Hoofdstuk 9
Hoofdkantoor FBI,
Washington DC
Maggie wachtte tot Keith Ganza klaar was met waarmee hij bezig was. Hij was het gewend dat ze zijn laboratorium in het hoofdkantoor van de FBI binnen kwam vallen, met of zonder uitnodiging – meestal zonder. En hoewel hij erover mopperde, wist ze dat hij het niet erg vond, zelfs niet laat op de zaterdagmiddag, wanneer alle anderen er al een punt achter hadden gezet en naar huis waren gegaan.
Als hoofd van het laboratorium van de FBI had Keith in ruim dertig jaar tijd meer gezien dan enig mens zou mogen zien. Toch leek hij het allemaal aan te kunnen en bleef hij onverstoorbaar.
Terwijl Maggie wachtte en zijn lange, magere over een microscoop gebogen gestalte gadesloeg, vroeg ze zich af of ze Keith ooit in iets anders had gezien dan in een witte doktersjas, of liever gezegd: in een gekreukelde doktersjas die geel aan de kraag was en te korte mouwen had voor zijn lange armen.
Ze wist dat ze hier niet hoorde te zijn. Ze hoorde op het officiële rapport te wachten. De dappere vierjarige Abby had haar echter alleen maar vastberadener gemaakt uit te zoeken wie verantwoordelijk was voor de moord op Delaney. Och, dat was waar ook! Ze haalde een rode dropveter, die ze van Abby had gekregen, uit haar zak en wikkelde het plastic eraf.
Bij het horen van het geknisper stopte Keith en keek haar over zijn microscoop en over het halve brilletje op de punt van zijn neus aan. Met in zijn voorhoofd die vertrouwde frons, een frons die er altijd zat, of hij nu een mop vertelde, over bewijsmateriaal praatte of – zoals nu – haar ongeduldig aanstaarde.
‘Ik heb vandaag nog niets gegeten,’ zei ze bij wijze van verklaring.
‘Er ligt nog een halve sandwich met tonijnsalade in de koelkast.’
Ze wist dat zijn aanbod welgemeend was, maar ze had nooit iets kunnen eten wat een poos tussen bloed- en weefselmonsters had gelegen. ‘Nee, dank je. Ik ga straks eten met Gwen.’
‘En je koopt drop om het zolang vol te houden?’ Weer die frons.
‘Nee. Deze heb ik op de begrafenis van agent Delaney gekregen.’
‘Deelden ze daar dropveters uit?’
‘Ik heb ’m van zijn dochtertje gekregen. Ben je al zover dat ik je even mag storen?’
‘Alsof je dat nog niet gedaan hebt.’
Nu was het haar beurt om haar wenkbrauwen te fronsen. ‘Haha, heel grappig.’
‘Ik zorg dat het dossier maandagochtend vroeg bij directeur Cunningham ligt. Kun je niet tot dan wachten?’
Zonder antwoord te geven vouwde ze de lange dropveter dubbel, hield hem voor zich in de lucht om te zien of ze hem eerlijk had verdeeld en trok hem toen op de vouw doormidden. Eén helft gaf ze aan Keith, die zich zonder aarzeling liet omkopen. Tevreden kwam hij achter zijn microscoop vandaan, stak een uiteinde van de veter in zijn mond en zocht op de werkbank naar een dossiermap.
‘Er zat cyaankalium in de capsules. Circa negentig procent, met een mengsel van kaliumhydroxide, wat carbonaat en een snufje kaliumchloride.’
‘Hoe moeilijk is het tegenwoordig om aan cyaankali te komen?’
‘Helemaal niet moeilijk. Het wordt veel in de industrie gebruikt, meestal als schoonmaakmiddel of fixatief. Het wordt gebruikt bij de productie van plastic, het ontwikkelen van foto’s en zelfs bij het ontsmetten van schepen. In de capsule die die jongen heeft uitgespuugd, zat ongeveer vijfenzeventig milligram. Als er haast geen voedsel in het spijsverteringskanaal zit, stokt je ademhaling bijna ogenblikkelijk. Vanzelfsprekend gebeurt dat pas wanneer de capsule zelf is opgelost, maar dat is een kwestie van minuten, zou ik zeggen. Het onttrekt alle zuurstof aan de cellen. Geen fijne manier om dood te gaan. Het slachtoffer wordt letterlijk van binnenuit verstikt.’
‘Maar waarom hebben ze dan niet gewoon hun geweer in hun mond gestoken? Dat doen immers de meeste jongens die zelfmoord plegen.’ Met beide mogelijkheden had Maggie moeite, en Keith trok zijn wenkbrauwen op toen hij het ongeduld en sarcasme in haar stem hoorde.
‘Het antwoord daarop ken je. Psychologisch gezien, is het veel makkelijker een pil door te slikken dan de trekker over te halen, zeker als je er toch al niet echt achter staat.’
‘Dus je denkt niet dat het hun eigen idee was?’
‘Jij wel?’
‘Was het maar zo eenvoudig.’ Ze haalde haar vingers door haar haar en merkte nu pas dat het in de war zat. ‘In de hut is een portofoon gevonden, dus hadden ze contact met iemand. We weten alleen nog niet met wie. En onder de hut lag een compleet wapenarsenaal.’
‘O ja, dat arsenaal.’ Keith opende een dossiermap en keek enkele pagina’s door. ‘Van een stuk of tien van die wapens hebben we het serienummer na kunnen trekken.’
‘Dat is snel. Ik neem aan dat ze gestolen waren en niet op een of andere wapendemonstratie gekocht. Klopt dat?’
‘Niet helemaal,’ antwoordde hij terwijl hij een document uit de map trok. ‘Dit vind je vast niet leuk.’
‘Kom maar op.’
‘Ze kwamen uit een opslagplaats in Fort Bragg.’
‘Dus ze waren inderdaad gestolen.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Wat precies heb je dan wél gezegd?’ Ze kwam naast hem staan en keek over zijn arm heen naar het blaadje dat hij uit de map had gehaald.
‘Het leger wist helemaal niet dat ze ontbraken.’
‘Hoe kan dat nou?’
‘Ze hebben die wapens al een hele poos geleden afgedankt en ze laten opslaan. Wie het ook was die ze te pakken heeft gekregen, het is óf een hoge piet óf iemand die om een andere reden officieel toegang heeft tot het gebouw.’
‘Ga weg!’
‘Het wordt nog gekker.’ Hij overhandigde haar een envelop waarop Afdeling Documenten stond en gebaarde dat ze die open moest maken.
Er bleek een aantal vellen papier in te zitten, waaronder een bewijs van eigendom, afgegeven door de staat Massachusetts, voor een gebied van vier hectare, inclusief een hut en een aanlegplaats in de Neponset River.
‘Geweldig. Dus het terrein is aan de een of andere non-profitorganisatie geschonken. Die lui weten wel hoe ze hun sporen moeten uitwissen.’
‘Dat komt wel meer voor,’ merkte Keith op. ‘Zoveel groepen sluizen wapens en geld, zelfs onroerend goed, door via zogenaamde non-profitorganisaties. Zo hoeven ze er geen belasting over te betalen en kunnen ze hun tong uitsteken naar de regering, waaraan ze zo de pest zeggen te hebben. Meer durven ze meestal niet te doen.’
‘Maar deze groep houdt zich met gevaarlijker dingen bezig dan belastingontduiking. Het brein hierachter is een maniak die bereid is zijn eigen mensen op te offeren. Jonge knullen nota bene.’ Ze bladerde de vellen papier door. ‘En wat mag de Kerk voor Geestelijke Vrijheid dan wel zijn? Daar heb ik nog nooit van gehoord.’ Vragend keek ze op naar Keith, die slechts zijn magere schouders ophaalde. ‘Waar was Delaney in vredesnaam in verzeild geraakt?’