Anna, paleis Richmond, 6 augustus 1540

Hij komt hier eten. Ik heb geen idee waarom. De kamerheer van de koninklijke huishouding is hier gisteren naartoe gekomen en heeft tegen mijn hoofd huishouding gezegd dat de koning het genoegen heeft om vandaag met mij de maaltijd te gebruiken. Ik heb de dames die nog bij mij zijn gevraagd of iemand iets van het hof gehoord heeft, en een van hen heeft gezegd dat ze gehoord had dat de koning op paleis Oatlands was, bijna helemaal alleen, dat hij gaat jagen om niet aan het gruwelijke verraad van Thomas Cromwell te hoeven denken.

Een van hen heeft me gevraagd of ik dacht dat de koning om vergeving kwam vragen en of hij zou vragen of ik bij hem terug wilde komen.

‘Kan dat dan?’ vroeg ik haar.

‘Als hij zich vergist heeft? Als het onderzoek het bij het verkeerde eind had?’ vraagt ze. ‘Waarom zou hij anders naar u toe komen, zo snel na de beëindiging van het huwelijk al? Als hij het huwelijk nog steeds wil beëindigen, waarom zou hij dan bij u komen eten?’

Ik ga naar buiten, de mooie tuinen in, en loop een eindje. Mijn hoofd tolt. Het lijkt me uitgesloten dat hij me terug wil, maar het staat als een paal boven water dat hij, als hij van gedachten is veranderd, me net zo gemakkelijk terug kan nemen als hij me heeft afgedankt.

Ik vraag me af of ik zou kunnen weigeren om naar hem terug te gaan. Ik zou natuurlijk wel terug willen naar het hof en mijn positie terug willen krijgen. Maar als alleenstaande vrouw heb je een bepaalde vrijheid waarvan ik wel zou kunnen leren genieten. Ik ben nog nooit eerder Anna van Kleef geweest, of gewoon alleen maar Anna – geen zus, geen dochter, geen echtgenote, maar Anna, mezelf genoeg. Ik heb gezworen dat ik, als ik in leven zou blijven, mijn eigen leven zou gaan leiden, en niet een dat door anderen wordt bepaald. Ik bestel jurken in kleuren waarvan ik zelf denk dat ze me zullen staan. Ik hoef niet meer de bescheidenheidscode van mijn broer in acht te nemen en ook niet de mode van het hof. Ik laat mijn maaltijden komen op een tijdstip dat mij dat zint en met gerechten waar ik trek in heb. Ik hoef niet in aanwezigheid van tweehonderd mensen aan tafel te gaan die alles wat ik doe in de gaten houden. Als ik uit wil, kan ik net zo ver gaan als ik wil en net zo hard rijden als ik wil. Ik hoef geen rekening meer te houden met de angsten van mijn broer of de competitieve geest van mijn echtgenoot. Als ik ’s avonds muzikanten laat komen kan ik met mijn dames dansen of luisteren terwijl zij zingen. We hoeven niet altijd de smaak van de koning te volgen. We hoeven zijn composities niet meer te bejubelen. Ik kan tot de God van mijn eigen geloof bidden, in woorden die ik zelf kies. Ik kan mezelf worden, ik kan mezelf zijn.

Ik had gedacht dat mijn hart een sprong van vreugde zou maken bij de kans om weer koningin te zijn. De kans om mijn plicht voor dit land te doen, voor het volk, voor de kinderen van wie ik ben gaan houden, en misschien zelfs om de goedkeuring van mijn moeder te krijgen en de ambities van mijn broer werkelijkheid te laten worden. Maar grappig genoeg merk ik, wanneer ik er eens goed over nadenk – en eindelijk heb ik de privacy en rust om goed na te denken – dat het misschien wel beter is om een ongetrouwde vrouw te zijn met een goed inkomen in een van de mooiste paleizen van Engeland dan om een van de angstige koninginnen van Hendrik te zijn.

Eerst arriveren de koninklijke wachters, dan zijn metgezellen, knap en overdreven fraai uitgedost als altijd. Daarna komt hij binnen, ietwat ongemakkelijk en licht hinkend op zijn pijnlijke been. Ik zijg neer in een diepe reverence en ruik als ik omhoogkom de bekende stank van zijn wond. Nooit zal ik meer wakker hoeven worden met die geur in mijn lakens, denk ik als ik naar voren treed en hij me een kus op het voorhoofd geeft.

   Hij bekijkt me van top tot teen, met een open blik, zoals een man een paard keurt. Ik moet eraan denken dat hij het hof verteld heeft dat ik stink en dat ik slappe borsten heb, en ik voel een blos omhoogkomen. ‘U ziet er goed uit,’ zegt hij met tegenzi n. Ik hoor het venijn achter dit compliment. Hij hoopte natuurlijk dat ik zou wegkwijnen van onbeantwoorde liefde.

‘Ik maak het goed,’ zeg ik rustig. ‘Ik ben blij u te zien.’

Hij glimlacht als hij dat hoort. ‘U moet toch geweten hebben dat ik u nooit onheus zou behandelen,’ zegt hij, tevreden met de gedachte aan zijn eigen generositeit. ‘Als u een goede zuster voor mij bent zult u merken dat ik ook goed voor u ben.’

Ik knik en buig.

‘Er is iets aan u veranderd.’ Hij pakt een stoel en gebaart dat ik op de lagere stoel naast hem mag plaatsnemen. Ik ga zitten en strijk de geborduurde rok van de blauwe jurk over mijn knieën glad. ‘Vertel op. Ik hoef een vrouw maar te zien om te weten hoe het met haar gaat. Ik weet dat er iets anders aan u is. Wat is het?’

‘Een nieuwe kap?’ probeer ik.

Hij knikt. ‘Hij staat u goed. Hij staat u heel goed.’

Ik zeg niets. Het is een Frans model. Als de Howard-dochter terug is aan het hof zal hij wel aan de onzin van de nieuwste mode gewend zijn. Hoe dan ook, nu ik de kroon niet meer op heb kan ik dragen wat ik wil. Grappig – als het om te lachen was – dat hij me liever naar mijn eigen smaak gekleed ziet dan toen ik bij hem in een goed blaadje probeerde te komen. Maar wat hij leuk vindt bij een vrouw hoeft hij nog niet leuk te vinden bij een echtgenote. Daar komt Catharina Howard wellicht nog achter.

‘Ik heb nieuws voor u.’ Hij kijkt om zich heen naar mijn kleine hofhouding van metgezellen, naar zijn heren die erbij staan. ‘Laat ons alleen.’

Ze verlaten zo langzaam als ze durven het vertrek. Ze willen allemaal dolgraag weten wat er nu gaat gebeuren. Ik weet zeker dat hij me niet zal vragen bij hem terug te komen. Ik weet zeker dat dat het niet is, maar toch ben ik heel zenuwachtig wat het dan wel is.

   ‘Het is nieuws dat u van streek zou kunnen brengen,’ zegt hij om me voor te bereiden. Ik denk meteen dat mijn moeder is overleden, ver weg, en zonder dat ik de kans heb gehad om haar uit te leggen waarom ik niet aan haar verwachtingen heb kunnen voldoe n.

‘U hoeft niet te huilen,’ zegt hij snel.

Ik sla mijn hand voor mijn mond en bijt in mijn knokkels. ‘Ik huil niet,’ zeg ik rustig.

‘Mooi zo,’ zegt hij. ‘Bovendien moet u geweten hebben dat het zou gebeuren.’

‘Ik had het niet verwacht,’ zeg ik onnozel. ‘Ik had het niet zo snel verwacht.’ Ze zouden me toch wel hebben laten komen als ze wisten dat ze ernstig ziek was?

‘Goed, het is mijn plicht.’

‘Uw plicht?’ Ik wil zo graag weten of mijn moeder in haar laatste dagen nog over me gesproken heeft dat ik hem bijna niet versta.

‘Ik ben getrouwd,’ zegt hij. ‘Getrouwd. Ik vond dat ik het u zelf moest vertellen, voordat het u via een of ander gerucht ter ore kwam.’

‘Ik dacht dat er iets met mijn moeder was.’

‘Uw moeder? Nee. Waarom zou er iets met uw moeder zijn? Waarom zou ik me met uw moeder bezighouden? Het gaat over mij.’

‘U zei dat het slecht nieuws was.’

‘Wat kan er voor u nu erger zijn dan te weten dat ik met een andere vrouw getrouwd ben?’

   O, wel duizend dingen, duizend dingen, denk ik, maar ik zeg het niet hardop. De opluchting dat mijn moeder nog leeft overspoelt me, en ik moet de leuningen van mijn stoel vastgrijpen om mezelf houvast te bieden en er zo ernstig en diepbedroefd uit te z ien als hij vast van me verlangt. ‘Getrouwd,’ zeg ik toonloos.

‘Ja,’ zegt hij. ‘Het spijt me dat ik u verdriet doe.’

Dus het is inderdaad gebeurd. Hij komt niet bij me terug. Ik word nooit meer koningin van Engeland. Ik kan niet voor de kleine Elizabeth zorgen, ik kan niet van prins Edward houden, ik kan mijn moeder niet blij maken. Het is dus inderdaad voorbij. Ik ben in gebreke gebleven, heb niet kunnen doen waarvoor ik hierheen gekomen ben en dat spijt me zeer. Maar god, ik ben van hem verlost, ik hoef nooit meer het bed met hem te delen. Het is dus echt helemaal voorbij en afgelopen. Ik moet mijn ogen neergeslagen houden en mijn gezicht heel stil, zodat hij niet ziet dat ik straal van blijdschap over deze vrijheid.

‘Met een dame van een zeer vooraanstaand huis,’ gaat hij verder. ‘Van het huis Norfolk.’

‘Met Catharina Howard?’ vraag ik voordat hij zich met zijn gesnoef nog bespottelijker maakt dan ik hem al vind.

‘Ja,’ zegt hij.

‘Ik wens u alle geluk,’ zeg ik rustig. ‘Ze is…’ Uitgerekend op dat verschrikkelijke moment kan ik het Engelse woord niet vinden. Ik wil zeggen ‘bekoorlijk’, maar ik kom er niet op. ‘Jong,’ maak ik mijn zin dan tam af.

Hij werpt me vlug een harde blik toe. ‘Dat is voor mij geen bezwaar.’

‘In het geheel niet,’ zeg ik snel. ‘Ik wilde zeggen: bekoorlijk.’

Hij ontdooit. ‘Ze is inderdaad bekoorlijk,’ beaamt hij met een glimlach. ‘Ik weet dat u op haar gesteld was toen ze bij u in uw vertrekken was.’

‘Inderdaad,’ zeg ik. ‘Ze was altijd prettig gezelschap. Het is een mooi meisje.’ Ik zei bijna ‘kind’, maar weet dat nog net binnen te houden.

Hij knikt. ‘Ze is mijn roos,’ zegt hij. Tot mijn afgrijzen vullen zijn ogen zich met de sentimentele tranen van een oude bullebak. ‘Ze is mijn roos zonder doornen,’ zegt hij met verstikte stem. ‘Ik heb het gevoel dat ik haar eindelijk gevonden heb: de vrouw op wie ik mijn hele leven al heb gewacht.’

Ik doe er het zwijgen toe. Dit is zo’n idiote gedachte dat ik geen woorden kan vinden, niet in het Engels en niet in het Duits, om hem antwoord te geven. Wacht hij hier zijn hele leven al op? Nou, dan heeft hij niet erg veel geduld getoond. Tijdens zijn langdurige wake heeft hij drie – nee vier vrouwen gehad, onder wie ik. En Catharina Howard is bij lange na geen roos zonder doornen. Je kunt haar hooguit een madeliefje noemen: schattig, met een lief gezichtje, maar heel gewoontjes. Ik denk dat er geen gewonere gewone vrouw ooit op de troon van een voorname vrouw heeft gezeten.

‘Ik hoop dat u heel gelukkig zult zijn,’ zeg ik weer.

Hij buigt zich naar me toe. ‘En ik denk dat we een kind krijgen,’ fluistert hij. ‘Mondje dicht. Het is nog pril. Maar ze is heel jong en ze komt van een vruchtbare tak. Ze denkt het zelf ook, zegt ze.’

Ik knik. Zijn zelfingenomen confidentie tegenover mij, die gekocht is en in zijn bed is gebracht om zijn hopeloze gezwoeg boven op mij te verduren, terwijl hij zich tegen me aan drukte, mijn buik streelde en aan mijn borsten trok, boezemt me zo veel afkeer in dat ik het bijna niet over mijn lippen krijg om hem ermee te feliciteren dat hem bij dat meisje gelukt is wat bij mij niet lukte.

   ‘Kom, we gaan aan tafel,’ zegt hij, en daarmee verlost hij me uit deze ongemakkelijke situatie. We staan op, hij pakt mijn hand alsof we nog steeds getrouwd zijn en hij neemt me mee naar de grote zaal van paleis Richmond, dat het favoriete nieuw gebouwde paleis van zijn vader was en dat nu van mij is. Hij gaat alleen zitten, op een troon die hoger is dan welke troon ook, en ik zit niet naast hem, zoals toen ik koningin was, maar een eindje verderop in de zaal, alsof de wereld moet weten dat alles veranderd is en dat ik nooit meer als koningin aan zijn zijde zal zitten.

Maar dat wist ik allang.

De Erfenis Van De Boleyns
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml
index_split_102.xhtml
index_split_103.xhtml
index_split_104.xhtml
index_split_105.xhtml
index_split_106.xhtml
index_split_107.xhtml
index_split_108.xhtml
index_split_109.xhtml
index_split_110.xhtml
index_split_111.xhtml
index_split_112.xhtml
index_split_113.xhtml