Anna, paleis Westminster, april 1540

Ik dacht dat mijn kroning als onderdeel van de vieringen van de eerste meidag zou plaatsvinden, maar dat is al over minder dan een maand en nog niemand heeft jurken besteld of de volgorde van de kroning met me doorgenomen, dus ik begin te vrezen dat het niet doorgaat – dat kan haast niet. Bij gebrek aan een betere adviseur wacht ik maar totdat prinses Mary en ik van de Lady Chapel teruglopen naar het paleis, en dan vraag ik haar wat zij ervan denkt. Ik ben meer en meer op haar gesteld geraakt en stel haar mening op prijs. Bovendien is zij het kind en daarna de balling van dit hof geweest, dus weet zij beter dan wie ook hoe het is om hier te wonen en toch te weten dat je een buitenstaander bent.

Meteen bij het woord ‘kroning’ werpt ze me heel snel zo’n bezorgde blik toe dat ik stokstijf blijf staan. ‘O, wat hebt u vernomen?’ roep ik uit.

‘Lieve Anna, niet huilen,’ zegt ze snel. ‘Neem me niet kwalijk: koningin Anna.’

‘Ik huil niet.’ Ik toon haar mijn geschrokken gezicht. ‘Ik huil niet.’

We kijken meteen allebei om ons heen of we in de gaten gehouden worden. Zo gaat dat aan het hof: je kijkt altijd achterom of er een spion is; de waarheid wordt alleen fluisterend verteld. Ze komt dichter bij me staan, en ik pak haar hand, leg die op mijn arm, en dan lopen we samen verder.

‘Die kan niet nu op deze eerste mei zijn, want als hij u ging kronen was alles nu al gepland en in gereedheid,’ zegt ze. ‘Dat dacht ik in de vastenperiode zelf ook. Maar het is niet erg. Het hoeft niets te betekenen. Koningin Jane is ook niet gekroond. Hij had haar wel gekroond als ze was blijven leven, zodra ze hem een erfgenaam had geschonken. Hij wacht vast tot u hem vertelt dat u zwanger bent. Hij wacht vast tot u een kind krijgt, en dan volgt de doop en daarna pas uw kroning.’

Ik krijg een hoogrode blos, maar zeg niets. Ze kijkt even naar mijn gezicht en wacht tot we de trap op zijn gegaan, mijn ontvangstkamer en mijn privévertrek door gelopen zijn en in mijn kleine kabinet zijn aangekomen, waar ik me altijd terugtrek en waar niemand binnenkomt zonder daartoe genood te zijn. Ik doe de deur dicht voor de nieuwsgierige gezichten van mijn hofdames, en dan zijn we alleen.

‘Is er een probleem?’ vraagt ze tactvol.

‘Wat mij betreft niet.’

Ze knikt, maar we willen er geen van beiden meer over zeggen. We zijn allebei maagden van halverwege de twintig, oud voor een ouwe vrijster, bang voor het mysterie van het verlangen van de man, bang voor de macht van de koning, en allebei worden we maar net door hem geduld.

‘Weet u, ik heb een hekel aan de meiviering,’ zegt ze plotseling.

‘Ik dacht dat dat een van de mooiste feestdagen van het jaar was?’

‘Ja, dat is ook zo, maar het is een woeste viering – heidens, niet christelijk.’

Dat hoort bij haar roomse bijgeloof, en ik moet lachen, maar als ik zie hoe ernstig ze erbij kijkt, vergaat me de lust.

‘Het is alleen om het voorjaar welkom te heten,’ zeg ik. ‘Dat kan toch geen kwaad?’

   ‘Het is het moment waarop je het oude aflegt en het nieuwe opneemt,’ zegt ze. ‘Dat is de traditie, en de koning gaat daar helemaal in op, als een wilde. Hij heeft met een liefdesboodschap aan het adres van Anna Boleyn op zijn vaandel aan een meitoernooi deelgenomen, en daarna heeft hij op 1 mei mijn moeder ten behoeve van lady Anna afgedankt. Nog geen vijf jaar later was zij aan de beurt: toen was lady Anna de nieuwe koningin van het toernooi, waarbij haar kampioenen voor haar koninklijke loge om haar eer streden. Maar de ridders werden die middag gearresteerd en de koning reed bij haar weg zonder zelfs maar afscheid van haar te nemen, en dat was het einde voor lady Anna. Ze heeft hem nooit meer gezien.’

‘Heeft hij geen afscheid genomen?’ Om de een of andere reden vind ik dat nog wel het ergst. Dit heeft nog nooit iemand me verteld.

Ze schudt haar hoofd. ‘Hij neemt nooit afscheid. Als je niet meer bij hem in de gunst staat, neemt hij razendsnel de benen. Hij heeft ook nooit afscheid genomen van mijn moeder; hij is gewoon bij haar weggereden en zij moest haar bedienden achter hem aan sturen om hem een goede reis te wensen. Hij heeft haar nooit gezegd dat hij niet terug zou komen. Hij is gewoon op een dag weggereden en nooit meer teruggekomen. Van lady Anna heeft hij ook nooit afscheid genomen. Hij is van het meitoernooi weggereden en heeft zijn mannen op haar af gestuurd om haar te arresteren. Hij heeft zelfs nooit afscheid genomen van koningin Jane, die gestorven is terwijl ze het leven schonk aan zijn zoon. Hij wist dat ze vocht voor haar leven, maar hij is niet naar haar toe gegaan. Hij heeft haar moederziel alleen laten sterven. Hij is hardvochtig, maar niet bikkelhard; hij kan niet tegen huilende vrouwen, hij kan niet tegen afscheid. Hij vindt het gemakkelijker om zich ervan af te wenden, letterlijk en figuurlijk, en gewoon weg te gaan.’

Er trekt een rilling door me heen, en ik loop naar de ramen en controleer of die goed dichtzitten. Ik moet mezelf ervan weerhouden om de luiken tegen het felle licht te sluiten. Er komt een koude wind van de rivier; zoals ik hier sta voel ik bijna hoe die me verkilt. Ik wil de ontvangstruimte in gaan en me omringen met mijn onnozele jeugdige hofdames, met een page die luit speelt, en met lachende vrouwen. Ik wil het comfort van de koninklijke vertrekken om me heen, ook al weet ik dat drie andere vrouwen vóór mij aan dat comfort behoefte hebben gehad, maar nu allemaal dood zijn.

‘Als hij zich tegen mij keert, zoals hij zich tegen lady Anna heeft gekeerd, krijg ik geen waarschuwing,’ zeg ik zacht. ‘Ik heb aan dit hof geen vrienden; niemand vertelt me zelfs dat er gevaar dreigt.’

Prinses Mary probeert me niet eens gerust te stellen.

‘Kan het, net als bij lady Anna, op een zonnige dag, een toernooi, en dan komen de gewapende mannen en er is geen ontsnapping?’

Haar gezicht is bleek. Ze knikt. ‘Hij heeft de hertog van Norfolk naar mij toe gestuurd om mij tot gehoorzaamheid te dwingen. De brave hertog, die mij al van jongs af aan kent en die mijn moeder trouw en liefdevol heeft gediend, heeft mij recht in het gezicht gezegd dat hij, als hij mijn vader was, me aan mijn hakken in het rond zou slingeren en mijn hoofd tegen de muur zou opensplijten,’ zegt ze. ‘Een man die ik mijn hele leven al ken, een man die weet dat ik een prinses van koninklijken bloede ben, die van mijn moeder heeft gehouden en haar trouwste dienaar was. Hij had de gunst van mijn vader, voerde zijn bevelen uit en was bereid me naar de Tower te brengen. De koning heeft zijn beul naar me toe gestuurd en hem laten doen wat hij wilde.’

Ik grijp een kostbaar wandtapijt vast, alsof ik zal kalmeren als ik de stof in mijn hand voel. ‘Maar ik heb geen misdaad begaan,’ zeg ik. ‘Ik heb niets gedaan.’

‘Ik had ook niets gedaan,’ antwoordt ze. ‘En mijn moeder ook niet. Koningin Jane ook niet. Misschien was lady Anna ook wel onschuldig. We hebben allemaal gezien hoe de liefde van de koning in haat kan omslaan.’

‘En die heb ik nooit gekend,’ zeg ik zacht in mijn eigen taal bij mezelf. ‘Als hij de vrouw die zestien jaar zijn echtgenote is geweest in de steek kan laten, een vrouw van wie hij gehouden heeft, hoe gemakkelijk, hoe moeiteloos zal hij zich dan van mij ontdoen – een vrouw die hij zelfs nooit gemogen heeft?’

Ze kijkt me aan. ‘Wat moet er van u worden?’

Ik weet dat mijn gezicht grauw ziet. ‘Ik weet het niet,’ zeg ik in alle eerlijkheid. ‘Ik weet het niet. Als de koning een verbond sluit met Frankrijk en Kitty Howard als geliefde neemt, zal hij me wel terugsturen.’

‘Als het niet iets ergers is,’ zegt ze heel zacht.

Ik glimlach bedroefd. ‘Ik weet niet wat er erger kan zijn dan weer naar huis moeten.’

‘De Tower is erger,’ zegt ze eenvoudigweg. ‘De Tower kan erger zijn. En daarna het schavot.’

De stilte die op deze woorden volgt lijkt een eeuwigheid te duren. Zonder iets te zeggen sta ik op uit mijn stoel en loop naar de deur die toegang geeft tot mijn openbare vertrekken, en de prinses doet een stap achteruit om mij voor te laten. We lopen zwijgend het kabinet door, allebei bestookt door onze eigen gedachten, en gaan door de kleine deur van mijn vertrekken de drukte en de bedrijvigheid in. Bedienden rennen met gerechten van de galerij naar de privékamer. In mijn ontvangstruimte wordt een tafel gedekt met het goud en zilver uit de koninklijke schatkamer.

‘Wat is hier gaande?’ vraag ik verbaasd.

‘Zijne majesteit de koning heeft laten weten dat hij in uw vertrekken zal dineren,’ zegt lady Rochford, die zich naar voren heeft gehaast en een reverence heeft gemaakt om me dit te kunnen vertellen.

‘Goed.’ Ik probeer te doen alsof ik heel blij ben, maar ik ben nog steeds verstijfd van angst door de gedachte aan de toorn van de koning, aan de Tower en het schavot. ‘Het is mij een grote eer zijne majesteit bij mijn vertrekken te mogen ontvangen.’

‘In mijn vertrekken,’ corrigeert prinses Mary me zacht.

‘In mijn vertrekken,’ herhaal ik.

‘Wilt u zich voor de maaltijd verkleden?’

‘Ja.’ Ik zie dat mijn hofdames al hun mooiste jurk hebben aangetrokken, en de kap van Kitty Howard staat zo ver naar achteren dat ze hem net zo goed helemaal kan afzetten. Verder is ze behangen met gouden kettingen vol kleine pareltjes. In haar oren dansen diamanten en ze draagt parelsnoeren die ze met vele slagen om haar hals heeft geslagen. Ze moet op de een of andere manier geld gekregen hebben. Ik heb haar voorheen hooguit een dun gouden kettinkje zien dragen. Ze ziet dat ik naar haar kijk en maakt een reverence. Daarna draait ze zich ter plekke in het rond, zodat ik haar nieuwe jurk van roze zijde met een onderrok van donkerroze goed kan bewonderen.

‘Mooi,’ zeg ik. ‘Nieuw?’

‘Ja,’ zegt ze, en dan wendt ze haar blik af als een kind dat betrapt wordt terwijl het iets wegneemt, en ik weet meteen dat al deze fraaie spullen van de koning komen.

‘Zal ik u komen helpen met aankleden?’ vraagt ze bijna verontschuldigend.

Ik knik, en samen met twee andere jonge hofdames loopt ze achter me aan naar mijn privékamer. Mijn jurk voor de avondmaaltijd ligt al klaar, en Catharina holt naar de kist om mijn goed eruit te halen.

‘Wat prachtig,’ zegt ze goedkeurend, en ze strijkt het wit-op-witte borduursel op mijn onderhemd glad.

   Ik trek het onderhemd aan en ga voor de spiegel zitten, zodat Catharina mijn haar kan borstelen. Ze draait mijn haar met zachte hand omhoog in een netje van gouddraad, en alleen als ze mijn kap ver naar achteren op mijn hoofd zet zijn we het niet met elkaar eens. Ik zet hem weer goed, en zij lacht naar me. Ik zie onze gezichten naast elkaar in de spiegel, en onze ogen vinden elkaar; de hare onschuldig als die van een kind, zonder ook maar een zweem van bedrog. Ik draai me om en richt me tot de andere m eisjes. ‘Laat ons alleen,’ zeg ik.

Aan de blikken die ze elkaar bij het naar buiten gaan toewerpen, zie ik dat iedereen van de nieuw verworven rijkdom op de hoogte is en dat ook iedereen weet waar die parels vandaan komen, en dat ze verwachten dat er een storm van jaloezie boven het hoofdje van Kitty Howard zal losbarsten.

‘U valt bij de koning in de smaak,’ zeg ik haar onomwonden.

De glimlach is uit haar ogen verdwenen. Ze gaat van haar ene in een roze schoentje gestoken voet op de andere staan. ‘Majesteit…’ fluistert ze.

‘Ik val niet bij hem in de smaak,’ zeg ik. Ik weet dat ik het te direct zeg, maar ik beschik niet over de woorden om dit als een liegende Engelse vrouw in te kleden.

Uit haar laag uitgesneden hals stijgt een blos op, die haar wangen doet gloeien. ‘Majesteit…’

‘Begeert u hem?’ vraag ik. Ik heb de woorden niet om deze vraag in een langdurig gesprek te vervlechten.

‘Nee!’ zegt ze ogenblikkelijk, maar dan buigt ze haar hoofd. ‘Hij is de koning… en mijn oom zegt… Heus, mijn oom beveelt mij…’

‘Bent u niet vrij?’ probeer ik.

   Ze kijkt me met haar grijze ogen recht aan. ‘Ik ben een meisje,’ zegt ze. ‘Ik ben maar een jong meisje. Ik ben niet vrij.’

   ‘Kunt u niet weigeren wat ze van u vragen?’

   ‘Nee.’

   Er valt een stilte tussen ons, waarin we allebei de eenvoudige waarheid die zojuist gesproken is tot ons door laten dringen. Wij zijn twee vrouwen die hebben ingezien dat we de wereld niet kunnen sturen. We zijn spelers in dit spel, maar we kunnen niet onze eigen zetten bepalen. De mannen zullen ons bespelen zoals zij dat willen. We kunnen alleen maar proberen om in leven te blijven, wat er verder ook gebeurt.

   ‘Wat gaat er met mij gebeuren als de koning u als zijn vrouw wil?’ Terwijl de woorden ongemakkelijk hun weg naar buiten zoeken, weet ik dat dit de cruciale, onuitspreekbare vraag is.

   Ze haalt haar schouders op. ‘Ik weet het niet. Ik denk dat niemand dat weet.’

   ‘Laat hij me doden?’ fluister ik.

   Tot mijn afgrijzen deinst ze niet geschrokken achteruit en roept ook niet dat dat niet zo is. Ze kijkt me heel rustig aan. ‘Ik weet niet wat hij gaat doen,’ zegt ze weer. ‘Majesteit, ik weet niet wat hij wil en ook niet wat hij kan doen. Ik ken de wet niet. Ik weet niet waartoe hij in staat is.’

   ‘Hij zal u naast zich willen,’ zeg ik met koude lippen. ‘Dat zie ik wel. Als vrouw of hoer. Maar stuurt hij mij naar de Tower? Laat hij mij doden?’

   ‘Ik weet het niet,’ zegt ze. Ze ziet eruit als een angstig kind. ‘Ik weet het niet. Niemand vertelt me iets, behalve dat ik hem moet behagen. En dat moet ik doen.’

De Erfenis Van De Boleyns
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml
index_split_102.xhtml
index_split_103.xhtml
index_split_104.xhtml
index_split_105.xhtml
index_split_106.xhtml
index_split_107.xhtml
index_split_108.xhtml
index_split_109.xhtml
index_split_110.xhtml
index_split_111.xhtml
index_split_112.xhtml
index_split_113.xhtml