Hoofdstuk 56
R.J. kon het nog steeds niet geloven. Als er geen mobiele telefoons hadden bestaan, zou hij nog steeds bij Gwen in het hotel zijn geweest. Dan zouden ze misschien wel bezig zijn die champagne en condooms uit de welkomstmand te gebruiken. Wat had het weinig gescheeld, of ze hadden een enorme vergissing begaan!
Niettemin zou hij er alles voor over hebben gehad om weer bij haar te zijn in plaats van onder de maanverlichte hemel te staan, tot zijn enkels in de modder, luisterend naar hoe een kettingrokende rechercheur de Engelse taal misbruikte, terwijl ze op de patholoog-anatoom stonden te wachten.
Hij had Morrelli wel kunnen wurgen omdat hij hen had gestoord, of er nou net een moord was gepleegd die sterk leek op de moord bij het FDR Memorial of niet. Zou Morrelli het soms expres hebben gedaan?. Nee, dat was belachelijk. Hoe kon Morrelli weten wat hij had onderbroken? Allemachtig, hij had zelf niet eens geweten wat er zou gaan gebeuren. Hij kon nog steeds niet geloven dat hij haar zelfs maar gekust had, laat staan… Wat haalde hij zich allemaal in zijn hoofd? Misschien was het maar beter dat ze gestoord waren. Want anders… Anders zou het misschien… Goeie hemel, anders zou het misschien ongelofelijk geweldig zijn geweest.
‘Kunnen dit die afdrukken zijn waar u het over had?’ Rechercheur Kubat liet zijn zaklamp op een stuk grond schijnen, een kleine twee meter bij het lichaam vandaan.
R.J. bukte om de ronde indrukken in de modder te bekijken. Weer stonden er drie, een centimeter of twaalf uit elkaar, in een driehoek. Precies hetzelfde als de afdrukken bij het FDR Memorial. Wat betekenden die toch?
‘Heeft iemand hier al een foto van genomen?’ vroeg hij.
‘Hé, Marshall!’ brulde Kubat. ‘Maak eens dat je hier komt en schiet een paar polaroids!’
‘Waar zijn haar kleren?’
‘Netjes opgevouwen en daarginds op een stapeltje gelegd.’ Kubat zwaaide met zijn zaklamp om de plek te beschijnen, maar de kleren waren al door de mensen van het mobiele lab ingepakt en meegenomen. ‘Het vreemde was dat ze allemaal kapot waren gescheurd. Totaal aan flarden.’
R.J. keek om zich heen. Ze leken zich in een nogal afgezonderd deel van het park te bevinden. Aan de ene kant stonden bomen, aan de andere een bakstenen muur.
Het dode meisje zat tegen een boom en staarde naar een open plek met een houten bank en een lantaarnpaal. Feitelijk was het net of ze recht naar die bank keek, of ze poseerde voor een bewonderaar of zo.
‘En touwen of koorden?’ vroeg hij. ‘Iets gevonden?’
‘Nee, noppes. Maar kijk hier eens naar.’ De rechercheur bracht hem wat dichter bij het lichaam.
Een lamp van de politie verlichtte het terrein om het meisje heen, en in het felle licht leek ze wel een witte porseleinen pop. R.J. zag dat ze veel erger was toegetakeld dan Ginny Brier. Ze had een blauw oog en blauwe plekken op haar kaak, misschien wel veroorzaakt door een linkse hoek. Haar hoofd hing schuin opzij, waardoor er drie tot vier wurgsporen zichtbaar waren.
Zwijgend bukte Kubat en knipte zijn zaklamp uit.
Aanvankelijk snapte R.J. niet waarom hij dat deed, tot hij het zag. De hals van het meisje lichtte op; de sporen gloeiden in het donker. ‘Wat krijgen we nou?’
‘Idioot, hè?’ Kubat knipte zijn zaklamp weer aan. ‘Had dat slachtoffer van jullie ook zoiets?’
‘We hebben wel wat glitterspul op haar nek gevonden. Ik had alleen niet door dat het licht gaf in het donker.’
‘Ah, kijk, daar is dokter Samuel.’ Kubat zwaaide naar een lange, voornaam uitziende dame in een trenchcoat en enkellaarsjes van zwart rubber. Zo te zien was ze – als enige – goed voorbereid naar de plek gekomen.
‘Dit is die kerel van de FBI, dok. J.R. Scully.’
‘Het is R.J. Tully, om precies te zijn.’
‘Echt waar? Weet je dat zeker?’ Kubat keek hem aan alsof hij het mogelijk achtte dat R.J. zich in zijn eigen naam vergiste. ‘Ik dacht nog wel dat het net zo was als die vrouw van de X-Files. Heet die geen Scully?’
‘Ik zou het niet weten.’
‘Ja hoor, ik weet zeker dat het Scully is.’
‘Agent Tully.’ Dokter Samuel stak haar hand naar hem uit. ‘Ik heb me laten vertellen dat u mogelijk het een en ander van deze moordenaar weet.’
‘Misschien. Zo te zien is het dezelfde kerel.’
‘Er zou dus een legitimatiebewijs in haar keel kunnen zitten?’
‘Ik ben bang van wel, dok,’ zei Kubat. ‘En als dat zo is, zou het ons een heel stuk verder helpen.’
‘Zolang we het maar kunnen doen zonder met het bewijsmateriaal te knoeien,’ hield de arts hem voor op een toon die eerder bij een schoolfrik leek te passen. ‘Zou u zo vriendelijk willen zijn uw sigaret uit te maken, rechercheur?’
‘O, eh… ja, natuurlijk, dok.’ Kubat drukte hem uit tegen een boom, scheurde het uiteinde eraf en stak het onopgerookte stuk achter zijn oor.
Ondertussen zocht dokter Samuel een droge steen die groot genoeg was om haar tas op te zetten. Vervolgens haalde ze rubberhandschoenen, een tang en plastic zakjes tevoorschijn. Ze gaf R.J. ook een paar handschoenen. ‘Vindt u het erg? Het kan zijn dat ik een extra paar handen nodig heb.’
Hij nam de handschoenen aan en probeerde zijn maag te negeren, die zich leek om te draaien. Aan dit deel van zijn werk had hij een bloedhekel. Op momenten als deze miste hij de tijd dat hij in zijn kantoor had kunnen blijven zitten en op zijn eigen manier had kunnen analyseren: op basis van foto’s en digitale scans.
Waarom had hij er verdorie niet aan gedacht zijn mobieltje uit te zetten? Hij had het heus even overwogen na die les spaghetti oprollen, maar zich onmiddellijk geschaamd voor die gedachte. Waarschijnlijk zou hij het echter wel hebben gedaan als hij zich geen zorgen had gemaakt om Emma en haar reisje naar Cleveland. Maar ze had gebeld om te melden dat ze vroeg in de middag veilig bij haar moeder was gearriveerd, dus waarom had hij zich nog zorgen om haar gemaakt?
Dokter Samuel was zover.
R.J. volgde haar aanwijzingen, waarbij hij er goed op lette waar hij knielde en ervoor zorgde dat hij niet in haar licht stond. Hij deed zijn best geen aandacht te schenken aan de meisjesogen die hem aanstaarden of aan de geur van rottend vlees. Ondanks de kilte van de avond zoemden er al vliegen rond. De gieren van de insectenwereld, dacht hij onwillekeurig. Die verrekte vliegen konden bloed ruiken en verschenen al binnen een paar uur, soms zelfs binnen enkele minuten om hun werk te doen.
Kubat kwam naast hen staan en gaf R.J. zijn zaklamp. ‘Die zullen jullie wel nodig hebben om in haar mond te kunnen kijken.’
Met de tang trok de arts voorzichtig aan de tape. Die liet makkelijk los. Nadat ze hem in een plastic zakje had gedaan, gebruikte ze haar vingers om de mond open te wrikken. Daarna knikte ze naar R.J. dat hij moest bijlichten.
R.J. scheen op de mond.
Daarbinnen bewoog iets.
‘Wacht even,’ zei hij snel. ‘Zag ik daar iets bewegen?’
Dokter Samuel leunde naar voren om beter te kunnen kijken.
R.J. probeerde de lichtbundel beter te richten.
Plotseling deinsde ze achteruit. ‘Goeie hemel!’ Ze krabbelde overeind. ‘Pak vlug een paar zakjes, rechercheur!’
Verbijsterd en roerloos, bleef R.J. staan, met de zaklamp in positie. Hij hoorde Kubat en dokter Samuel gehaast rondlopen, op zoek naar iets – wat dan ook – om de enorme kakkerlakken te vangen die uit de mond van de dode vrouw kwamen kruipen.