Jane Boleyn, paleis Westminster, mei 1540
De koningin zit in de koninklijke loge, hoog boven het toernooiveld, en hoewel ze bleek ziet van ongerustheid, gedraagt ze zich echt als een koningin. Ze glimlacht vriendelijk naar de honderden Londenaren die naar het paleis toe gestroomd zijn om de koninklijke familie en de edellieden te zien, de nepgevechten, de optochten en de steekspelen. Er zijn zes uitdagers en zes verdedigers, en zij rijden met hun gevolg, hun schilden en banieren de arena rond, en de trompetten schetteren, het publiek roept op wie het wil wedden, en het is net een droom met al dat kabaal, de hitte en de felle zon die op het goudkleurige zand in de arena schittert.
Als ik achter in de koninklijke loge ga staan en mijn ogen half dichtdoe, kan ik vandaag geesten zien. Ik zie koningin Catharina, die zich naar voren buigt en naar haar jeugdige echtgenoot zwaait, en ik kan zelfs zijn schild zien, met dit motto: de heer van het trouwe hart.
De heer van het trouwe hart! Ik zou erom moeten lachen, ware het niet dat het wispelturige hart van de koning voor zo veel mensen de dood heeft betekend. Het hart van de koning is alleen trouw aan zijn eigen verlangens, en vandaag, deze eerste dag van mei, is het wederom van richting veranderd, zoals de lentewind, en waait het een andere kant op.
Ik loop naar de zijkant, en een zonnestraal die door een kier in de luifel piept, verblindt me, en heel even zie ik Anna voor in mijn loge zitten, mijn Anna, Anna Boleyn, met haar hoofd in haar nek van de lach en de witte lijn van haar hals ontbloot. Het was een warme eerste dag van mei dat jaar, Anna’s laatste jaar, en toen ze transpireerde van angst, weet zij dat aan de zon. Ze wist dat ze in moeilijkheden zat, maar ze had geen idee welk gevaar ze liep. Hoe had ze dat ook moeten weten? Niemand van ons had er enig idee van. Niemand van ons had kunnen dromen dat hij die lange, verrukkelijke hals op een blok hout zou leggen en een Franse beul zou inhuren om haar hoofd af te hakken. Hoe had iemand kunnen dromen dat een man dat met de vrouw zou doen die hij aanbeden had? Hij had het geloof van zijn koninkrijk geschonden om haar te kunnen krijgen. Waarom zou hij haar dan schenden?
Als we het geweten hadden… Maar het heeft geen zin om dat te zeggen: als we het geweten hadden.
Misschien zouden we gevlucht zijn. Ik, George, mijn man, en Anna, zijn zus, en Elizabeth, haar dochter. Misschien zouden we gevlucht zijn en waren we bevrijd geweest van deze terreur, deze eerzucht en deze aandrift voor dit leven, zoals het eraan toegaat aan het Engelse hof. Maar we zijn niet gevlucht. We zijn als hazen blijven zitten, bij het geluid van de honden ineengedoken in het hoge gras in de hoop dat de jacht aan ons voorbij zou gaan. Diezelfde dag zijn de soldaten mijn man en mijn geliefde schoonzus Anna echter al komen halen. En ik? Ik hield mijn mond dicht en liet hen gaan; ik heb nooit ook maar een woord gezegd om hen te redden.
Maar deze nieuwe jonge koningin is niet op haar achterhoofd gevallen. We waren bang, wij alle drie, al wisten we niet hoe bang we eigenlijk hadden moeten zijn. Anna van Kleef weet dat daarentegen wel. Ze heeft met haar ambassadeur gesproken en ze weet dat er geen kroning komt. Ze heeft met prinses Mary gesproken en ze weet dat de koning een schuldeloze vrouw te gronde kan richten door haar ver van het hof te sturen, naar een kasteel waar de kou en het vocht haar zullen doden, als dat al niet door vergif gebeurt. Ze heeft zelfs met de kleine Catharina Howard gesproken en weet nu dat de koning verliefd is. Ze weet dat ze in het beste geval schande en een echtscheiding in het verschiet heeft en dat ze in het slechtste geval ter dood zal worden gebracht.
En toch zit ze hier, in de koninklijke loge, met geheven hoofd, en laat ze haar zakdoek vallen ten teken dat een aanval mag beginnen, en glimlacht ze de overwinnaar met de haar bekende beleefdheid toe, buigt ze zich voorover om de lauwerkrans op zijn helm te plaatsen en om hem zijn prijs te overhandigen: een beurs met goudstukken. Ze oogt bleek onder haar bescheiden, lelijke kap, en doet haar plicht als koningin van het toernooi, zoals ze dag in dag uit, sinds ze in dit land is, haar plicht heeft gedaan. Ze moet doodziek van angst zijn, maar ze houdt haar handen op de voorkant van de loge vriendelijk in elkaar geslagen en trilt niet eens. Als de koning haar groet, staat ze op van haar stoel en maakt eerbiedig een buiging voor hem. Als de menigte haar naam roept, draait ze zich om, glimlacht en steekt haar hand op, terwijl een onbelangrijkere vrouw om hulp had geroepen. Ze is volkomen beheerst.
‘Weet ze het?’ vraagt een rustige stem in mijn oor. Ik draai me om en zie de hertog van Norfolk staan. ‘Kan ze het op de een of andere manier weten?’
‘Ze weet alles, behalve wat er met haar gaat gebeuren,’ zeg ik.
Hij kijkt naar haar. ‘Ze kan het niet weten. Ze kan het niet begrepen hebben. Ze is vast te stom om het te begrijpen.’
‘Ze is niet stom,’ zeg ik. ‘Ze is uitzonderlijk moedig. Ze weet alles. Ze heeft meer moed dan wij bevroeden.’
‘Die zal ze nodig hebben,’ zegt hij zonder enig medeleven. ‘Ik haal Catharina weg van het hof.’
‘Haalt u haar weg bij de koning?’
‘Ja.’
‘Is dat niet riskant? Ontneemt u de koning het meisje op wie hij zijn zinnen heeft gezet?’
De hertog schudt zijn hoofd. Hij kan zijn triomf niet voor zich houden. ‘De koning heeft me zelf gezegd dat ik haar van het hof weg moet sturen. Zodra hij van Anna verlost is, trouwt hij met Catharina. Híj wil dat Catharina hier weggaat. Hij wil dat ze weggaat van het hof, zodat ze niet wordt blootgesteld aan roddels, terwijl er korte metten wordt gemaakt met deze onechte koningin.’ Hij vertrekt zijn mond in een glimlach, moet zelfs bijna hardop lachen. ‘Hij wil dat er geen zweem van kwaadsprekerij over Catharina’s onbezoedelde naam komt te liggen.’
‘De onechte koningin?’ herhaal ik de vreemde nieuwe titel.
‘Ze was niet vrij om te trouwen. Het huwelijk is nooit geldig geweest, het is nimmer geconsummeerd. God heeft zijn geweten geleid en hij heeft zijn geloften niet voldaan. God heeft hem ervan weerhouden het huwelijk te consummeren. Het huwelijk is niet echt. De koningin is niet echt. Het is vermoedelijk een vorm van verraad om een valse verklaring tegen de koning af te leggen.’
Ik knipper met mijn ogen. Het is het recht van de koning, als vertegenwoordiger van God op aarde, om in dergelijke kwesties uitspraak te doen, maar soms kunnen wij stervelingen de grillige veranderingen van God niet zo goed volgen. ‘Dus het is afgelopen voor haar?’ Ik gebaar even naar de jonge vrouw voor in de loge, die nu opstaat om het saluut van de kampioen in ontvangst te nemen, en die haar hand opsteekt en glimlacht naar de menigte die haar naam roept.
‘Het is met haar gedaan,’ zegt de hertog.
‘Gedaan?’
‘Gedaan.’
Ik knik. Ik neem aan dat dat betekent dat ze haar zullen doden.