Hoofdstuk 66
Quantico, Virginia
R.J. stond over de tafel gebogen en keek de stapel foto’s, documenten, politierapporten en computeruitdraaien door. Garrisons T-shirts en joggingbroek begonnen te stinken; waarom had Racine die spullen in vredesnaam mee hiernaartoe gebracht? Hij gooide ze naast het vreemde, metalen ding dat op de verste hoek van de tafel lag.
‘Waar is iedereen?’ Buiten adem, kwam O’Dell de vergaderruimte in, met haar haren in de war en een verhit gezicht. Haar FBI-jack hing over één schouder.
Hij keek op zijn horloge. ‘Ganza is iets te eten gaan halen, Racine loopt hier ergens rond, Cunningham is in zijn kamer. Hij zocht je al. Waar heb jij uitgehangen? Je ziet er niet uit.’
‘En het Hostage Rescue Team? Zijn ze al bij het buitenverblijf?’
‘Ik heb nog niets gehoord.’
Ze liep naar het raam en staarde het duister in, alsof ze hoopte dat ze de eenheid daarvandaan kon zien.
‘Ze kijken heus wel uit,’ probeerde hij haar gerust te stellen.
Over haar schouder keek ze hem aan.
‘Waarom heb je dat niet eerder verteld, dat je moeder lid is van Everetts sekte?’
Ze liep bij het raam weg en kwam aan de andere kant van de tafel staan, tegenover hem. ‘Ik denk dat ik het zelf niet wilde geloven. En ik dacht dat ik haar wel tot rede kon brengen, haar kon waarschuwen. Stom, hè?’
‘Och. Ik denk dat we allemaal graag geloven dat we enige invloed op onze familie hebben, dat ze op ons advies, onze goede raad zitten te wachten. Ik denk wel eens dat het enige natuurlijke aan families is, dat ze wat DNA gemeen hebben.’
Ze glimlachte flauwtjes, en hij was blij dat hij een beetje had kunnen helpen. Hij begreep echter dat het niet genoeg was toen ze vroeg: ‘Is Gwen in de buurt?’
Natuurlijk wilde ze haar beste vriendin bij zich hebben, dacht hij bij zichzelf.
‘Nee, ik geloof niet dat Cunningham haar heeft laten komen. Toen we terugkwamen uit Boston, ging ze naar haar praktijk. Misschien is ze daar nog.’ Hij deed alsof het hem niet interesseerde, maar merkte dat hij zich afvroeg of ze nog aan het werk was, of thuis, in haar gezellige woning, een fijnproeversmaal voor zichzelf aan het klaarmaken was. Spaghetti misschien. Hij glimlachte, maar wist zich meteen te beheersen. Stiekem keek hij naar O’Dell om te zien of ze het had gemerkt, maar die stond gelukkig de spullen op tafel te bekijken. Trouwens, Gwen wilde vergeten dat er iets was gebeurd, en ze had gelijk. Waarschijnlijk was het het beste als ze dat allebei deden.
Hij bladerde door een van de vele verslagen die op de tafel verspreid lagen, maar er drong geen woord van tot hem door. Misschien kon hij beter naar huis gaan. Zelfs als ze Everett en die jongen, Brandon, meebrachten, konden ze die avond toch niets meer doen. Hij wilde echter niet naar huis. Nu Emma bij haar moeder in Cleveland logeerde, was het huis te leeg, te stil. Hij zou vast de hele tijd aan Boston moeten denken, en dat mocht niet; hij werd geacht te vergeten wat er in Boston was voorgevallen.
O’Dell liep heen en weer, dicht bij de tafel zodat ze de slordige stapel kon overzien. Haar blik vloog over de foto’s, maar in plaats van te stoppen bleef ze heen en weer lopen en keek ze er telkens wanneer ze zich had omgedraaid opnieuw naar.
Als ze niet zo over haar moeder in had gezeten, zou ze de troep aan het uitzoeken zijn geweest, wist R.J. Dan zou ze alles sorteren, er keurige stapeltjes van maken, in een poging orde te scheppen in de chaos die anderen hadden veroorzaakt. Hij wilde maar dat ze dat deed. Het beangstigde hem haar zo te zien.
Plotseling stond ze stil. Ze pakte twee foto’s van de plaats delict van Ginny Brier op en keek van de een naar de ander.
‘Wat is er?’
‘Dat weet ik niet precies.’ Ze legde de foto’s neer en ging verder met ijsberen.
‘Heb je enig idee wat dit voor troep is en wat die hier doet?’ Hij wees naar de hoop op de hoek van de tafel – alles om haar aandacht te trekken. Ze begon hem op de zenuwen te werken.
‘Die spullen heeft Garrison laten liggen. Ik geloof dat hij nogal haast had vanochtend.’
‘En we bewaren ze omdat…’
Ze haalde haar schouders op en bleef weer staan, om het lichtgewicht apparaat op te pakken en van alle kanten te bekijken. Toen ze eraan friemelde, drukte ze per ongeluk op iets wat een vergrendeling bleek en sprong het ding open. ‘Het is een statief.’ Ze zette het op tafel.
Nu zag R.J. het plaatje waarop het fototoestel bevestigd moest worden en de hendel om het schuin of in een andere richting te zetten. Hij keek nog eens goed. Toen rende hij om de tafel en begon tussen de foto’s te zoeken. Twee viste hij eruit, waarna hij naast O’Dell ging staan en de foto’s naast de poten van het statief legde. Het waren opnamen van de vreemde ronde afdrukken in de aarde, de drie afdrukken die bij het FDR Memorial, onder het viaduct en in Boston waren gevonden. De vreemde ronde afdrukken… die er hetzelfde uitzagen als de onderkant van de poten van het statief.
‘Zou het waar zijn?’ vroeg hij. Hij pakte het statief op om de poten en de afstand ertussen te bestuderen. Waarom had hij daar niet eerder aan gedacht? De poten van het statief zouden precies zulke afdrukken in de grond achterlaten.
O’Dell greep de twee foto’s die ze zojuist ook al had gepakt en wierp ze voor hem op tafel. ‘Bekijk deze eens. Zie jij verschil?’
Hij legde het statief weg en nam de foto’s van haar aan. Ze waren bijna precies hetzelfde – dezelfde houding, vanuit dezelfde hoek – maar op één afdruk was een lichte vlek te zien, juist waar de foto boven Ginny’s handen ophield, ter hoogte van haar polsen. Was die tijdens het ontwikkelproces ontstaan? Hij wist weinig van het ontwikkelen van films of foto’s af. ‘Je bedoelt die witte vlek onderaan? Die staat hier wel op, maar op de andere niet.’
‘Wat denk je dat het is?’
‘Geen idee. Misschien is er bij het ontwikkelen iets misgegaan?’
‘Lijkt het niet eerder op flitslicht dat ergens in weerspiegelt?’
Hij keek nog eens. ‘Ja, dat zou kunnen. Moeilijk te zien. Maar waarin weerspiegelt het dan?’
‘Wat dacht je van handboeien?’
Opnieuw keek hij naar de foto. Toen herinnerde hij het zich. ‘Ze had geen handboeien om toen we haar vonden.’
‘Precies.’ Plotseling opgewonden, pakte ze twee andere foto’s en gooide die voor hem neer. ‘En kijk nu eens naar deze twee.’
Het waren close-ups van Ginny’s gezicht. Haar dode ogen waren wijd open en staarden hem recht aan. Ook deze twee foto’s leken hetzelfde.
‘Ik volg je niet, O’Dell.’
‘De ene komt van het filmpje dat Garrison voor zichzelf had gehouden. Het rolletje waarvan hij foto’s aan de Enquirer heeft verkocht.’
‘Hoe weet je dat? Ze zien er precies hetzelfde uit. Dezelfde hoek, dezelfde afstand. Zo te zien heeft hij zijn uiterste best gedaan om wat hij voor zichzelf fotografeerde en wat hij voor ons fotografeerde exact gelijk te houden.’
‘Beide foto’s zijn vanuit dezelfde hoek genomen, van dezelfde afstand. Het is dezelfde opname, maar op een ander tijdstip gemaakt.’ Ze klonk geagiteerd, alsof ze het raadsel onder het spreken ontwarde.
‘Waar heb je het over?’
‘De ogen. Kijk eens goed.’ Ze wees naar de ooghoeken op beide opnamen.
Eindelijk zag hij wat ze bedoelde. Op de ene foto zaten kleine klontjes witgele eitjes in de ooghoeken. R.J. was geen expert, maar hij wist wel dat vliegen doorgaans binnen enkele minuten tot enkele uren na de dood arriveerden en meteen eitjes begonnen te leggen. De ogen van het dode meisje op de foto die Garrison voor zichzelf had gehouden, waren echter volkomen schoon; geen spoor van insecten te zien.
‘Dit kan gewoon niet.’ Hij keek O’Dell aan. ‘Deze foto moet vlak na haar dood zijn genomen.’
‘Precies.’
Hij pakte het statief weer op, er nu helemaal van overtuigd dat de vreemde afdrukken op de drie plaatsen delict door de poten van het apparaat waren gemaakt. ‘Dat zou betekenen dat hij nog vóór de politie ter plekke is. Wat voert die Ben Garrison in ’s hemelsnaam in zijn schild?’
‘Belangrijker nog: hoe weet hij van de moorden af voordat wij ervan weten?’
‘O’Dell, je bent terug.’ Cunningham kwam binnen met een beker koffie bij zich waar hij al lopende van dronk, alsof hij tijd noch geduld had om één ding tegelijk te doen.
‘Is bekend of de agenten al bij het buitenverblijf zijn?’ vroeg O’Dell.
‘Waarom ga je niet even zitten.’ Hij gebaarde naar een stoel.
Onmiddellijk toen R.J. O’Dells rug zag verstrakken, voelde hij zijn eigen spieren verstijven.
‘Weer een confrontatie, hè?’ vroeg ze.
‘Niet precies.’
‘Eve heeft me verteld dat Everett zich nooit levend gevangen zou laten nemen. Hij heeft ze allemaal voorbereid op zelfmoord. Net als die jongens in de hut.’ Haar stem klonk kalm, maar R.J. zag dat ze de zoom van haar jack in haar vuist klemde. ‘Hij weigert zich over te geven, toch?’
‘Om precies te zijn…’ Cunningham nam zijn bril af en wreef in zijn ogen.
R.J. wist dat zijn baas niet het type was om ergens omheen te draaien, maar de laatste tijd scheen de man enigszins onvoorspelbaar.
‘Everett is er niet,’ vertelde Cunningham. ‘Hij is weg. We denken dat hij al op weg is naar Ohio of Colorado.’
O’Dell keek opgelucht.
Tot Cunningham zijn hand op haar schouder legde en zei: ‘Dat is nog niet alles, O’Dell. Er waren nog wel mensen op het terrein. In de korte tijd tussen het moment waarop het Hostage Rescue Team zijn aanwezigheid bekendmaakte en het moment waarop het zich ook werkelijk toegang verschafte, moet er paniek zijn uitgebroken. Je hebt gelijk wat die zelfmoord betreft. Het HRT weet niet precies hoeveel, maar er zijn doden.’