Hoofdstuk 5

 

 

 

Suffolk County, Massachusetts

 

Eric Pratt staarde de twee mannen aan en vroeg zich af welke van de twee hem zou doden. Ze zaten tegenover hem, zo dichtbij, dat hun knieën de zijne raakten. Zo dichtbij, dat hij de kaakspieren van de oudste zich telkens wanneer hij ophield met kauwen kon zien spannen. Spearmint. Het was beslist spearmint dat de man tussen zijn kiezen vermaalde.

Geen van beiden zag eruit als Satan. Ze hadden zich aan hem voorgesteld als Tully en Cunningham. Dat had Eric nog wel kunnen horen door de mist heen. Beide mannen zagen er verzorgd uit: kortgeknipt haar, geen rouwrandjes. De oudste had zelfs zo’n professorbrilletje met draadmontuur op. Nee, ze zagen er heel anders uit dan Eric zich Satan had voorgesteld.

Net als de anderen, die op dit moment over de vloer van de hut kropen of het bos uitkamden, droegen deze kerels van die marineblauwe windjacks met in het geel ‘FBI’ erop. De jongste had een blauwe das om, die hij los had getrokken. De bovenste knoop van zijn overhemd was open. De andere droeg een rode das, strak aangetrokken tegen de boord van zijn helderwitte overhemd.

Rood, wit en blauw, met die regeringsletters breeduit op hun rug. Waarom had hij dat niet eerder bedacht? Natuurlijk zou Satan in vermomming komen, in symbolische kleuren gehuld. Father had gelijk gehad. Natuurlijk, want hij had altijd gelijk. Waarom had hij aan Father getwijfeld? Hij had moeten gehoorzamen, niet mogen aarzelen, niet in handen van de vijand mogen vallen. Wat een sukkel was hij ook.

Eric krabde op zijn hoofd, waar de luizen zich nog dieper ingroeven. Dieper en dieper. Zouden Satans soldaten dat gekrab kunnen horen? Misschien waren zij degenen die die denkbeeldige luizen in zijn schedel lieten graven. Tenslotte bezat Satan grote krachten, ongelooflijke krachten die hij via zijn krijgers kon doen gelden. Krachten die je met gemak pijn konden doen zonder je zelfs maar aan te raken.

De man die Tully heette zei iets tegen hem. Zijn lippen bewogen, en hij keek Eric doordringend aan. Maar Eric had het geluid al uren geleden uitgezet. Of was het dagen geleden? Hij wist niet meer hoeveel tijd er was verstreken. Hij wist niet meer hoelang hij al in de hut was, hoelang hij op deze rechte stoel had gezeten, aan handen en voeten geboeid, wachtend tot het onvermijdelijke martelen zou beginnen.

Maar hoewel hij alle besef van tijd kwijt was, wist hij precies wanneer zijn lichaam was begonnen zich af te sluiten, wanneer hij alle gevoel had verloren. Dat was gebeurd toen David was gevallen, toen de bonk van zijn lichaam Eric had gedwongen het risico te nemen zijn ogen te openen. Op dat moment had hij gemerkt dat hij recht in Davids ogen keek, hun gezichten slechts centimeters van elkaar. Eric had de mond van zijn vriend zien opengaan en gemeend een zwak gefluister te horen. Vier woorden, meer niet. Wellicht was het Erics verbeelding geweest, want Davids ogen waren al leeg geweest toen de woorden ‘hij heeft ons belazerd’ over zijn lippen waren gekomen. Hij moest zijn vriend verkeerd hebben verstaan. Satan had hen helemaal niet belazerd. Zij hadden hém juist belazerd. Zo was het toch?

Opeens kwamen de mannen overeind.

Zo goed als hij kon, zette hij zich schrap; zijn handen tot vuisten gebald, zijn schouders opgetrokken, zijn hoofd omlaag. Alleen kwamen er geen slagen, geen kogels of wat dan ook.

De verschillende stemmen werden één, en de hysterische klank drong door Erics zelfgebouwde muur heen.

‘We moeten de hut uit! Meteen!’

Juist op het moment dat Eric zich op zijn stoel wilde omdraaien, trok een van de mannen hem overeind en duwde hem naar de deur. Een andere man, met een vreemd apparaat op zijn hoofd, kwam tussen de vloerplanken omhoog. Ach natuurlijk, ze hadden het verborgen arsenaal gevonden. Daar zou Father niet blij mee zijn. Al die wapens die ze maandenlang hadden verzameld om tegen Satan te kunnen strijden. Hun missie was al mislukt voor ze de wapens op de thuisbasis hadden kunnen afleveren. Nee, daar zou Father helemaal niet blij mee zijn. Ze hadden iedereen in de steek gelaten. Misschien zouden er nog meer levens verloren gaan, want al die wapens zouden in beslag worden genomen en in handen van Satan komen. Kostbare levens zouden verloren kunnen gaan omdat zij hun missie niet hadden volbracht.

De mannen duwden en trokken hem haastig de hut uit, het bos in. Hij begreep het niet. Waarvoor gingen ze op de loop? Hij probeerde te luisteren, te horen wat ze zeiden. Hij wilde weten waar Satans soldaten in vredesnaam bang voor konden zijn. Ze gingen om de man met dat vreemde apparaat op zijn hoofd staan, die met een metalen kistje met knipperende lichtjes en rare draadjes naar buiten was gekomen. Eric had geen idee wat het was, maar het leek erop dat de man het ding beneden bij de wapens had gevonden.

‘Er ligt daaronder een arsenaal dat groot genoeg is om ons allemaal naar de andere wereld te helpen.’

Onwillekeurig glimlachte Eric, en meteen voelde hij een por in zijn nieren. Hij wilde Mr. Tully, de eigenaar van de elleboog in zijn rug, uitleggen dat hij niet glimlachte omdat ze opgeblazen konden worden, maar omdat het idee dat een van hen geloofde dat ze ooit tot het koninkrijk Gods toegelaten zouden worden zo grappig was.

Geen van de anderen had hem zien glimlachen. Ze hadden alleen maar aandacht voor die man met zijn donkere haar en dat idiote gelaatscherm dat hij inmiddels boven op zijn hoofd had geschoven, waardoor hij Eric nog het meest aan een reusachtig insect deed denken.

‘Alsof we dat nog niet wisten,’ zei een andere man uitdagend.

‘Oké, wat dacht je hiervan: één druk op de knop is genoeg om de hele hut de lucht in te laten gaan,’ zei de insectenman.

‘Shit!’

‘En dat is nog niet alles. Dit is maar een secondaire knop.’ Hij liet hen het metalen kistje zien. ‘De echte ontsteking bevindt zich ergens anders.’ Hij wees naar het knipperende rode lichtje en draaide aan een knop. Het lichtje ging uit. Binnen een paar seconden klikte het echter weer aan en begon het opnieuw te knipperen.

De mannen keken om zich heen. Sommigen trokken hun wapen.

Ook Erics hoofd schoot heen en weer. Met ogen die plotseling helder waren, tuurde hij in de schaduwen van het bos. Hij kon er geen touw aan vastknopen. Had David van dat metalen kistje af geweten?

‘Waar zit ie?’ vroeg de grote man zonder nek, degene die door iedereen werd behandeld alsof hij de leiding had, de enige in een marineblauwe blazer in plaats van een windjack. ‘Waar zit die verdomde ontsteking?’

Het duurde even voor Eric doorkreeg dat de man het tegen hem had. Hij keek de man aan zoals hem was geleerd: recht in diens pupillen en zonder te knipperen, zonder een spier te vertrekken, zonder de vijand ook maar een woord toe te geven.

‘Wacht even,’ zei de man die Cunningham heette. ‘Waarom zouden ze de ontsteking niet in de hut hebben? Dan kunnen ze zelf bepalen wanneer en hoe ze hem opblazen. We weten al dat ze bereid waren hun leven te geven, dus waarom dan niet door zichzelf en dat hele arsenaal op te blazen?’

‘Misschien zijn ze van plan óns op te blazen.’

Er werd heen en weer geschuifeld, en weer gingen bezorgde blikken in alle richtingen.

Eric wilde hun vertellen dat Father de hut nooit zou opblazen. Hij kon de wapens niet opofferen; die had hij nodig om te vechten, om de strijd voort te zetten. Maar hij richtte zijn blik op Cunningham, die niet alleen terugkeek, maar dat zo indringend deed, dat het was alsof hij de macht bezat de waarheid met één enkele blik uit Eric los te krijgen. Erics maag verkrampte, maar hij knipperde niet. Hij mocht geen zwakte tonen.

‘Nee, als ze ons wilden opblazen, waren we al dood,’ wierp Cunningham tegen zonder zijn blik van Eric af te wenden. ‘Ik denk dat de echte doelwitten al dood zijn. Ik denk dat hun leider zich er alleen maar van wilde overtuigen dat ze deden wat ze doen moesten.’

Eric luisterde. Het was een truc. Satan stelde hem op de proef. Om te zien of hij zou toegeven. Father had hen ervoor willen behoeden dat ze levend gevangengenomen en gemarteld zouden worden. Dit was het begin van die marteling, en Satans soldaat, die Cunningham, kende zijn vak. Zijn blik liet Eric niet los, maar hij zou niet knipperen. Hij mocht niet wegkijken. Hij moest dat geraas van zijn hart in zijn oren negeren, net als die knoop in zijn maag.

‘De ontsteking,’ vervolgde Cunningham zonder ook maar één keer met zijn ogen te knipperen, ‘was misschien alleen een reserveplan. Als ze hun dodelijke pillen niet zouden innemen, zou hij ze opblazen. Fraaie leider heb jij, knul.’

Eric hapte niet. Zoiets zou Father nooit doen. Ze hadden vrijwillig hun leven gegeven. Niemand had hen gedwongen. Hij was alleen niet sterk genoeg geweest om hetzelfde te doen. Hij was zwak. Hij was een lafaard. Eén ogenblik lang had hij het gewaagd te twijfelen. Maar al was hij dan geen moedige, trouwe krijger geweest, zoals de anderen, nu zou hij geen zwakheid tonen. Hij zou niet bezwijken.

Opeens schoten Davids laatste woorden hem te binnen: ‘Hij heeft ons bedrogen.’ Eric had aangenomen dat hij het over Satan had gehad, maar als hij het nu eens over… Dat kon niet. Father had hun toch alleen maar de martelingen willen besparen? Father zou hen nooit bedriegen. Of wel?

Cunningham wachtte, keek en betrapte Eric toen hij met zijn ogen knipperde. Toen zei hij: ‘Ik vraag me af of jullie dierbare leider weet dat jij nog leeft. Denk je dat hij je te hulp zal komen, net als gisteravond?’

Eric was echter nergens meer zeker van. Hij keek naar het metalen kistje dat met zijn vreemde lichtjes knipperde: rood en groen, stoppen en verdergaan, leven en dood, hemel en hel. Misschien hadden David en de anderen niet alleen moed gehad, misschien hadden ze ook wel geluk gehad.

Verloren Zielen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html