Hoofdstuk 40
De maan piepte boven de skyline van DC uit toen Maggie haar auto de lege parkeerplaats op reed. Ze zag het gele lint waarmee de plaats delict was afgezet klapperend in de wind de ingang naar het viaduct versperren. Een paar agenten liepen afwachtend heen en weer, maar Racine was nergens te bekennen.
Juist toen ze de laatste hap van haar meegebrachte eten wegwerkte – een Quarter Pounder met frites van McDonald’s – kwam een mobiel lab voorbijrijden. Maggie stapte uit en veegde het gemorste zout van haar wollen rok. Vervolgens verwisselde ze haar jasje voor haar marineblauwe FBI-windjack. Van onder de voorbank diepte ze een paar rubberlaarzen op – lage – die ze over haar leren schoenen heen aantrok. Uit gewoonte wilde ze haar zwarte tasje met haar forensische uitrusting al pakken, maar ze bedacht zich. De stationcar van de patholoog-anatoom stond al bij de betonnen muur geparkeerd, naast de ingang van het viaduct; het was nergens voor nodig Stan nog meer te ergeren dan ze al had gedaan.
Toen ze naar de plaats delict liep, zag ze in plaats van Stan echter Wayne Prashard uit het viaduct komen. Dat verbaasde haar niets. Niet alleen had Stan zijn portie oproepen-buiten-diensttijd voor deze week wel gehad, hij zou er ook beslist niet zelf op uit gaan voor een dakloze vrouw. Feitelijk wist Maggie niet goed waarom Racine er zo van overtuigd was dat zíj erbij moest zijn. Ze hoopte maar dat het niet een of andere truc was. Racine kon wel van alles in haar schild voeren.
Wayne knikte Maggie toe en zei terwijl hij de klep van de stationcar opende: ‘Ik mag verdorie niks aanraken van haar voordat jij ernaar hebt gekeken.’
‘Ook goeienavond, Wayne.’
‘Sorry.’ Hij glimlachte verontschuldigend, wat zijn buldoggezicht er een stuk vriendelijker uit deed zien. ‘Het is gewoon dat ze soms zo ongelooflijk irritant kan doen, weet je wel?’
En of ze dat wist! Maar ze glimlachte slechts.
‘Vroeger was ze nooit zo,’ vervolgde hij.
‘Nee?’ Maggie kon zich Racine niet anders voorstellen.
‘Het enige waar ze zich tegenwoordig nog druk om maakt, is dat iedereen weet dat zíj de baas is. Toen ze nog geen rechercheur was, was ze eigenlijk best aardig.’ Hij haalde een lijkzak uit de auto en voegde er met een knipoog aan toe: ‘Misschien wel een beetje té aardig, als je begrijpt wat ik bedoel.’
Ze ging niet in op zijn uitnodiging Racine zwart te maken. Goed, ze mocht haar niet, maar het was niet haar gewoonte over collega’s te roddelen, en ze was niet van plan daar nu mee te beginnen, al popelde Wayne blijkbaar haar het een en ander te vertellen. ‘Ik zou het niet weten,’ zei ze. ‘Ik kende Racine nog niet voor ze rechercheur werd.’ Daar liet ze het bij.
Terwijl ze naar het viaduct liep, verkende ze het terrein. Boven zich hoorde ze het geraas van het verkeer, en ze zag de flitsen van de koplampen tussen de hoge vangrails. Van het busstation aan de andere kant van de kleine lege parkeerplaats, waar Greyhound-bussen met draaiende motoren stonden en diverse monteurs aan het werk waren, kwam de geur van diesel. Voor het gaas van de omheining stonden een stuk of zes kapotte bussen, die het zicht op de ingang naar het viaduct bemoeilijkten. Afgezien van de plekken waar de monteurs aan het werk waren, was de plek slecht verlicht. Het was er donker en lawaaierig, maar verlaten, en Maggie vroeg zich af waarom iemand hier uit vrije wil naartoe zou komen. Behalve wanneer die persoon beschutting zocht; een betonnen boog – meer een tunnel dan een boog – bood bescherming tegen de wind en misschien zelfs wat warmte. Het zou een aanlokkelijke plek kunnen zijn voor iemand die zijn kartonnen huisje ergens wilde installeren. En ook een aanlokkelijke plek voor iemand die een slachtoffer zocht.
‘Ah, mooi! Je bent er.’ Racine was verschenen en hield een stuk geel lint omhoog, zodat Maggie eronderdoor kon.
Zodra ze het viaduct in liep, rook Maggie het lijk al.
Racine wees haar de weg, waarbij ze voorzichtig om twee mensen van het lab heen liep.
De een kroop over een rooster, met een zaklamp, een veger en plastic zakjes over de grond, terwijl de ander een stel lampen neerzette.
Een agent in uniform stond de verlengsnoeren vast te houden. Hij wond ze om zijn schouders en lette goed op dat ze de grond niet raakten.
Bij de andere opening zat een naakte vrouw tegen de koude betonnen muur geleund, kil en grijs in het felle schijnsel van een van de lampen. Ze had haar ogen wijd open. Haar hoofd hing naar opzij, waardoor sporen van wurging in haar nek te zien waren. Haar smoezelige gezicht was opgezet, haar mond was dichtgeplakt met tape, haar handen lagen gevouwen in haar schoot, met de polsen naar voren, alsof ze de striemen wilde laten zien waar de handboeien hadden gezeten.
Maggie zag dat de binnenkant van haar ellebogen gaaf was, zonder sporen van naalden. Kennelijk was ze hier niet met de belofte van drugs naartoe gelokt. Er was geen kartonnen doos te zien, geen winkelwagentje, geen andere persoonlijke bezittingen, behalve de netjes opgevouwen lompen die op een meter afstand op een stapeltje lagen.
‘Wat denk jij?’
Nu pas drong tot haar door dat Racine haar vol verwachting aankeek. Terwijl ze de plek onderzocht, goed uitkijkend waar ze liep en met haar ogen het bewijsmateriaal verzamelend, zei Maggie: ‘De manier waarop het lichaam is neergezet, vertoont veel overeenkomsten.’
‘Is identiek, kun je wel stellen. Al heb ik zo’n idee dat we bij haar geen legitimatiebewijs in haar strot zullen vinden.’
‘Ze past beslist niet in het profiel van onze dader.’ Maggie hurkte voor de vrouw neer om haar beter te kunnen bekijken. Ze keek recht in de lege blik van de vrouw. Door een van de handen een stukje op te tillen en voorzichtig te laten vallen, kwam Maggie erachter dat het slachtoffer langer dan zesendertig uur dood was; de rigor mortis was verdwenen, het lichaam was weer soepel.
‘Ik zou wel graag willen dat je van haar afbleef,’ zei Wayne vanuit de ingang. Dicht langs de betonnen wand liep hij naar binnen.
‘Ze is niet stijf meer, dus al een tijdje dood. Heb jij al enig idee?’ vroeg Maggie zonder overeind te komen.
‘Ik gok op achtenveertig uur, maar meer dan een gok is dat niet omdat ik overal met mijn poten af moest blijven.’ Hij keek even in Racines richting, maar die lette niet op hem; ze stond nog steeds naar Maggie te kijken.
‘Kijk hier eens naar.’ Racine haalde een zaklamp tevoorschijn en scheen daarmee op de modderige vloer.
Maggie kwam overeind en liep naar haar toe.
Ongeveer anderhalve meter voor het lichaam stonden drie ronde indrukken in de aarde, in de vorm van een driehoek.
‘Tully’s handtekening,’ zei Racine. ‘Ik heb geen flauw idee wat het is, maar je maakt mij niet wijs dat het niet precies dezelfde vreemde afdruk is als die we gisterochtend bij het monument hebben gevonden.’
Nogmaals keek Maggie om zich heen. De plek vertoonde zo veel overeenkomsten, dat het geen toeval kon zijn. ‘Achtenveertig uur geleden zou betekenen dat ze zaterdagavond gestorven is. Waarom zou hij in vredesnaam eerst de dochter van een senator uitkiezen en daarna zomaar een dakloze vrouw?’
‘Misschien omdat die vent gewoon finaal gestoord is?’ opperde Racine.
‘Nee. Daarvoor zijn allebei de plekken veel te nauwkeurig ingericht.’ Maggie wendde zich tot Wayne. ‘Zou je de mond van het slachtoffer eens willen controleren?’
‘Hier?’
‘Ja. We zouden er veel aan hebben, en het zou de zaak bespoedigen als we konden zien of er iets in haar mond is achtergelaten.’
‘Ik weet niet, hoor.’ Hij haalde zijn schouders op en krabde op zijn hoofd alsof ze hem had gevraagd de hele autopsie ter plekke te verrichten. ‘Het is hoogst ongebruikelijk.’
‘Ach, kom nou toch, Prashard!’ viel Racine tegen hem uit. ‘Doe het nou maar gewoon!’
Tot Maggies stomme verbazing haalde Wayne rubberhandschoenen en een tang uit zijn tas. Daarna ging hij bij het lichaam staan en bukte stijf vanuit zijn middel in plaats van door zijn knieën te zakken.
Maggie keek naar Racine, die tevreden noch pissig leek. De rechercheur ging wat dichterbij staan, sloeg haar armen over elkaar en wachtte, met haar zaklamp in de aanslag, tot ze naar binnen kon kijken.
Opeens stroomde het maanlicht naar binnen en werd het hele gezicht van de vrouw verlicht. Haar ogen schitterden.
‘Allemachtig!’ riep Racine uit. ‘Dit is gewoon griezelig!’ Ze keek om naar Maggie, die zich probeerde te herinneren wanneer het volle maan was geweest. Of moest het nog volle maan worden? Had dat iets te betekenen?
‘Waar zijn we precies naar op zoek?’ vroeg Wayne, zonder aandacht te schenken aan Racine of het plotselinge maanlicht. Centimeter voor centimeter en zonder huid mee te nemen trok hij de grijze tape van de mond.
Maggie haalde een plastic bewijszakje uit Waynes tas en hield dat open, zodat hij de tape erin kon doen.
‘Vermoedelijk een capsule,’ antwoordde Racine. ‘Kijk maar in haar wangen.’
‘Met vergif, bedoel je?’
‘Kijk nou maar, Prashard. Lieve hemel!’ De rechercheur leek een tikje nerveus en ongeduldig.
Eindelijk opende Prashard de mond van de vrouw, maar voor hij een gehandschoende vinger naar binnen kon steken, kwamen er kwartjes naar buiten rollen.
‘Wat krijgen we nou?’ Racine liet haar lamp op het gezicht van de vrouw schijnen, waardoor ook Maggie het goed kon zien.
De mond van de vrouw leek een zwarte vergane fruitautomaat vol glanzende munten, die naar buiten stroomden alsof ze zojuist de jackpot had gewonnen.