Hoofdstuk 52
Richmond, Virginia
Kathleen O’Dell was bijna klaar met het inpakken van de porseleinen beeldjes, die nog van haar grootmoeder waren geweest. De man van Al & Frank’s Antiques and Secondhand Treasures zou ze de volgende ochtend, samen met de andere spullen, komen ophalen. Hoewel hij haar, toen hij haar spullen was komen taxeren, had verteld dat hij een van de eigenaars was, wist ze niet meer of hij nu Al of Frank heette.
Het zat haar dwars dat het haar verdriet deed haar spullen weg te doen. Ze herinnerde zich nog goed dat ze de beeldjes van haar grootmoeder had mogen vasthouden toen ze nog maar een kind was geweest, dat ze ze voorzichtig in haar handen had mogen omdraaien om ze goed te kunnen bekijken en bewonderen. Enkele van de beeldjes waren tegelijk met haar grootmoeder uit Ierland meegekomen, met een paar andere bezittingen samen in een oude koffer gepakt. Het waren familiestukken, en het leek verkeerd ze voor zoiets nietszeggends als geld te verkopen. Anderzijds hield Eerwaarde Everett hun voortdurend voor dat ze zich, om echt vrij te kunnen zijn, moesten losmaken van het materialisme in de wereld. Dat het zondig was stoffelijke zaken te bewonderen en te koesteren, zelfs al hadden ze gevoelswaarde.
Bovendien wist Kathleen dat ze al die spullen moeilijk mee kon slepen wanneer ze naar hun nieuwe paradijs in Colorado zouden vertrekken. Daar zou ze er trouwens toch niets aan hebben. Eerwaarde Everett had hun beloofd dat ze alles zouden krijgen wat ze nodig hadden, dat aan al hun behoeften en verlangens zou worden voldaan. Hopelijk hield dat in dat het er een stuk schoner en luxueuzer was zijn dan in het buitenverblijf. Ze kon zweren dat ze de laatste keer dat ze daar was geweest een rat langs de grote hal had zien rennen. En ze gruwelde van ratten.
Ze liet de dozen even voor wat ze waren en liep de kamers door om te zien of daar nog spullen stonden die ze aan die man van Al & Frank’s had beloofd – de man wiens naam ze niet meer wist.
Ze zou dit appartement wel missen, hoewel ze er niet zo lang had gewoond. Het was een van de weinige woningen die ze leuk had ingericht, waar ze een thuis van had gemaakt. Tevens was het een van de weinige plekken die haar er niet aan herinnerden hoe gevangen en eenzaam ze zich soms voelde. Al kon op sommige avonden niets voorkomen dat de muren op haar af kwamen.
Het zou prettig zijn in een woongemeenschap te wonen, hield ze zich voor, met haar nieuwe vrienden aan de andere kant van de gang. Emily hopelijk niet. Goeie hemel, als Emily tegenover haar woonde, zou ze gek worden van het onophoudelijke geklaag van die vrouw! Maar het zou fijn zijn mensen om zich heen te hebben met wie ze kon praten, in plaats van elke avond voor de tv te zitten en Regis Philbins miljoendollarvragen te beantwoorden. Ze had er echt genoeg van alleen te zijn, en ze had beslist geen zin in haar eentje oud te worden. Dus als de prijs daarvoor bestond uit een paar zeldzame beeldjes die haar grootmoeder haar had nagelaten, dan was dat maar zo. Per slot van rekening had ze de laatste tijd niks aan die stomme dingen gehad.
Er werd op de deur geklopt, en een moment vroeg ze zich af of ze de data door elkaar had gehaald. Kwam die man van Al & Frank’s soms vandaag al, in plaats van morgen? Nou, dan zou ze hem moeten vertellen dat ze van gedachten veranderd was. Ja, dat zou ze doen. Ze kon de beeldjes echt niet vandaag al verkopen; ze had een beetje tijd nodig om aan het idee te wennen. Klaar om van wal te steken, deed ze open.
Ze stond oog in oog met haar dochter. ‘Maggie? Wat doe jij hier in vredesnaam?’
‘Sorry dat ik niet eerst heb gebeld.’
‘Wat is er aan de hand? Is er iets gebeurd? Is alles goed met Greg?’ Ze zag Maggie ineenkrimpen. Blijkbaar had ze iets verkeerds gezegd. Hoe kwam het toch dat haar dochter haar altijd het gevoel gaf dat ze de verkeerde dingen zei?
‘Er is niets aan de hand, maar ik wil wel even met je praten. Mag ik binnenkomen?’
‘Ja, natuurlijk.’ Ze opende de deur en liet haar dochter binnen. ‘Let maar niet op de rommel.’
‘Ga je verhuizen?’ vroeg Maggie bij het zien van de stapels dozen.
Wat een geluk dat er geen etiketten op de dozen zaten, bedacht Kathleen. Haar dochter zou het nooit begrijpen, van dat materialisme en dat loslaten om je vrij te voelen en het niet te koesteren, of hoe het ook alweer zat. Nou ja, het maakte niet uit. Maggie zou het nooit begrijpen. Bovendien mocht niemand buiten de kerk iets van Colorado af weten.
‘Ik doe gewoon wat oude rommel weg.’
‘O, oké.’
Maggie vroeg niet verder en liep naar het raam, waar ze naar buiten keek, over de parkeerplaats.
Onwillekeurig vroeg Kathleen zich af of haar dochter nu al wilde ontsnappen. Alsof het voor háár zo makkelijk was. Maar zij verwachtte tenminste niets van Maggie. Niet meer, althans.
‘Wil je soms wat ijsthee?’ vroeg ze.
‘Alleen als het geen moeite is.’
‘Ik heb net gemaakt. Het is frambozensmaak. Is dat goed?’ Ze wachtte niet op antwoord, maar vluchtte haar keukentje in, in de hoop dat de gezellige warmte daar haar zenuwen zou kalmeren.
Toen ze de hoge ijstheeglazen wilde pakken, zag ze in de verste hoek van de kast een fles staan. Ze was helemaal vergeten dat ze die nog had. Het was een fles voor noodgevallen. Na een korte aarzeling strekte ze haar hand uit om hem te pakken. Deze dag leek haar wel een noodgeval. Eerst haar oma’s beeldjes, en nu een onverwacht bezoek van haar dochter. Ze schonk haar glas voor een kwart vol, sloot haar ogen en dronk het achter elkaar leeg, genietend van het brandende gevoel in haar keel en daarna in haar slokdarm en haar maag. Wat een heerlijk, warm gevoel. Ze nam er nog een en schonk haar glas vervolgens nóg een keer tot ongeveer de helft vol. Daarna zette ze de fles terug op zijn schuilplaats en lengde de whisky aan met ijsthee, die bijna dezelfde kleur had. Ze pakte beide glazen op. Dat van haarzelf in haar rechterhand – goed onthouden.
Ja, ze zou het hier missen, die mat met Welkom bij het aanrecht, en de gele gordijnen met witte madeliefjes erop. Ze herinnerde zich nog dat ze die gordijnen op een rommelmarkt had gevonden. Niemand kon van haar verwachten dat ze dit appartement zonder enige hulp verliet.
Toen ze in de woonkamer terugkwam, zag ze dat Maggie een van de beeldjes had gevonden die ze half ingepakt op de vensterbank had laten liggen.
‘Deze ken ik nog,’ zei haar dochter. Ze hield het beeldje in haar handen en draaide het behoedzaam om, precies zoals ze van haar moeder had geleerd – en precies zoals Kathleen het van haar grootmoeder had geleerd.
Kathleen was vergeten dat ze ze ooit aan Maggie had laten zien, maar nu ze er een in haar handen zag, kwam de herinnering terug alsof het gisteren was gebeurd. Ze was zo’n mooi klein meisje geweest, zo nieuwsgierig en voorzichtig. En nu was ze een mooie jonge vrouw, nog steeds nieuwsgierig en o zo vreselijk voorzichtig.
‘Je doet ze toch niet weg, hè?’
‘Nee, ik had ze op laten slaan. Ik was ze alleen maar tevoorschijn aan het halen om ze te bekijken en, eh… te bedenken wat ik ermee zou doen.’ Dat was deels de waarheid. Het zou wel erg veel gevraagd zijn om én al haar spullen weg te doen én uit haar mooie appartementje te vertrekken en ook nog de waarheid te spreken.
Ze keek toe, terwijl Maggie het beeldje voorzichtig op de vensterbank terugzette en het glas thee van haar aannam. Het was de goede hand. Ze zou ze niet verwisselen.
Maggie nam een slokje, ondertussen de kamer rondkijkend.
Kathleen slokte haar thee naar binnen. Ze wist niet zeker of ze het wel prettig vond dat Maggie haar spullen bekeek, nog meer herinneringen opriep. Het verleden hoorde het verleden te blijven. Waren dat niet Eerwaarde Everetts woorden? Hij zei echter zo veel dingen, dat het soms gewoon niet te doen was om ze allemaal te onthouden.
Ze had haar thee bijna op. Misschien had ze nog wat nodig.
‘Waar wilde je over praten wat niet tot donderdag kon wachten?’ vroeg ze aan haar dochter.
‘Donderdag?’
‘Thanksgiving. Je was het toch niet vergeten, hè?’
Maggie keek geschrokken.
‘O hemel, mam, ik weet echt niet of me dat lukt.’
‘Maar het móét lukken. Ik heb de kalkoen al gekocht. Hij ligt in de koelkast. Er kan verdomme bijna niks meer bij.’ Nee, ze mocht niet vloeken. Ze moest op haar woorden letten, anders zou Eerwaarde Everett van streek raken. ‘Ik had zo gedacht dat we om vijf uur konden eten, maar je mag best eerder komen als je dat wilt.’ Het schoot haar te binnen dat ze nog cranberry’s moest kopen, en van dat kruimelspul. Waar was haar lijstje? Ze begon te zoeken.
‘Wat ben je aan het doen, mam?’
‘O, niks, liefje. Ik bedacht me opeens een paar dingen voor donderdag. Die wil ik even opschrijven. O, hier ligt het.’ Het lijstje stond tegen een lamp. Ze ging zitten en noteerde ‘cranberry’s’ en ‘kruimelspul’ onderaan. ‘Weet jij hoe dat kruimelspul heet dat je voor de vulling gebruikt?’
‘Wat?’
‘Die kruimels. Je weet wel, van die kruimeltjes droog brood die door de vulling gaan.’
Niet-begrijpend keek Maggie haar aan.
‘Ach, laat ook maar. Ik kom er wel achter.’
Natuurlijk wist Maggie het niet, dacht Kathleen. Die was ook nooit een keukenprinses geweest. Ze wist nog dat haar dochter met Kerstmis een keer suikerkoekjes had willen bakken en dat het resultaat uit keiharde verbrande kerstmannetjes had bestaan. Ze had zich niet eens laten troosten toen een van die jongens van Lucky Eddie’s had voorgesteld ze te verven en als bierviltjes te gebruiken. Het arme kind. Veel gevoel voor humor had ze nooit gehad. Ze was altijd zo gevoelig en trok zich alles zo aan.
Toen ze opkeek van haar boodschappenlijstje, ving ze Maggies nijdige blik op. O jee.
‘Wat zouden we anders met Thanksgiving moeten eten?’ vroeg Kathleen.
‘Ik ben hier vandaag niet om over Thanksgiving te praten, mam.’
‘Oké, waarover wilde je dan praten?’
‘Ik wil je een paar vragen stellen over Eerwaarde Everett.’
‘Wat voor vragen?’ Eerwaarde Everett had hen gewaarschuwd voor familieleden die hen tegen hem op wilden zetten.
‘Gewoon, wat algemene dingen over de kerk.’
‘Tja, ik moet zo meteen de deur uit voor een afspraak,’ loog Kathleen. Ze keek naar haar pols en zag toen dat er geen horloge om zat. ‘Jee, poppetje, had maar even gebeld. Zullen we er donderdag over praten?’
Ze liep naar de deur, in de hoop dat Maggie haar zou volgen. Toen ze omkeek, bleek Maggie echter nog op precies dezelfde plek, aan de andere kant van de kamer, te staan. Haar dochter keek haar met gefronste wenkbrauwen aan, met die bezorgde, kwade blik. Nee, niet kwaad. Tenminste, wel kwaad, maar ook bedroefd. Soms kon ze van die vreselijk droevige bruine ogen hebben. Net haar vader, net Thomas. Ja, die blik kende ze. En Kathleen wist al wat haar dochter dacht nog voor Maggie het zei.
‘Het is niet te geloven. Je bent dronken!’