Hoofdstuk 74
Kathleen controleerde alle toiletten. Goed zo, er was niemand. Ze wenste dat ze de deur kon afsluiten, maar er zat geen slot aan de binnenkant en er was ook geen stoel die ze onder de kruk kon schuiven. Ach, misschien deed het er ook niet toe. Zo te horen was de bijeenkomst al begonnen. Hopelijk zou ze niet worden gestoord.
Ze liet een van de wasbakken vol lauw water lopen. De kraan stopte steeds; het was zo’n waterbesparend ding. Verdorie, in dit tempo zou het een eeuwigheid duren. Weer drukte ze op de knop van de kraan, en ze spreidde papieren handdoekjes naast de wasbak uit. Stom eigenlijk; waar zou ze immers papieren handdoekjes voor nodig hebben?
Uit een zak van haar vest haalde ze het scheermesje dat ze uit de badkamer van Eerwaarde Everett had gepikt. Haar vingers beefden, toen ze het mesje uit de houder probeerde te wippen. Nogmaals probeerde ze het. Waarom kon ze haar vingers niet stilhouden? Dit sloeg echt nergens op. Tenslotte was het echt niet haar eerste keer.
Eindelijk!
Voorzichtig, bijna eerbiedig, legde ze het mesje op een van de papieren handdoekjes.
Die stomme kraan was weer gestopt. Nog een druk op de knop. Als het zo doorging, kwam die wasbak nooit vol. Maar misschien hoefde dat ook niet. Misschien kon het haar niet meer schelen of het pijn deed of niet. Misschien kon niets haar nog schelen.
Ze keek de ruimte rond en verstijfde toen ze zichzelf in de spiegel zag, haar eigen blik ontmoette. Ze was haast bang om goed te kijken. Ze wilde het verraad niet zien, de beschuldigingen, het schuldgevoel en het gevoel van mislukking. Want deze keer had ze echt geprobeerd er iets van te maken. Ze had werkelijk haar best gedaan. Ze was met drinken gestopt en had gedacht dat ze weer richting had gevonden, wat zelfrespect. Ze had het echter mis gehad. Ze had zelfs geprobeerd Maggie de waarheid te vertellen, de pijnlijke waarheid waardoor haar eigen dochter haar alleen maar nog meer was gaan haten. En nu had ze niets meer.
Ze nam het scheermes tussen haar duim en wijsvinger.
Op hetzelfde moment ging de deur open.
In de deuropening verscheen een jonge vrouw met een baseballcap op haar korte blonde haar en een leren bomberjack, een spijkerbroek en oude afgetrapte laarzen aan. Toen ze Kathleen zag, bleef ze staan. Ze keek eerst naar Kathleens gezicht en vervolgens naar wat die in haar hand hield. Toch leek ze niet verbaasd of geschokt. Ze glimlachte zelfs toen ze zei: ‘U bent Kathleen O’Dell, nietwaar?’
Kathleens hart begon luid te bonzen. Ze verroerde zich niet. Wie was deze vrouw? Ze was geen lid van de kerk.
‘Neem me niet kwalijk.’ De jonge vrouw deed een stap naar voren, maar bleef abrupt staan toen Kathleen zich bewoog. ‘We hebben elkaar nog nooit ontmoet.’ Hoewel haar stem kalm en vriendelijk bleef, ging haar blik steeds naar het scheermes in Kathleens hand. ‘Ik ben Julia Racine. Ik ken uw dochter, Maggie. Ik zie de gelijkenis.’ Opnieuw glimlachte ze. ‘Ze heeft uw ogen.’
Kathleen voelde paniek in haar buik. Verdorie! Waarom konden ze haar niet gewoon allemaal met rust laten? Ze klemde het mesje wat steviger vast, voelde het metaal tegen haar pols, de scherpe rand die zo’n warme stilte beloofde, die beloofde een einde te maken aan het bonzen in haar hoofd en die beloofde de lege plek in haar binnenste op te vullen. ‘Is Maggie hier?’ vroeg ze met een blik op de deur. Ze verwachtte bijna haar dochter te zien binnenrennen om haar voor de zoveelste keer te redden. Altijd de reddende engel die haar uit het duister omhoog trok, zelfs wanneer Kathleen dat duister wilde, nodig had, ernaar verlangde.
‘Nee, Maggie is hier niet. Ze zit in DC’ De vrouw leek een beetje onzeker. Alsof ze wellicht beter niet de waarheid had kunnen zeggen, omdat een leugen net zo goed had voldaan. ‘Weet u, ik heb nooit de kans gekregen mijn moeder te leren kennen,’ veranderde ze opeens van onderwerp, maar zo rustig en makkelijk, dat Kathleen het niet erg vond.
Kathleen was heus niet op haar achterhoofd gevallen. Ze wist best wat die Julia aan het doen was, maar de vrouw was er beter in dan de meesten. Het leek wel of ze er ervaring mee had mensen bij de afgrond vandaan te krijgen. Was ze daar nu mee bezig? Probeerde ze haar bij deze afgrond vandaan te krijgen? Nou, dat werkte alleen bij iemand die daarvandaan gepraat wílde worden.
Kathleen keek naar haar pols en zag het bloed druppelen waar ze het begin van een snee had gemaakt. Ze had niet eens doorgehad dat ze dat had gedaan. En ze had er helemaal niets van gevoeld. Het verbaasde haar dat het geen pijn deed. Was dat een goed teken, dat het geen pijn deed?
Toen ze weer opkeek, zag ze dat Julia het ook had opgemerkt, en voor de vrouw kon terugvallen in haar kalme professionele houding, zag Kathleen een glimp van iets in haar ogen. Iets… Twijfel misschien. Of angst. Dus ze was niet zo rustig en zo koel als ze zich voordeed.
‘Mijn moeder stierf toen ik nog klein was,’ vervolgde Julia. ‘Ik herinner me wel dingen, hoor. Kleine dingen eigenlijk. De geur van lavendel bijvoorbeeld. Ik geloof dat dat haar lievelingsluchtje was. O, en haar geneurie. Soms hoor ik haar tegen me neuriën, al herken ik de melodie nooit. Maar het werkt heel kalmerend. Als een slaapliedje.’
Ze kletste maar wat, maar nog steeds op die kalme toon. Het leidde af, en Kathleen wist dat dat deel uitmaakte van het spel. Want het was immers allemaal maar een spelletje.
‘Weet u, Maggie maakt zich erg veel zorgen om u.’
Kathleen keek haar aan, maar de blauwe ogen beantwoordden haar blik zonder te knipperen. De vrouw speelde niet langer een spelletje. Of misschien kon ze gewoon heel goed liegen.
‘Ze is kwaad op me,’ liet Kathleen zich ontvallen.
‘Dat we af en toe kwaad zijn op de mensen van wie we houden, wil nog niet zeggen dat we willen dat ze er niet meer zijn.’
‘Ze houdt niet van me.’ Ze zei het haast lachend, alsof ze deze vrouw, die Julia Racine, wilde bewijzen dat ze haar leugens heus wel doorzag.
‘U bent haar moeder. Hoe zou ze niet van u kunnen houden?’
‘O, neem maar van mij aan dat ik haar dat heel makkelijk heb gemaakt.’
‘Goed, dus ze is kwaad op u.’
‘Nou, ze is wel meer dan kwaad.’
‘Oké, dus soms mag ze u niet eens. Klopt dat?’
Nu lachte Kathleen echt, en ze knikte.
Julia bleef echter serieus. ‘Maar dat betekent nog niet dat ze wil dat u er niet meer bent.’
Blijkbaar zag ze in dat op Kathleens gevoelens werken geen resultaat had, want ze glimlachte en zei: ‘Hoor eens, Mrs. O’Dell, ik zit al tot over mijn oren in de problemen met uw dochter, dus wat dacht u ervan me een handje te helpen?’