Hoofdstuk 13

 

 

 

Hij moest gaan zitten. De waas leek dichter deze keer. Had hij te veel van zijn eigengemaakte brouwsel genomen? Hij had het alleen maar nodig als stimulans, alleen maar om voorbij de duisternis te kunnen zien. Beslist niet hiervoor. Hij moest gaan zitten. Zitten en wachten tot die waas van achter zijn ogen wegtrok.

Hij ging zitten en concentreerde zich op zijn ademhaling, precies zoals dat hem geleerd was. Zijn woede zou hij negeren.

Wacht even. Was het wel woede? Frustratie misschien. Teleurstelling, ja, maar geen woede. Woede was negatieve energie; beneden zijn waardigheid. Nee, het was slechts frustratie. En waarom zou hij ook niet gefrustreerd zijn? Hij had echt gedacht dat deze het langer zou volhouden. Ze had het in elk geval geprobeerd, en hij wist bijna zeker dat hij het bij de derde keer had gezien. Ja, hij wist zeker dat hij het licht achter haar ogen had gezien, die glinstering, die flits, dat moment waarop het leven uit haar lichaam was ontsnapt, op hetzelfde ogenblik dat ze haar laatste adem had uitgeblazen. Hij had het gezien, hij was er zo vlakbij geweest.

Nu zou het dagen, misschien wel een week duren voor hij het opnieuw kon proberen. Zijn geduld begon op te raken. Waarom had ze het zo gauw opgegeven? Nog één kans, meer had hij niet nodig. Het had zo weinig gescheeld. Zo weinig, dat hij niet meer wilde wachten.

Hij klemde zijn handen om het boek. Het gevoel van het leren omslag kalmeerde hem.

Hij zat op een harde bank in een schemerig hoekje van het busstation en lette niet op het gepiep van hydraulische remmen, het onophoudelijke geklik van hakken, duwende lichamen – allemaal zo verdraaid ongeduldig om hun bestemming te bereiken.

Toen de waas begon op te lossen, sloot hij zijn ogen en luisterde. Hij haatte het lawaai en haatte de geuren nog meer: benzine en iets wat naar vuile, natte sokken stonk. En lichaamsgeur. De lichaamsgeur van de sukkels die uit hun kartonnen huizen in het steegje waren gekomen om te bedelen. Waardeloze sukkels.

Hij opende zijn ogen, blij dat zijn zicht weer helderder werd. Geen waas meer.

Een van die waardeloze sukkels stond bij de kaartautomaten en graaide in de wisselgeldbakjes naar munten. Was het een vrouw? Moeilijk te zien. Ze was gekleed in alles wat ze bezat, de ene smerige laag over de andere, en de zomen van haar broek sleepten achter haar aan, waardoor haar geschuifel nog meer op slowmotion leek. Haar rafelige, uitgerekte muts stond als een scheve punt op haar hoofd, waar haar vuile blonde haar als stro onderuit stak. Wat een lafaard. Geen overlevingsinstinct. Geen waardigheid. Geen ziel.

Hij legde het boek op zijn schoot en liet het openvallen op de bladzijden waar hij zijn zelfgemaakte boekenlegger tussen had gestoken; een ongebruikt vliegtuigticket, verfrommeld aan de hoeken en al lang verlopen. Het boek had hij nodig om rustig te worden. Dat had al eerder gewerkt; de woorden boden hem een leidraad en inspiratie, zelfs richting en rechtvaardiging. Meteen werden zijn handen vaster.

Hij trok zijn manchet over het geronnen bloed heen. Ze had hem flink gekrabd, en het had verrekte zeer gedaan, maar niet zo dat hij het op dit moment niet kon negeren. Later zou hij zijn handen wel wassen; nu had hij in de eerste plaats behoefte aan vervulling en bevestiging. Hij moest die frustratie zien kwijt te raken en een beroep doen op zijn laatste restje geduld.

Maar hij kon alleen maar denken aan hoe dicht hij bij zijn doel was gekomen. Hij wilde niet wachten. Kon hij maar iets bedenken om niet te hoeven wachten.

Precies op dat moment hield die mislukkeling met haar punthoofd haar stinkende gehandschoende hand onder zijn neus. ‘Kun je misschien een dollar of twee missen?’

Toen hij opkeek in haar smoezelige gezicht realiseerde hij zich dat ze nog heel jong was en misschien ooit aantrekkelijk was geweest. Maar nu zat ze onder het vuil en stonk ze naar bederf, naar rottend en zuur afval. Hij keek in haar ogen – helder, kristalblauw – en, ja, er scheen licht achter. Geen holle blik vol wanhoop. Nog niet.

Misschien hoefde hij toch niet te wachten.

Verloren Zielen
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html