Anna, paleis Richmond, maart 1541
Ambassadeur Harst is hier om me nieuws van het hof te brengen. Hij heeft een jongeman als bediende in de vertrekken van de koning geposteerd, en de jongen zegt dat er dagelijks artsen bij de koning zijn en dat ze hun best doen om de wond open te houden, zodat het vergif uit zijn been kan. Ze stoppen stukjes goud in de wond, zodat die zich niet kan sluiten, en ze trekken de randen met touwtjes uit elkaar; ze trekken aan het vlees van de arme man alsof ze een pudding maken.
‘Wat zal hij een pijn hebben,’ zeg ik.
Doktor Harst knikt. ‘En hij is wanhopig,’ zegt hij. ‘Hij denkt dat hij nooit meer beter zal worden, hij denkt dat het met hem gedaan is en hij is ziek van angst over het feit dat hij prins Edward zonder goede voogd moet achterlaten. De Geheime Raad denkt dat ze een regentschap in het leven zullen moeten roepen.’
‘Wie vertrouwt hij genoeg om de prins zolang hij minderjarig is te behoeden?’
‘Hij vertrouwt niemand, en de familie van de prins, de Seymours, zijn verklaarde vijanden van de familie van de koningin, de Howards. Het staat als een paal boven water dat zij het land onderling uiteen zullen rijten. De Tudor-vrede zal eindigen zoals hij begonnen is, namelijk met een oorlog tussen de grote families om het koninkrijk. De koning vreest ook voor het geloof van het volk. De Howards zijn vastbesloten om de oude godsdienst in ere te herstellen en zullen het land terugbrengen naar Rome, maar Cranmer heeft de Kerk achter zich en zal de strijd aangaan om de hervormingen door te voeren.’
Ik bijt op mijn vinger en denk na. ‘Is de koning nog steeds bang dat er een complot bestaat om hem uit het zadel te werken?’
‘Er zijn berichten over een nieuwe opstand in het Noorden, ten behoeve van de oude godsdienst. De koning is bang dat de mannen weer ten strijde zullen trekken, dat de opstand zich zal uitbreiden. Hij denkt dat er overal katholieken zitten die tot een opstand tegen hem oproepen.’
‘Vormt dat geen gevaar voor mij? Zal hij zich niet tegen mij keren?’
Zijn vermoeide gezicht grijnst. ‘Het zou kunnen. Hij is ook bang voor de lutheranen.’
‘Maar iedereen weet toch dat ik een praktiserend lid van de Kerk van de koning ben?!’ protesteer ik. ‘Ik doe alles wat ik kan om te laten zien dat ik de instructies van de koning gehoorzaam.’
‘U bent hier als protestantse prinses heen gebracht,’ zegt hij. ‘En de man die u hierheen gebracht heeft, heeft dat met zijn leven moeten bekopen. Ik ben er niet gerust op.’
‘Wat moeten we doen?’ vraag ik.
‘Ik zal de koning in de gaten houden,’ zegt hij. ‘Zolang hij tegen de katholieken optreedt, kan ons niets gebeuren, maar als hij zich tegen de hervormingsgezinden keert, moeten we zorgen dat u naar huis kunt, als dat nodig is.’
Ik huiver even en denk aan de gestoorde tirannie van mijn broer, in tegenstelling tot de gestoorde tirannie van deze koning. ‘Ik heb daar geen thuis.’
‘Misschien hebt u hier ook geen thuis.’
‘De koning heeft me beloofd dat mij niets zal overkomen,’ zeg ik.
‘Hij heeft u de troon beloofd,’ zegt de ambassadeur wrang. ‘En wie zit daar nu op?’
‘Ik benijd haar niet.’ Ik denk aan haar echtgenoot, die zit te broeden wat voor onrechtmatige daden hij niet allemaal kan uithalen, door zijn etterende wond vastgeklonken aan zijn bed, die zijn vijanden telt en anderen de schuld geeft, terwijl zijn koorts oploopt en zijn gevoel voor rechtvaardigheid steeds verder gecorrumpeerd raakt.
‘Ik denk dat geen enkele vrouw ter wereld haar benijdt,’ antwoordt de ambassadeur.