Anna, Hampton Court, maart 1540

Mij is verteld dat het hof de vastenperiode uitermate plechtig in acht zou nemen. Mij is verzekerd dat we in het geheel geen rood vlees zouden eten. Ik dacht dat we gedurende de hele periode van veertig dagen vis geserveerd zouden krijgen, maar de allereerste avond kom ik al tot de ontdekking dat de Engelsen het niet zo nauw nemen met hun geweten. De koning is zwak ten opzichte van zijn eigen behoeften. Ondanks de vastenperiode wordt er een enorme stoet gerechten de zaal binnengebracht, die de bedienden hoog boven hun hoofd houden. Ze gaan eerst naar de koninklijke tafel, en de koning en ik nemen van alles een beetje, zoals het gebruik is, en sturen ze dan door naar onze vrienden en gunstelingen her en der verspreid in de zaal. Ik stuur ze naar de tafel van mijn hofdames en naar de voorname dames aan het hof. Ik zorg dat ik daar geen vergissingen bij bega en stuur mijn favoriete gerecht nooit naar een man. Dat is geen kwestie van loze beleefdheid – nee, want de koning houdt me in de gaten. Elk woord dat ik tijdens de maaltijd spreek, alles wat ik doe, zijn felle oogjes, die bijna helemaal wegzinken in zijn dikke wangen, volgen alles, alsof hij me ergens op wil betrappen.

Tot mijn verbazing is er kip, in taarten en stoofgerechten, geroosterd met kruiden waarvan het water je in de mond loopt, van het bot gesneden, maar dat wordt in deze tijd van vasten geen vlees genoemd. Ten behoeve van de vasten heeft de koning bepaald dat kip voor vis kan doorgaan. Er is allerlei wild gevogelte (ook geen vlees, volgens God en de koning), fraai opgediend, in elkaar gevouwen ten behoeve van de smaak en malsheid. Er zijn machtige eiergerechten (geen vlees) en er is inderdaad vis: forel uit de vijvers en prachtige schotels van vis uit de Theems en van diepzeevis, die hierheen is gebracht door de vissers die heel ver de zee op gaan om dit gulzige hof te voeden. Er zijn rivierkreeftjes en sterrenkijkerspasteien met allemaal kopjes van smakelijke zeeblieken die door een dikke deegkost heen steken. En er zijn heerlijke gerechten met voorjaarsgroenten die maar zelden aan het hof geserveerd worden, en ik ben blij dat ik ze in dit seizoen op mijn bord krijg. Ik eet nu maar weinig, en alles wat ik erg lekker vind wordt me later voor een privémaaltijd in mijn eigen kamer gebracht. Ik heb van mijn leven nog nooit zo zwaar of goed gegeten als hier; mijn kamermeisje uit Kleef heeft het lijfje van mijn jurk moeten uitleggen en er werd al ondeugend gezegd dat ik voller werd en er zo blakend uitzag, alsof ze willen suggereren dat het door een baby komt dat ik aankom. Ik kan hen niet tegenspreken zonder mezelf en mijn echtgenoot de koning aan nog erger commentaar bloot te stellen, dus ik kon alleen maar glimlachen en luisteren hoe ze me plaagden alsof ik een echtgenote ben die het bed met haar man deelt en die zwanger hoopt te zijn, en dus niet een maagd naar wie haar man geen vinger uitsteekt.

De kleine Catharina Howard kwam binnen en zei dat ze zich allemaal aanstelden en dat ik door de heerlijke boter van Engeland een beetje was aangekomen en dat ze blind waren als ze niet zagen hoe goed het me stond. Daar was ik haar zeer dankbaar voor. Het is een onnozel, frivool kind, maar ze heeft het uitgekookte verstand van een stomme meid, want net als elke stomme meid denkt ze maar aan één ding, dus daar is ze inmiddels heel bedreven in. En wat is dat ene waar ze aan denkt? De hele tijd, elk moment van de dag denkt Kitty Howard alleen maar aan Kitty Howard.

   We geven ons gedurende de vastenperiode over aan andere genoegens. Er wordt aan het hof geen vermaak van het vrolijke soort georganiseerd, maar er worden na de maaltijd wel heilige teksten voorgelezen en psalmen gezongen. Er zijn natuurlijk geen maskerades, vermommingen of toernooien. Daar ben ik erg opgelucht over, want dat betekent vooral dat de kans niet bestaat dat de koning in vermomming binnenkomt. De gedachte aan onze eerste rampzalige ontmoeting ben ik nog niet kwijt, en ik vrees dat dat ook voor hem geldt. Dat ik hem niet herkende was niet het ergste; wel het flagrante feit dat ik op het eerste gezicht zo’n vreselijke afkeer van hem voelde. Sinds die dag heb ik hem nooit meer met ook maar een woord, gebaar of zelfs een blik laten weten dat ik hem afstotend vind: dik, heel oud, en zo erg stinkend dat mijn maag ervan omdraait. Maar hoe ik mijn adem ook inhoud en glimlach, het valt niet meer goed te maken. Mijn gezicht heeft hem op dat moment, toen hij me probeerde te kussen, alles verteld. De manier waarop ik hem van me af duwde, de manier waarop ik zijn smaak uit mijn mond spoog! Ik buig nog steeds mijn hoofd en krijg een vuurrode kleur, zo erg schaam ik me daar nog voor. Dit alles heeft bij hem een indruk achtergelaten die met geen goede manieren valt uit te vlakken. Hij heeft in die ene snelle blik gezien hoe ik echt over hem denk, en – wat nog veel erger is – hij heeft zichzelf door mijn ogen gezien: dik, oud, weerzinwekkend. Ik ben wel eens bang dat zijn ijdelheid deze klap nimmer te boven komt. En aangezien zijn ijdelheid beschadigd is, denk ik dat ook zijn mannelijkheid in rook is opgegaan. Ik weet zeker dat ik met mijn speeksel op de vloer zijn mannelijkheid om zeep heb geholpen, en ik kan niets doen om het goed te maken.

Dat gedoe hebben we ook voor de vastenperiode gestaakt. Godzijdank. Ik zal elk jaar naar deze tijd uitkijken. Mijn hele huwelijkse leven lang zullen er een aantal gezegende feestdagen en veertig heerlijke dagen, veertig nachten lang zijn waarop de koning niet naar mijn kamer komt, waarop ik niet zal glimlachen als hij de kamer betreedt en ik me niet zo hoef te schikken dat het voor hem gemakkelijker is om zijn grote lichaam boven op me te hijsen, en hoef ik niet te proberen om gewillig, maar niet lichtzinnig over te komen in een bed dat naar de etterende wond op zijn been stinkt, in het halfduister met een man die het niet meer kan.

   Ik ga eraan onderdoor om elke nacht weer deze beledigende ellende te moeten verdragen, het vernedert me tot in mijn laatste vezel. Ik word elke ochtend radeloos wakker; ik voel me gekleineerd, hoewel hij degene is die in gebreke blijft. Ik lig ’s nacht s wakker en hoor hem winden laten en kreunen van de pijn in zijn opgezette buik, en ik wilde dat ik ergens anders was, het maakt me niet uit waar, als het maar niet in zijn bed is. Ik ben heel blij dat het me nu veertig dagen bespaard blijft, deze gruwelijke bezoeking van zijn pogingen, zijn mislukkingen, mijn wakker liggen en weten dat hij het de volgende nacht weer zal proberen, maar dat het hem ook dan niet zal lukken, terwijl hij mij elke keer meer verwijten maakt en me dan nog minder leuk vindt.

Gelukkig wordt ons dan nu wat rust gegund. Ik hoef me geen zorgen te maken over hoe ik hem zou moeten helpen. Hij hoeft niet als een enorm op en neer dalend everzwijn boven op me te liggen zwoegen. Hij zal niet naar mijn kamer komen, ik kan slapen tussen lakens die naar lavendel ruiken in plaats van naar pus.

Maar ik weet dat aan deze tijd een eind komt. Pasen zal gepaard gaan met feestelijkheden; mijn kroning, die gepland stond voor februari en uitgesteld is voor onze grootse intocht in Londen, zal nu in mei plaatsvinden. Ik moet deze tijd beschouwen als een welkome verlossing van de aanwezigheid van mijn echtgenoot, maar ik moet hem ook gebruiken om ervoor te zorgen dat we, als hij weer naar mijn kamer komt, het samen beter kunnen vinden. Ik moet een manier vinden om hem te helpen om naar mijn bed te komen en om te zorgen dat ik hem kan helpen de daad te verrichten.

Thomas Cromwell is de man die mij terzijde moet staan. Het advies van Kitty Howard is precies wat ik van haar had verwacht: de verleidingstechnieken van een ondeugend meisje. Ik durf er niet aan te denken hoe zij zich gedragen moet hebben voordat ze naar mijn vertrekken werd gebracht. Als ik zelf wat meer mijn draai heb gevonden zal ik met haar moeten praten. Een meisje zoals zij – een kind nog – hoort niet te weten hoe je een nachthemd laat zakken en hoe je over een blote schouder glimlacht. Ze moet wel heel slecht beschermd zijn en erg slechte adviezen gekregen hebben. De dames van mijn hof moeten net als ik boven elke kritiek verheven zijn. Ik zal haar moeten vertellen dat ze al die verleidelijke trucs achterwege moet laten. En ze mag ze ook niet aan mij leren. Er mag zelfs geen schaduw van argwaan over mijn gedrag liggen. Er is in dit land om minder een koningin gestorven.

Ik wacht tot de maaltijd ten einde is en de koning opstaat en tussen de tafels door loopt, waarbij hij onderweg mannen en vrouwen begroet. Hij is vriendelijk vanavond; hij zal wel minder last van zijn been hebben. Het valt vaak moeilijk te zeggen waar hij last van heeft, want hij kan om tal van redenen slechtgehumeurd zijn, en als ik naar de verkeerde oorzaak informeer, kan hij ook dat als een belediging opvatten.

Als ik hem zie weglopen kijk ik de zaal door en vang de blik van Thomas Cromwell. Ik wenk hem met mijn vinger en hij komt naar me toe. Ik sta op, neem zijn arm en laat me door hem van de eettafel wegvoeren naar een raam met uitzicht op de rivier, alsof we het uitzicht bewonderen en de ijskoude avond met tientallen fonkelende sterren.

‘Ik heb hulp nodig, excellentie,’ zeg ik.

‘Zegt u het maar,’ zegt hij. Hij glimlacht, maar zijn gezicht staat gespannen.

‘Ik slaag er niet in de koning te behagen,’ zeg ik – woorden die ik heb geoefend. ‘Helpt u mij.’

Hij ziet er ogenblikkelijk misselijk van gêne uit. Hij kijkt om zich heen alsof hij het liefst zelf om hulp wil roepen. Ik schaam me ervoor dat ik zo tot een man moet spreken, maar ik moet toch ergens goed advies vandaan zien te krijgen. Ik kan mijn dames niet vertrouwen, en als ik met mijn adviseurs uit Kleef zou praten, zelfs met Lotte, zouden mijn moeder en broer gealarmeerd worden, want zij zijn hun dienaren. Maar dit is geen echt huwelijk, dit is geen huwelijk in zowel woorden als daden. En als het geen huwelijk is, heb ik gefaald in mijn plicht tegenover de koning, tegenover het volk van Engeland en tegenover mezelf. Ik moet hier een echt huwelijk van zien te maken. Het móét gewoon. En als deze man me kan vertellen wat eraan scheelt, moet hij dat doen.

‘Dat zijn… privézaken,’ zegt hij met zijn hand half voor zijn mond alsof hij de woorden wil tegenhouden. Hij trekt aan zijn lip.

‘Nee. Het is de koning,’ zeg ik. ‘Het is Engeland. Plicht, niet privé.’

‘U moet u door uw dames laten adviseren, door uw eerste hofdame.’

‘U hebt het huwelijk gemaakt,’ zeg ik, zoekend naar woorden. ‘Help mij het echt maken.’

‘Ik ben niet verantwoordelijk.’

‘Wees mijn vriend.’

Hij kijkt om zich heen alsof hij het liefst wil wegrennen, maar ik laat hem niet gaan.

‘Het is nog maar het begin.’

Ik schud mijn hoofd. ‘Tweeënvijftig dagen.’ Wie heeft de dagen zorgvuldiger geteld dan ik?

‘Heeft hij uitgelegd waarom hij een afkeer van u heeft?’ vraagt hij plotseling. Het Engels gaat te snel voor me en ik begrijp de woorden niet.

‘Uitgelegd?’

Cromwell zucht geërgerd over mijn onbegrip en kijkt om zich heen alsof hij een van mijn landgenoten erbij wil roepen om te tolken. Dan herinnert hij zich weer dat dit zeer geheim moet blijven, en roept hij zichzelf tot de orde.

‘Wat is er met u?’ zegt hij eenvoudig en heel zacht met zijn mond bij mijn oor.

Ik realiseer me dat ik stomverbaasd kijk en draai me snel om naar het raam, voordat het hele hof mijn schrik en smart kan zien.

‘Met mij?’ vraag ik. ‘Zegt hij het komt door mij?’

Zijn donkere oogjes staan gekweld. Hij kan me uit schaamte geen antwoord geven, en daardoor weet ik het. Het komt niet doordat de koning oud, moe of ziek is. Het komt doordat hij me niet aantrekkelijk vindt, doordat hij me niet begeert, misschien zelfs doordat ik hem afstoot. En aan het verwrongen, bezorgde gezicht van Thomas Cromwell te oordelen heeft de koning zijn afkeer al met dit akelige mannetje besproken.

‘Hij zegt hij haat me?’ val ik uit.

Zijn getergde grijns vertelt me dat de koning inderdaad aan deze man heeft verteld dat hij zichzelf er niet toe kan zetten mijn geliefde te zijn. Misschien heeft de koning het ook wel aan anderen verteld, misschien zelfs aan al zijn vrienden. Misschien lacht het hof al de hele tijd achter zijn witte handen om het lelijke meisje uit Kleef dat hierheen is gekomen om met de koning te trouwen en van wie hij nu een afkeer heeft.

Dit is zo’n vernedering dat ik even huiver en me van Cromwell afwend, zodat ik niet zie dat hij buigt en zich haastig uit de voeten maakt, zoals je zou doen bij iemand die vergiftigd wordt door tegenspoed.

De rest van de avond breng ik door in een waas van ellendigheid; ik voel een onuitsprekelijke schaamte. Als ik niet zo’n zware leerschool had doorlopen aan het hof van mijn broer in Kleef was ik naar mijn kamer gevlucht en had ik mezelf in slaap gehuild. Maar ik heb al lang geleden geleerd om koppig en sterk te zijn, en ik heb al eerder met de gevaarlijke antipathie van een machtige heerser te maken gehad, en heb die toen overleefd.

Ik zorg dat ik waakzaam blijf, als een wakker gemaakte angstige valk. Ik versaag niet en laat mijn vriendelijke glimlach niet van mijn gezicht wijken. Als het voor de hofdames tijd is om zich terug te trekken, maak ik een reverence voor mijn echtgenoot de koning, maar zonder ook maar een moment mijn smart te tonen omdat hij me zo weerzinwekkend vind dat hij met mij niet kan doen wat mannen zelfs met de beesten des velds kunnen.

‘Goedenacht, majesteit,’ zeg ik.

‘Goedenacht, lieveling,’ zegt hij, en wel zo ontspannen en teder dat ik heel even de neiging heb om me aan hem vast te klampen, als aan mijn enige vriend aan dit hof, en hem te vertellen hoe angstig en ongelukkig ik ben. Maar hij kijkt al langs me heen, weg van mij. Zijn blik rust loom op mijn hofdames, en Catharina Howard doet een stap naar voren en maakt een reverence voor hem. Dan loop ik weg en volgen zij me.

Als ze mijn gouden kraag, mijn armbanden, mijn ringen, mijn haarnet, mijn kap, mijn mouwen, mijn lijfje, de twee rokken, de vulling, de onderrokken en de onderjurk uittrekken, wat heel langzaam gaat, zeg ik geen woord. Als ze me mijn nachthemd over mijn hoofd aantrekken, ik voor de spiegel ga zitten, ze mijn haar borstelen en vlechten en mijn slaapmuts op mijn hoofd vastspelden, zeg ik geen woord. Als lady Rochford nog wat nablijft en vriendelijk vraagt of ik nog iets nodig heb, of ze me ergens mee kan helpen, of ik me ontspannen voel vanavond, zeg ik geen woord.

Mijn priester komt binnen en samen met de hofdames kniel ik neer voor de avondgebeden; mijn gedachten volgen het ritme van de vertrouwde woorden, maar toch kan ik er alleen maar aan denken dat ik mijn echtgenoot afkeer inboezem en dat dat al vanaf de eerste dag zo is.

Dan moet ik er weer aan denken, aan dat eerste moment op Rochester, toen hij met een hoge borst van ijdelheid binnenkwam en er heel gewoon uitzag en zich alleen onderscheidde doordat hij naar me toe liep, zoals een dronken koopman zou kunnen doen. Maar dit was geen dronken oude man uit het provinciestadje – nee, dit was de koning van Engeland die de dolende ridder speelde, en ik heb hem toen ten overstaan van het voltallige hof vernederd. Ik denk niet dat hij het me ooit zal vergeven.

Zijn afkeer van mij komt voort uit dat ene moment, dat weet ik zeker. De enige manier waarop hij de herinnering daaraan kan verdragen is door als een gekwetst kind te zeggen: ‘Nou, ik vind haar ook niet leuk.’ Hij herinnert zich dat ik hem heb weggeduwd en geweigerd heb hem te kussen, en nu duwt hij mij weg en weigert hij mij te kussen. Hij heeft een manier gevonden om het evenwicht te herstellen, namelijk door mij als de niet-begerenswaardige aan te wijzen. De koning van Engeland, en dan vooral deze koning, kan niet als de niet-begerenswaardige gezien worden, zeker niet door hemzelf.

De priester rondt de gebeden af en terwijl de jeugdige hofdames met gebogen hoofd de kamer uit lopen, zo zoet als engeltjes met hun slaapmuts op, kom ik overeind. Ik laat hen gaan. Ik vraag aan niemand of die samen met mij wakker wil blijven, hoewel ik weet dat ik vannacht geen oog zal dichtdoen. Ik boezem afkeer in, zoals dat in Kleef ook al het geval was. Ik boezem mijn eigen echtgenoot afkeer in, en ik weet niet hoe we ons met elkaar moeten verzoenen en een kind moeten maken als hij me met geen vinger wenst aan te raken. Ik boezem de koning van Engeland afkeer in, en hij is een man met zeer grote macht en zonder geduld.

Ik huil niet om de belediging die dit voor mijn schoonheid betekent, want ik heb nu een veel grotere zorg aan mijn hoofd. Als ik de koning van Engeland afkeer inboezem en hij een man met zeer grote macht en zonder geduld is, wat gaat hij dan met me doen? Deze man heeft al een innig geliefde vrouw uit weloverwogen wreedheid gedood, en de tweede, die hij aanbad, met een Frans zwaard ter dood laten brengen; de derde, die hem een zoon geschonken had, heeft hij door slechte verpleging laten sterven. Wat gaat hij dan met mij doen?

De Erfenis Van De Boleyns
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml
index_split_102.xhtml
index_split_103.xhtml
index_split_104.xhtml
index_split_105.xhtml
index_split_106.xhtml
index_split_107.xhtml
index_split_108.xhtml
index_split_109.xhtml
index_split_110.xhtml
index_split_111.xhtml
index_split_112.xhtml
index_split_113.xhtml