Catharina, Hampton Court, oktober 1540
Onnozel als ik ben loop ik al om half tien in de privétuin. Ik vertrouw niemand het geheim toe dat ik een afspraak met Thomas Culpepper heb, dus stuur ik, zodra ik de klok tien uur hoor slaan, mijn hofdames alvast vooruit naar mijn vertrekken. Nog geen minuut nadat ze weg zijn gaat de deur in de muur open en komt hij binnen.
Hij loopt als een jonge man. Hij sleept niet met zijn dikke been, zoals de koning. Hij loopt op de bal van zijn voeten, als een danser, alsof hij elk moment de benen kan nemen of kan gaan vechten. Ik glimlach zwijgend, en hij komt naast me lopen en kijkt me zonder iets te zeggen aan. We kijken elkaar een hele tijd aan en eindelijk vraag ik me eens niet af wat ik moet zeggen, en zelfs niet hoe ik eruitzie – nee, ik zuig hem alleen maar in me op.
‘Thomas,’ fluister ik, en zijn naam is zo heerlijk dat mijn stem er helemaal dromerig van wordt.
‘Majesteit,’ zegt hij op zijn beurt.
Hij pakt voorzichtig mijn hand en brengt die omhoog naar zijn lippen. Op het allerlaatste moment, als hij mijn vingers met zijn lippen aanraakt, kijkt hij me met die doordringende blauwe ogen aan en voel ik mijn knieën slap worden, bij deze vederlichte aanraking al.
‘Maakt u het goed?’ vraagt hij.
‘Ja,’ zeg ik. ‘O, ja. En u?’
Hij knikt. We blijven staan, als bij een dans, wanneer de muziek stopt, met ons gezicht naar elkaar toe, en we kijken elkaar in de ogen.
‘De koning?’ vraag ik. Even was ik hem helemaal vergeten.
‘Het ging wat beter met hem vanochtend,’ zegt hij. ‘De arts is gisteravond geweest en heeft hem een lavement gegeven, en hij heeft uren liggen zwoegen, maar de stoelgang is nu goed op gang gekomen en dat heeft hem goedgedaan.’
Ik wend mijn hoofd af bij de gedachte alleen al, en Thomas moet even lachen. ‘Neemt u mij niet kwalijk. Ik ben er te zeer aan gewend; iedereen in zijn vertrekken is eraan gewend om gedetailleerd over zijn gezondheid te spreken. Het was niet mijn bedoeling om…’
‘Nee,’ zeg ik. ‘Ik moet er ook alles over weten.’
‘Het zal wel normaal zijn zodra je eenmaal zo’n hoge leeftijd hebt bereikt…’
‘Mijn grootmoeder is net zo oud als hij en zij heeft het niet voortdurend over lavementen, en ze ruikt ook niet naar het privaat.’
Hij moet alweer lachen. ‘Nou, ik beloof u dat ik, als ik ooit de veertig haal, mezelf zal verdrinken. Ik moet er niet aan denken dat ik oud en winderig word.’
Nu moet ik lachen. ‘U wordt net zo dik als de koning,’ voorspel ik, ‘omringd door een heleboel kleinkinderen die u en een oude echtgenote aanbidden.’
‘O, ik denk niet dat ik zal trouwen.’
‘O nee?’
‘Ik kan het me niet voorstellen.’
‘Maar waarom dan niet?’
Hij kijkt me doordringend aan. ‘Ik ben vreselijk verliefd. Ik ben veel te verliefd. Ik kan maar aan één vrouw denken, en zij is niet vrij.’
De adem stokt me in de keel. ‘O ja? En weet zij het?’
Hij glimlacht naar me. ‘Ik weet het niet. Vindt u dat ik het moet vertellen?’
Achter me gaat de deur open. Het is lady Rochford. ‘Majesteit?’
‘Thomas Culpepper komt me net vertellen dat de koning een lavement heeft gehad en zich veel beter voelt,’ zeg ik opgewekt met een hoog en ijl stemmetje. Ik draai me weer naar hem om; ik durf hem niet aan te kijken. ‘Wilt u aan zijne majesteit vragen of ik hem vandaag een bezoek mag brengen?’
Hij buigt zonder me aan te kijken. ‘Ik ga het hem onmiddellijk vragen,’ zegt hij, en hij loopt snel de tuin uit.
‘Wat weet u over lady Margaret en uw broer Charles?’ vraagt lady Rochford op strenge toon.
‘Niets,’ lieg ik onmiddellijk.
‘Heeft ze gevraagd of u een goed woordje voor haar wilt doen bij de koning?’
‘Ja.’
‘En gaat u dat doen?’
‘Ja. Ik hoop dat hij ermee ingenomen is.’
Ze schudt haar hoofd. ‘Pakt u het heel voorzichtig aan,’ waarschuwt ze. ‘Hij zou er wel eens helemaal niet blij mee kunnen zijn.’
‘Waarom zou hij niet blij zijn?’ vraag ik. ‘Ik vind het fantastisch. Ze is beeldschoon, en nog een Tudor ook! Een heel voorname partij voor mijn broer!’
Lady Rochford kijkt me aan. ‘De koning vindt het misschien ook wel een voorname partij voor uw broer,’ zegt ze. ‘Misschien wel té voornaam. Het kan zijn dat u al uw charme en vaardigheden in de strijd moet werpen om hem zover te krijgen dat hij toestemming geeft voor hun huwelijk. Als u uw broer wilt redden en uw familie vooruit wilt helpen, zult u hem echt moeten sturen zoals u nog nooit eerder hebt gedaan. U moet het juiste moment kiezen en veel overredingskracht aan den dag leggen. U moet dit doen; uw oom zou er blij mee zijn.’
Ik trek een lelijk gezicht naar haar. ‘Ik kan het heus wel,’ zeg ik zelfverzekerd. ‘Ik zeg tegen de koning dat het mijn wens is dat ze gelukkig zijn, en dan vervult hij die heus wel. Voilà!’
‘Voilà misschien,’ zegt ze zuur, de oude kat.
Maar nu gaat het allemaal verkeerd. Ik wil het de koning vertellen als ik hem die avond zie, en ik spreek met lady Margaret af dat zij achter me aan mee naar binnen gaat en de koning om vergeving vraagt. We zijn allebei behoorlijk opgewonden, maar weten zeker dat het allemaal goed zal gaan. Ik zal pleiten en zij gaat huilen. Maar voor de avondmaaltijd komt Thomas Culpepper naar mijn vertrekken met een boodschap waarin staat dat de koning me de volgende dag zal ontvangen. Ik stem ermee in en ga aan tafel – wat kan mij het schelen? De koning is al zo vaak niet bij de maaltijd aanwezig geweest dat ik er niets achter zoek. Hij zal heus niet zomaar een, twee, drie wegkwijnen. Maar arme ik! Het doet er wel toe, want terwijl ik aan tafel zit – nou ja, aan het dansen ben, eigenlijk – druppelt iemand vergif in het oor van de koning over zijn nichtje en zelfs over mij en over dat mijn vertrekken zo slecht bestierd worden, en voilà!