat weet ik, en ik lig dag in dag uit voor haar op mijn knieën. Als de mannen die ervan worden beschuldigd dat ze van haar hielden op de wreedste manier worden gedood die Engeland kan bedenken, dan is de kans dat zij vergiffenis krijgt en vrijgelaten wordt wel heel erg klein. Ik ben bang dat ze de rest van haar leven in de Tower zal doorbrengen. O, god, ze is pas zestien. Vinden ze dan niet dat ze twee jaar geleden te jong was om te oordelen? Ziet haar eigen oom dan niet in dat een meisje van veertien geen weerstand kan bieden aan verleiding als ze voortdurend wordt aangemoedigd om aan al haar grillen toe te geven? Ik wil niet eens weten wat Hendrik gedacht heeft; Hendrik is gek. Hij heeft alleen maar aan zijn eigen genot gedacht, en aan zijn eigen overtuiging dat zij hem aanbad. Daar moet ze voor boeten: dat ze de ijdele dromen van een gestoorde gek heeft teleurgesteld. Net als ik.
Toen ik me in Rochester vol walging van hem afkeerde, nam hij me dat kwalijk, en zodra hij kon strafte hij me ervoor door me dik en lelijk te noemen, met slappe borsten en een slappe buik, geen maagd meer, vol luidruchtige winden, stinkende zelfs. Als Kitty over zijn opgeblazen, rottende lichaam heen een jonge, knappe man kiest, noemt hij haar een schandaal en een hoer. Hij straft mij met schande en verbanning van het hof, en beleeft vervolgens genoegen aan zijn eigen vrijgevigheid. Ik denk niet dat zij er zo gemakkelijk van afkomt.
Ik lig in mijn privékamer op mijn knieën voor mijn bidstoel en hoor dan de deur zachtjes achter me opengaan. Ik ben in deze gevaarlijke dagen zo bang voor mijn eigen schaduw dat ik me meteen omdraai. Het is Lotte, mijn tolk, en haar gezicht is lijkbleek.
‘Wat is er?’ Ik kom meteen overeind. Mijn hak blijft haken in de zoom van mijn jurk; ik struikel, val bijna en moet me aan het altaartje vastpakken om overeind te blijven. Het kruis wankelt en valt op de grond.
‘Ze hebben uw hofdame Frances gearresteerd, en ze hebben uw jonker Richard Taverner ook meegenomen.’
Ik hap vol afgrijzen naar adem en wacht dan tot ik de lucht weer uit kan blazen. Ze maakt uit mijn uitdrukkingsloze gezicht ten onrechte op dat ik het niet begrijp en herhaalt het afschuwelijke wat ze net gezegd heeft dan in het Duits: ‘Ze hebben uw hofdame Frances gearresteerd, en ze hebben Richard Taverner ook meegenomen.’
‘Waar worden ze van beschuldigd?’ fluister ik.
‘Dat hebben ze niet gezegd. De inquisiteurs zijn nu hier in huis. We worden allemaal ondervraagd.’
‘Ze moeten toch íéts gezegd hebben?’
‘Alleen dat we allemaal ondervraagd worden. Zelfs u.’
Ik versteen van angst. ‘Vlug,’ zeg ik. ‘Ga meteen naar de stallen en stuur een jongen met een boot de rivier op om in Londen Doktor Harst te gaan halen. Zeg tegen hem dat ik in groot gevaar verkeer. Ga nu meteen. Neem de trap naar de tuin en zorg dat niemand u ziet.’
Ze knikt en loopt naar het privédeurtje naar de tuin. Precies op dat moment wordt de andere deur naar mijn ontvangstruimte opengegooid en komen er vijf mannen binnen.
‘Staan blijven!’ beveelt een van hen als hij de deur ziet openstaan. Lotte blijft staan, maar kijkt niet eens naar mij.
‘Ik wilde net naar de tuin gaan,’ zegt ze in het Engels. ‘Ik moet een frisse neus halen. Ik voel me niet goed.’
‘U bent gearresteerd,’ antwoordt hij.
Ik doe een stap naar voren. ‘Op welke grond? Waar wordt zij van beschuldigd?’
De oudere man – iemand die ik niet ken – loopt naar me toe en maakt een lichte buiging. ‘Vrouwe Anna,’ zegt hij, ‘er doen in Londen geruchten de ronde dat er in uw hofhouding ernstige vergrijpen hebben plaatsgevonden. De koning heeft ons opdracht gegeven daar nader onderzoek naar te doen. Iedereen die iets probeert te verstoppen of die niet meewerkt aan ons onderzoek zal als een vijand van de koning worden beschouwd en is dus schuldig aan verraad.’
‘We zijn allemaal goede onderdanen van onze heer de koning,’ zeg ik snel. Ik hoor de angst in mijn stem. Die zal hij ook horen. ‘Maar er hebben geen vergrijpen in mijn hofhouding plaatsgevonden; ik ben onschuldig aan welke vergrijpen ook.’
Hij knikt. Kitty Howard heeft vermoedelijk precies hetzelfde gezegd, en Culpepper en Dereham ook.
‘Het zijn moeilijke tijden en we moeten de zonde uitroeien,’ zegt hij eenvoudigweg. ‘Wilt u alstublieft in deze kamer blijven, met deze dame als uw metgezel, als u dat wilt? Dan ondervragen wij ondertussen de leden van uw hofhouding. Daarna komen we met u praten.’
‘Mijn ambassadeur moet hiervan op de hoogte worden gesteld,’ zeg ik. ‘Ik hoor niet als een gewone vrouw behandeld te worden. Mijn ambassadeur moet op de hoogte gebracht worden van uw onderzoek.’
De man glimlacht naar me. ‘Hij wordt op dit moment bij hem thuis ondervraagd,’ zegt hij. ‘Of liever gezegd: in de herberg waar hij logeert. Als ik niet had geweten dat hij ambassadeur voor een vooraanstaand hertog was, zou ik gedacht hebben dat hij een niet erg succesvolle koopman was. Hij leeft niet bepaald op stand, hè?’
Ik bloos van schaamte. Ook dit is de hand van mijn broer. Doktor Harst heeft nooit een behoorlijk salaris gehad, hij heeft zich nooit fatsoenlijk kunnen vestigen. Nu word ik gehekeld vanwege de gierigheid van mijn broer.
‘U mag ondervragen wie u wilt,’ zeg ik zo moedig als ik maar kan. ‘Ik heb niets te verbergen. Ik leef zoals de koning het me verzocht heeft toen we onze overeenkomst sloten. Ik leef hier alleen, ik ontvang niet meer mensen dan betamelijk is, mijn pacht wordt geïnd en mijn rekeningen zijn betaald. Voor zover ik weet werken mijn bedienden volgens goede en sobere regels, we gaan naar de kerk en bidden zoals de koning dat voorschrijft.’
‘Dan hebt u niets te vrezen,’ zegt hij. Hij kijkt naar mijn witte gezicht en glimlacht. ‘Alstublieft, weest u niet bang. Alleen de schuldigen horen angst te tonen.’
Ik plooi mijn lippen in een glimlach, loop naar mijn stoel en ga zitten. Zijn blik draait naar het gevallen kruisbeeld en naar de doek die van de bidstoel is getrokken. Hij trekt geschrokken een wenkbrauw op.
‘Hebt u het kruis van Onze-Lieve-Heer op de grond gegooid?’ fluistert hij vol afgrijzen.
‘Er is een ongelukje gebeurd.’ Zelfs in mijn oren klinkt dat zwakjes. ‘Pak het op, Lotte.’
Hij kijkt een van de andere mannen aan met een blik alsof hij wil zeggen dat dit bewijsmateriaal is waar notitie van dient te worden gemaakt. Dan verlaat hij het vertrek.