Catharina, paleis Greenwich, 6 januari 1540
Ik moet de koningin helpen zich te kleden voor haar bruiloft en ik moet ontzettend vroeg opstaan om alles klaar te maken. Ik zou liever niet zo vroeg mijn bed uitkomen, maar het is wel leuk dat ik uit de andere meisjes gekozen ben, die allemaal lang uitslapen en vreselijk lui zijn. Het is eigenlijk heel dom van ze dat ze zo lang in bed blijven liggen, terwijl sommigen dan al op zijn en voor lady Anna in de weer zijn. Echt, iedereen hier is aartslui, behalve ik.
Terwijl zij zich wast in haar kabinet, leg ik haar jurk klaar. Catharina Carey help me met de rok en de onderrokken op de dichte kist uit te spreiden, en Mary Norris doet haar sieraden. De rok is reusachtig, net een grote dikke draaitol; ik sterf nog liever dan dat ik in zo’n jurk zou trouwen. Zelfs de mooiste vrouw ter wereld ziet er daarmee nog uit als een pudding, die naar buiten waggelt om te worden opgegeten. Waar ben je koningin voor als je in zo’n tent moet rondlopen? De stof is zeer fraai – stof met gouddraad – en bezaaid met de mooiste parels. Ze krijgt ook een kroontje op. Mary heeft het voor de spiegel gelegd, en als er verder niemand was, zou ik het even passen, maar ondanks het vroege uur zijn we al met z’n vijven, bedienden, jonge en oudere hofdames, dus moet ik het alleen een beetje oppoetsen en verder met rust laten. Het is heel verfijnd gesmeed; ze heeft het zelf uit Kleef meegenomen, en ze heeft me verteld dat de scherpe punten rozemarijn moeten voorstellen, die haar eigen zus op haar bruiloft als vers kruid in haar haar heeft gedragen. Ik zeg dat het net een doornenkroon is, en haar secretaris werpt me een boze blik toe en vertaalt mijn opmerking niet. Maar goed ook, eigenlijk.
Ze zal haar haar los dragen, en als ze de badkamer uit komt, gaat ze voor haar zilveren spiegel zitten en borstelt Catharina haar haar met lange, soepele halen, zoals je bij de staart van een paard zou doen. Ze heeft blond haar; om haar niet tekort te doen moet ik zeggen dat ze eigenlijk goudblond is, en met een badlaken om zich heen en nog gloeiend van haar wasbeurt ziet ze er vanochtend mooi uit. Ze is een beetje bleek, maar ze glimlacht ons allemaal toe en maakt best een gelukkige indruk. Als ik haar was, zou ik dansen van vreugde dat ik koningin van Engeland word. Maar ze zal wel niet zo’n danstype zijn.
En daar gaat ze, op naar de bruiloft, en wij lopen in een strikte volgorde van belangrijkheid achter haar aan, wat betekent dat ik zo ver achteraan sta dat het bijna niet de moeite is om erbij te zijn, want bijna niemand ziet me, ook al heb ik mijn nie uwe jurk aan, die is afgezet met zilverdraad – het kostbaarste bezit van mijn leven. Hij is heel licht grijsblauw en past mooi bij mijn ogen. Ik heb er nog nooit zo mooi uitgezien; maar het is niet mijn bruiloft, en niemand keurt mij ook maar een blik waardig.
Aartsbisschop Cranmer zal hen in de echt verenigen – gaap, gaap, gaap. Hij vraagt of er reden is waarom ze niet met elkaar zouden kunnen trouwen en of wij, de congregatie, op de hoogte zijn van enig beletsel, en we zeggen allemaal heel opgewekt ‘nee, niet dat wij weten’. Waarschijnlijk ben ik de enige die zo onnozel is om zich af te vragen wat er zou gebeuren als iemand zei: ‘Staak de bruiloft, want de koning heeft al drie vrouwen gehad en geen van hen is van ouderdom gestorven!’ Maar dat doet natuurli jk niemand.
Als ze ook maar een beetje verstand heeft, zou ze gealarmeerd moeten zijn. Het is bepaald geen geruststellende staat van dienst. Hij is natuurlijk een voornaam man, en zijn wil is de wil van God, maar hij heeft drie vrouwen gehad en die zijn allemaal dood. Dat is bepaald geen vrolijk vooruitzicht voor een bruid, als je er goed over nadenkt. Maar ik denk niet dat zij zo denkt. Waarschijnlijk denkt niemand zo, tenzij hij net zo onnozel is als ik.
Ze worden in de echt verenigd en vertrekken dan naar het privévertrek van de koning om daar de mis bij te wonen; wij blijven wachten, zonder dat we iets te doen hebben, en dat is een van de belangrijkste activiteiten hier aan het hof, heb ik gemerkt. Er is een heel knappe jongeman bij, die toevallig John Beresby heet, en hij weet zich een weg tussen de mensen door te banen, zodat hij op een gegeven moment achter me staat.
‘Ik ben verblind,’ zegt hij.
‘Ik weet niet waardoor,’ zeg ik bijdehand. ‘De zon is nauwelijks op, zo vroeg is het nog.’
‘Niet door de zon, maar door het veel hellere licht van uw schoonheid.’
‘O, daardoor,’ zeg ik, en ik glimlach even naar hem.
‘Bent u nieuw aan het hof?’
‘Ja, ik ben Catharina Howard.’
‘Ik ben John Beresby.’
‘Dat weet ik.’
‘Dat weet u? Hebt u iemand naar mijn naam gevraagd?’
‘In het geheel niet,’ zeg ik. Maar dat is een leugen. Hij was me die eerste dag op Rochester al opgevallen, en toen heb ik lady Rochford gevraagd wie hij was.
‘U hebt naar me geïnformeerd,’ zegt hij verrukt.
‘Vlei uzelf niet,’ zeg ik vernietigend.
‘Zeg tegen me dat ik in elk geval straks met u mag dansen, bij het bruiloftsmaal.’
‘Misschien,’ zeg ik.
‘Dat zal ik maar opvatten als een belofte,’ fluistert hij, en dan gaat de deur open en komt de koning naar buiten met lady Anna, en maken we allemaal een heel diepe buiging, want ze is nu koningin, en een getrouwde vrouw, en ik bedenk onwillekeurig dat het allemaal heel leuk voor haar is, maar dat het toch echt veel beter was geweest als ze een jurk met een lange sleep had gedragen.