Jane Boleyn, Hampton Court, november 1541

Die duivel van een aartsbisschop heeft het meisje de stuipen op het lijf gejaagd en ze weet niet meer of ze moet liegen of bekennen. Mijn heer de hertog is met hem mee naar haar toe gegaan, en terwijl ze de snikkende koningin uit haar bed proberen te trekken, blijft hij even naast me staan. ‘Gaat ze over Culpepper bekennen?’ fluistert hij zo zacht dat ik tegen hem aan moet leunen om hem te kunnen verstaan.

‘Als u toestaat dat de aartsbisschop haar bewerkt, bekent ze alles,’ waarschuw ik hem op gehaaste fluistertoon. ‘Ik kan er niet voor zorgen dat ze haar mond houdt. Hij kwelt haar met hoop, en vervolgens dreigt hij met verdoemenis. Het is maar een onnozel wicht, en hij lijkt vastbesloten om haar te breken. Als hij haar blijft bedreigen wordt ze nog gek.’

Hij lacht even kort, bijna als een soort kreun. ‘Ze kan maar beter bidden dat ze gek wordt, want dat zou wel eens het enige kunnen zijn wat haar nog kan redden,’ zegt hij. ‘Lieve hemel. Twee nichtjes die koningin van Engeland worden en allebei op het schavot eindigen?’

‘Wat zou haar kunnen redden?’

‘Als ze gek is kunnen ze haar niet ter dood brengen,’ zegt hij afwezig. ‘Je kunt niet voor verraad terechtstaan als je gek bent. Dan moeten ze haar naar een klooster sturen. Lieve hemel, is zij dat, die nu zo gilt?’

De angstaanjagende kreten van Kitty Howard, die smeekt om in leven te mogen blijven, galmen door haar vertrekken. De hofdames proberen haar mee te trekken om de aartsbisschop onder ogen te komen.

‘Wat gaat u doen?’ vraag ik op dringende toon. ‘Dit kan zo niet doorgaan.’

‘Ik ga proberen of ik hierbuiten kan blijven,’ zegt hij somber. ‘Ik hoopte dat ze vandaag bij zinnen zou zijn. Ik wilde haar adviseren om schuld te bekennen inzake Dereham en om Culpepper te ontkennen, want dan zou het enige bezwaar zijn dat ze getrouwd is terwijl ze al een eerdere huwelijksgelofte had afgelegd, net als Anna van Kleef. Daar zou ze mee hebben kunnen wegkomen. Hij had haar dan misschien zelfs teruggenomen. Maar in dit tempo brengt ze zichzelf nog eerder om zeep dan de beul het kan doen.’

‘U wilt erbuiten blijven?’ vraag ik. ‘En ik dan?’

Hij zet een onverzettelijk gezicht. ‘Wat is er dan met u?’

‘Ik neem de Franse graaf,’ zeg ik snel. ‘Hoe het contract ook luidt, ik neem hem. Ik ga een paar jaar met hem in Frankrijk wonen, waar hij maar wil. Ik hou me gedeisd totdat de koning hiervan is hersteld. Ik laat me niet weer verbannen, ik ga niet terug naar Blickling. Ik vind het afschuwelijk. Ik kan het niet allemaal nog een keer meemaken. Dat kan ik echt niet. Ik neem die Franse graaf, zelfs zonder een goede regeling. Al is hij oud en lelijk, al is hij misvormd. Ik neem de Franse graaf.’

   De hertog brult het plotseling uit van de lach, als een gekooide beer, recht in mijn gezicht. Ik deins achteruit, maar zijn plezier is gruwelijk oprecht. In deze verschrikkelijke vertrekken vol vrouwen die tegen Catharina schreeuwen dat ze zich moet be heersen, waar haar afschuwelijke, hoge jammerklachten klinken en waar de aartshertog luidkeels boven het kabaal uit bidt, laat de hertog met bulderende lach horen hoe vrolijk hij is. ‘Een Franse graaf!’ brult hij. ‘Een Franse graaf! Bent u gek? Bent u net zo gek geworden als mijn nichtje?’

‘Hoezo?’ vraag ik, want ik begrijp er niets meer van. ‘Waar lacht u om? Stil, heer. Stil. Er valt niets te lachen.’

‘Niets te lachen?’ Hij kan zich niet beheersen. ‘Er is nooit een Franse graaf geweest. Er zou ook nooit een Franse graaf hebben kunnen zijn. Er zou nooit een Franse graaf, een Engelse graaf of een Engelse baron hebben kunnen zijn. Er zou nooit een Spaanse don of een Italiaanse prins geweest zijn. Geen enkele man ter wereld zou u ooit willen. Bent u nu echt zo onnozel dat u dat niet weet?’

‘Maar u zei…’

‘Ik heb zomaar wat gezegd om u voor mij aan het werk te houden, net zoals u zomaar dingen zegt die u goed uitkomen. Maar ik heb nooit gedacht dat u mij echt geloofde. Weet u dan niet hoe mannen over u denken?’

Ik merk dat mijn benen beginnen te beven – het is net als die keer toen ik wist dat ik hen zou moeten verraden. Toen ik wist dat mijn onoprechtheid niet op mijn gezicht mocht doorschemeren. ‘Ik weet het niet,’ zeg ik. ‘Ik wil het niet weten.’

   Zijn harde handen dalen neer op mijn schouders en hij trekt me mee naar een van de kostbare spiegels met gouden rand van de koningin. In het zilveren spiegelbeeld zie ik mijn eigen grote ogen naar me kijken, en zijn gezicht, dat net zo hard staat als dat van de dood in eigen persoon. ‘Kijk,’ zegt hij. ‘Kijk naar uzelf en weet wie u bent: een leugenaar, een onbetrouwbare echtgenote. Geen man ter wereld wil met u trouwen. U staat in heel Europa bekend als de vrouw die haar man en schoonzus naar de beul heeft gestuurd. U staat aan elk hof van Europa bekend als de vrouw die zo laag is dat ze haar echtgenoot naar het schavot heeft gestuurd’ – hierbij schudt hij me door elkaar – ‘en hem los heeft laten snijden toen hij nog leefde, in zijn natgezeken broek’ – hij schudt me weer door elkaar – ‘om hem van zijn keel tot aan zijn pik te laten opensnijden, om te zien hoe zijn darmen, zijn lever en zijn ogen eruit werden getrokken en aan hem getoond, om dood te bloeden, terwijl ze zijn lever, zijn hart, zijn darmen en zijn longen voor zijn ogen verbrandden’ – hij schudt me weer door elkaar – ‘en om hem tot slot als een beest op het hakblok van de slager in stukken gehakt te zien worden – hoofd, armen, benen.’

‘Dat hebben ze niet met hem gedaan,’ fluister ik, maar in de spiegel zie ik dat mijn lippen bijna niet bewegen.

‘Dat was niet aan u te danken,’ zegt hij. ‘Dit zullen de mensen zich herinneren. De koning, zijn ergste vijand, heeft hem de marteling bespaard die u voor hem geregeld had. De koning heeft hem laten onthoofden, maar u had gewild dat hij van zijn ingewanden werd ontdaan. U hebt in de getuigenbank verklaard dat Anna en hij elkaars geliefde waren geweest, dat hij zijn eigen zus had gedekt, dat hij een sodomiet, een pederast was, met het halve hof; u hebt verklaard dat zij de dood van de koning hadden beraamd; u hebt daarmee zijn leven beëindigd en hem een dood in gestuurd die u een hond niet eens zou toewensen.’

‘Het was uw plan.’ In de spiegel zie ik dat mijn gezicht groen is van misselijkheid, nu de waarheid eindelijk hardop wordt uitgesproken, en mijn donkere ogen puilen uit van afgrijzen. ‘Het was uw plan, niet het mijne. Dat laat ik me niet in de schoenen schuiven. U zei dat we hen zouden redden. Dat ze genade zouden krijgen als wij tegen hen getuigden en zij schuld bekenden.’

‘U wist dat het een leugen was.’ Hij schudt me door elkaar zoals een terriër een rat door elkaar schudt. ‘U wist het, leugenaar. U bent nooit van plan geweest om hem met uw getuigenis te redden. U hebt getuigd om uw titel en uw vermogen te redden; u noemde het uw erfenis, de Boleyn-erfenis. U wist dat de koning, als u tegen uw eigen echtgenoot zou getuigen, u uw titel en uw landgoederen zou laten behouden. Dat was uiteindelijk uw enige doel. Daar ging het u om. U hebt die jonge man en die schoonheid, zijn zus, naar het schavot gestuurd opdat u uw eigen gele huid en uw waardeloze titel zou behouden. U hebt ze de dood in gestuurd, een woeste dood, enkel en alleen omdat ze mooi, vrolijk en gelukkig met elkaar waren en omdat ze u buitensloten. U bent de belichaming van kwaadwilligheid, jaloezie en verwrongen verlangen. Denkt u nu echt dat er een man bestaat die u nog een keer een titel toevertrouwt? Denkt u nu echt dat er een man bestaat die het aandurft u als echtgenote te nemen? Na alles wat er gebeurd is?’

‘Ik zou hem redden.’ Ik ontbloot mijn tanden naar ons in de spiegel. ‘Ik heb hem beschuldigd opdat hij kon bekennen en hem genade zou worden geschonken. Ik zou hem gered hebben.’

‘U bent een nog ergere moordenaar dan de koning,’ zegt hij cru, en hij geeft me een duw naar opzij. Ik stuiter tegen de muur en grijp voor houvast het wandtapijt beet. ‘U hebt tegen uw eigen schoonzus en echtgenoot getuigd, u hebt aan het ziekbed gestaan toen Jane Seymour stierf, u hebt tegen Anna van Kleef getuigd en had ervoor gezorgd dat ze onthoofd werd, en nu zult u ongetwijfeld weer een nichtje naar het schavot zien gaan, en ik heb er alle vertrouwen in dat u tegen haar zult getuigen.’

‘Ik hield van hem,’ zeg ik koppig, afstevenend op de enige beschuldiging die ik niet kan aanhoren. ‘U zult niet ontkennen dat ik van George hield. Ik hield zielsveel van hem.’

‘Dan bent u nog erger dan een leugenaar en een onbetrouwbare vriend,’ zegt hij kil. ‘Want door uw liefde is de man van wie u hield een beklagenswaardige dood gestorven. Uw liefde is erger dan haat. Tientallen mensen haatten George Boleyn, maar uw liefdevolle woord heeft hem de dood in gestuurd. Begrijpt u niet hoe slecht u bent?’

‘Als hij bij me was gebleven, als hij mij trouw was gebleven, had ik hem gered,’ roep ik vanuit mijn eigen verdriet uit. ‘Als hij van mij had gehouden zoals hij van haar hield, als hij me in zijn leven had toegelaten, als ik hem net zo lief was geweest als zij…’

‘Hij was nooit bij u gebleven,’ zegt de hertog met giftige minachting in zijn stem. ‘Hij zou nooit van u gehouden hebben. Uw vader heeft hem met een fortuin voor u gekocht, maar geen man, geen fortuin kan van u een beminnelijke vrouw maken. George had een hekel aan u, en Anna en Maria lachten u uit. Daarom hebt u hen beschuldigd; van deze hele hoogdravende leugen van zelfopoffering is geen snars waar. U hebt hen beschuldigd omdat u George, als u hem niet kon krijgen, liever dood zag dan als de geliefde van zijn zus.’

‘Zij is tussen ons in komen staan,’ fluister ik.

‘Zijn honden zijn tussen jullie in komen staan. Zijn paarden. Hij hield meer van de paarden in zijn stal, meer van zijn haviken in de kooien dan van u. En u had ze stuk voor stuk willen vermoorden, paard, hond en havik, louter uit jaloezie. U bent een slechte vrouw, Jane, en ik heb u gebruikt zoals ik een stuk vuil zou gebruiken. Maar nu ben ik klaar met dat domme wicht, met Catharina, en ik ben klaar met u. U kunt haar adviseren zichzelf te redden, zo goed ze kan. U kunt voor haar getuigen, u kunt tegen haar getuigen. U interesseert mij allebei geen zier.’

Ik voel de muur achter mij en duw mezelf naar voren om hem woedend aan te kijken. ‘Zo kunt u mij niet behandelen,’ zeg ik. ‘Ik ben geen stuk vuil. Ik ben uw bondgenoot. Als u zich tegen mij keert zult u er spijt van krijgen. Ik ken alle geheimen. Genoeg om haar naar het schavot te sturen, genoeg om u er ook heen te krijgen. Ik zal haar te gronde richten, en u gaat met haar mee.’ Ik hijg nu en ben rood aangelopen van woede. ‘Ik zal haar naar het schavot brengen en met haar alle andere Howards. Zelfs als ik er dit keer ook het leven bij laat!’

Hij lacht weer, maar dan is hij stil, zijn woede uitgeblust. ‘Het is een verloren zaak,’ zegt hij. ‘De koning is klaar met haar. Ik ben klaar met haar. Ik kan mezelf redden, en dat zal ik doen ook. U gaat samen met die sloerie te gronde. U kunt niet twee keer ontkomen.’

‘Ik ga de aartsbisschop over Culpepper vertellen,’ dreig ik. ‘Ik ga hem vertellen dat u wilde dat zij elkaars geliefde werden. Dat u mij opdracht gegeven hebt hen bij elkaar te brengen.’

‘U kunt zeggen wat u wilt,’ antwoordt hij soepeltjes. ‘U hebt toch geen bewijs. Er is maar één persoon van wie men gezien heeft dat ze boodschappen overbracht en hem in haar vertrekken binnenliet. En dat bent u. Alles wat u zegt om mij te belasten zal op uw eigen schuld wijzen. U zult ervoor sterven, en bij God, dat interesseert me geen zier.’

Dan zet ik het op een krijsen; ik krijs, val op mijn knieën en pak hem bij zijn benen. ‘Zeg dat niet! Ik heb u gediend, ik heb u jaren gediend, ik ben uw trouwste dienaar geweest en ik heb er bijna geen beloning voor gekregen. Haal me hieruit, dan mag zij sterven en Culpepper mag sterven, maar dan ben ik veilig bij u.’

De hertog buigt zich langzaam voorover en maakt mijn handen los alsof ik een soort plakkerig onkruid ben dat zich heel vervelend rond zijn benen heeft gewikkeld. ‘Nee, nee,’ zegt hij, alsof het hele gesprek hem niets meer interesseert. ‘Nee. Zij kan niet gered worden en ik steek nog geen vinger uit om u te redden. De wereld gaat erop vooruit als u dood bent, Jane Boleyn. U zult niet gemist worden.’

‘Ik ben de uwe.’ Ik kijk naar hem op, maar durf hem niet weer vast te pakken, dus loopt hij bij me vandaan om op de deur naar de buitenwereld te kloppen, waar de schildwachten, die daar vroeger altijd stonden om iedereen buiten te houden, ons nu binnen opgesloten houden. ‘Ik ben de uwe,’ roep ik. ‘Met hart en ziel. Ik hou van u.’

‘Ik wil u niet,’ zegt hij. ‘Niemand wil u. En de vorige man die u beloofde van hem te zullen houden is door toedoen van uw testament gestorven. U bent een verachtelijk wezen, Jane Boleyn; wat mij betreft mag de beul afmaken waar de duivel aan is begonnen.’ Hij blijft even staan met zijn hand op de deur, en dan bedenkt hij iets. ‘Ik denk dat u op het grasveld van de Tower onthoofd zult worden, waar ze Anna gedood hebben,’ zegt hij. ‘Dat is ironisch voor u. Ik zou zo zeggen dat zij en haar broer u in de hel lachend staan op te wachten.’

De Erfenis Van De Boleyns
titlepage.xhtml
index_split_000.xhtml
index_split_001.xhtml
index_split_002.xhtml
index_split_003.xhtml
index_split_004.xhtml
index_split_005.xhtml
index_split_006.xhtml
index_split_007.xhtml
index_split_008.xhtml
index_split_009.xhtml
index_split_010.xhtml
index_split_011.xhtml
index_split_012.xhtml
index_split_013.xhtml
index_split_014.xhtml
index_split_015.xhtml
index_split_016.xhtml
index_split_017.xhtml
index_split_018.xhtml
index_split_019.xhtml
index_split_020.xhtml
index_split_021.xhtml
index_split_022.xhtml
index_split_023.xhtml
index_split_024.xhtml
index_split_025.xhtml
index_split_026.xhtml
index_split_027.xhtml
index_split_028.xhtml
index_split_029.xhtml
index_split_030.xhtml
index_split_031.xhtml
index_split_032.xhtml
index_split_033.xhtml
index_split_034.xhtml
index_split_035.xhtml
index_split_036.xhtml
index_split_037.xhtml
index_split_038.xhtml
index_split_039.xhtml
index_split_040.xhtml
index_split_041.xhtml
index_split_042.xhtml
index_split_043.xhtml
index_split_044.xhtml
index_split_045.xhtml
index_split_046.xhtml
index_split_047.xhtml
index_split_048.xhtml
index_split_049.xhtml
index_split_050.xhtml
index_split_051.xhtml
index_split_052.xhtml
index_split_053.xhtml
index_split_054.xhtml
index_split_055.xhtml
index_split_056.xhtml
index_split_057.xhtml
index_split_058.xhtml
index_split_059.xhtml
index_split_060.xhtml
index_split_061.xhtml
index_split_062.xhtml
index_split_063.xhtml
index_split_064.xhtml
index_split_065.xhtml
index_split_066.xhtml
index_split_067.xhtml
index_split_068.xhtml
index_split_069.xhtml
index_split_070.xhtml
index_split_071.xhtml
index_split_072.xhtml
index_split_073.xhtml
index_split_074.xhtml
index_split_075.xhtml
index_split_076.xhtml
index_split_077.xhtml
index_split_078.xhtml
index_split_079.xhtml
index_split_080.xhtml
index_split_081.xhtml
index_split_082.xhtml
index_split_083.xhtml
index_split_084.xhtml
index_split_085.xhtml
index_split_086.xhtml
index_split_087.xhtml
index_split_088.xhtml
index_split_089.xhtml
index_split_090.xhtml
index_split_091.xhtml
index_split_092.xhtml
index_split_093.xhtml
index_split_094.xhtml
index_split_095.xhtml
index_split_096.xhtml
index_split_097.xhtml
index_split_098.xhtml
index_split_099.xhtml
index_split_100.xhtml
index_split_101.xhtml
index_split_102.xhtml
index_split_103.xhtml
index_split_104.xhtml
index_split_105.xhtml
index_split_106.xhtml
index_split_107.xhtml
index_split_108.xhtml
index_split_109.xhtml
index_split_110.xhtml
index_split_111.xhtml
index_split_112.xhtml
index_split_113.xhtml