Hoofdstuk 59
‘Dit kan toch niet waar zijn?’ Racine stond over de foto’s gebogen en schudde haar hoofd. ‘Denk je dat dit met hen allemaal gebeurt?’
Maggie wist dat Racine het over de vermoorde vrouwen had: Ginny Brier, de zwerfster die ze onder het viaduct hadden gevonden en de vrouw die in Raleigh uit het water was gevist. Inmiddels had ze Tully gesproken en konden ze deze arme vrouw, die door de politie in Boston was geïdentificeerd als Maria Leonetti, makelaarster, aan hun lijstje toevoegen.
‘Is dat mogelijk?’ vroeg Racine toen Maggie niet reageerde. ‘Zou het een of andere barbaarse inwijding kunnen zijn? Een soort initiatie voor Everetts jonge mannelijke volgelingen?’
‘Ik weet het niet,’ antwoordde Maggie eindelijk. ‘Ik hoop haast van niet.’
‘Het zou anders wel een heleboel vragen beantwoorden. Zoals waarom ze niet meteen gedood worden. Je weet wel, dat er eerst een of ander ziek spelletje met ze gespeeld wordt. Het verklaart ook waarom het steeds met die bijeenkomsten samenvalt.’
‘Maar er was geen bijeenkomst in Boston,’ hielp Maggie haar herinneren. Zwijgend en zonder ze aan te raken keken ze naar de foto’s die op de tafel verspreid lagen.
Racine verbrak de stilte. ‘Waarom zeg je dat je haast hoopt van niet?’
‘Wat?’
‘Je zegt dat je haast hoopt dat de moorden niet op deze manier worden gepleegd.’
‘Omdat ik niet graag geloof dat één man een groep jongens ertoe kan aanzetten zoiets te doen. Dat één man een groep jongens kan overhalen vrouwen te verkrachten, te mishandelen en misschien zelfs te vermoorden op commando.’
‘Het zou niet voor het eerst in de geschiedenis zijn. Mannen kunnen zulke rotzakken zijn.’ Er klonk een zekere woede in Racines stem.
Maggie keek even naar haar op. Wellicht kwam die woede door persoonlijke ervaringen. Hij kon ook het gevolg zijn van een paar jaar op de afdeling Zedendelicten. Wat er ook de oorzaak van was, Racines boosheid leek Maggie een privé-aangelegenheid, dus niet iets waar ze meer van wilde weten.
‘Het betekent dat Everett veel gevaarlijker is dan we dachten,’ zei Maggie. Bijna fluisterend voegde ze eraan toe: ‘Eve had gelijk.’
‘Wie is Eve?’
‘Een ex-lid dat ik heb gesproken. Cunningham en senator Brier hadden dat voor me geregeld. Ik dacht dat ze zich aanstelde; ze deed zo paranoïde.’
‘Wat doen we nu?’
Maggie begon de spullen te doorzoeken die Garrison had laten liggen toen hij zijn plunjezak had omgekeerd. Hij had zo’n haast gehad om weg te komen, dat hij alleen zijn toestel en zijn lens had gepakt. Ze duwde een vreemd, metalen instrument, een stinkend T-shirt en een joggingbroek opzij en pakte een grote envelop. De inhoud ervan – nog meer foto’s – legde ze naast de afdrukken van Boston op tafel. Zo te zien waren het allemaal foto’s van de plek waar Ginny Brier was vermoord. Ze moesten afkomstig zijn van het rolletje dat hij zelf had gehouden, de afdrukken die over waren geweest nadat hij een stel aan de Enquirer had verkocht.
‘Ik snap nog steeds niet hoe ik zo dom heb kunnen zijn,’ zei Racine toen ze zag wat erop stond. ‘Commissaris Henderson is echt pisnijdig.’
‘Je hebt een fout gemaakt. Dat doen we allemaal wel eens,’ zei Maggie neutraal. Ze voelde Racine naar haar kijken.
‘Hoe kom jij opeens zo begripvol? Ik dacht dat jij ook nog steeds kwaad op me was.’
‘Ik ben kwaad op Garrison, niet op jou.’ In plaats van Racine aan te kijken, bestudeerde ze de foto’s van Ginny Brier. Iets in de close-ups zat haar niet lekker, maar ze kon haar vinger er niet achter krijgen.
‘Ik had het over de DeLong-zaak.’
Dus die zaak zat Racine ook nog steeds dwars, dacht Maggie. Ze bleef echter naar een uitsnede van Ginny Briers gezicht kijken.
‘Je was goed nijdig op me.’
Blijkbaar wilde Racine er niet over ophouden. Wilde ze soms vergiffenis of zo?
‘Door mijn toedoen lekten er bewijzen uit. Ben je daarom nog steeds zo kwaad op me?’
Nu keek Maggie haar aan. ‘Dat heeft ons bijna de veroordeling gekost.’ Ze richtte haar blik weer op de foto van Ginny Briers gezicht. De ogen leken haar recht aan te staren. Er was iets anders aan deze foto, iets met haar ogen. Wat was het toch?
‘Maar kostte ons de veroordeling niet,’ hield Racine vol. ‘Het is allemaal goed afgelopen. Soms vraag ik me af…’ Ze aarzelde. ‘Soms vraag ik me af of dat wel de echte reden was waarom je zo kwaad op me werd.’
Opnieuw keek Maggie haar aan, recht in de ogen, wachtend tot Racine eindelijk zei wat ze op haar hart had. Al had ze daar wel enig idee van. ‘Wat bedoel je precies?’
‘Ben je nog steeds kwaad op me omdat ik een fout heb gemaakt en bewijs heb laten uitlekken? Of ben je nog steeds kwaad op me omdat ik met je flirtte?’
‘Het was allebei onprofessioneel,’ zei Maggie zonder aarzeling en zonder een spoor van emotie. ‘Collega’s die zich onprofessioneel gedragen, werken me op de zenuwen.’ Ze wierp weer een blik op de foto en voelde dat Racine nog steeds naar haar keek, nog steeds afwachtte. ‘Dat is alles, Racine. Meer zit er heus niet achter. Kunnen we nu met deze zaak doorgaan?’ Ze gaf haar de foto. ‘Wat is er anders met deze?’
Racine had zichtbaar moeite met omschakelen. ‘Hoezo “anders”?’
‘Dat weet ik niet precies.’ Ze wreef in haar ogen; ze voelde het effect van een teveel aan whisky. ‘Misschien moet ik die andere foto’s van de plaats delict erbij pakken. Hebben we die bij de hand?’
Racine maakte geen aanstalten ze te zoeken. ‘Vind je me nog steeds onprofessioneel? In deze zaak, bedoel ik?’
Maggie ging rechtop staan. Ze stonden oog in oog, waren bijna even lang. De anders zo zelfverzekerde rechercheur wachtte haar antwoord af met haar ene hand op haar heup, terwijl ze met de andere op de foto op tafel roffelde. Ze beantwoordde Maggies blik met die stoere blik die ze dacht perfect te beheersen, maar er was iets – iets kwetsbaars – in haar ogen, die knipperden, even wegkeken en toen weer op Maggie gericht werden, alsof ze zich eraan moest herinneren geen spier te vertrekken.
‘Ik heb geen klachten,’ antwoordde Maggie ten slotte. Met een glimlach voegde ze eraan toe: ‘Tot nu toe.’
Racine rolde met haar ogen, maar Maggie zag dat ze opgelucht was.
‘Vertel eens wat meer over Ben Garrison,’ zei Maggie, in de hoop dat ze weer aan het werk konden. Ze probeerde het zeurende gevoel dat Ginny Briers dode ogen op Garrisons illegale foto haar bezorgden even van zich af te zetten.
‘Afgezien van het feit dat hij een arrogante, kloteleugenaar is, bedoel je?’
‘Zo te horen heb je al eerder met hem te maken gehad.’
‘Jaren geleden heeft hij wel eens bijgeklust als plaats-delictfotograaf voor de nachtploeg, toen ik nog bij Zedendelicten zat. Hij was altijd al een arrogante klootzak, ook voor hij een gevierd fotograaf werd.’
‘Nog beroemde foto’s die ik van hem gezien zou kunnen hebben?’
‘O, vast wel. Ik weet zeker dat je die vreselijke van Lady Di hebt gezien. Die vage, door de kapotte voorruit van de auto heen genomen. Garrison was toen heel toevallig in Frankrijk. En een van zijn foto’s van de bomaanslag in Oklahoma heeft op de cover van Time gestaan. Je ziet het lijk pas als je de foto heel goed bekijkt, maar dan zie je die ogen. Ze staren je recht aan.’
‘Zo te horen heeft hij iets met de dood.’ Maggie pakte een andere foto van Ginny Brier op en bekeek die ogen, die vervuld waren van ontzetting. ‘Weet je iets van zijn privé-leven?’
Uit Racines blik sprak zo veel achterdocht en walging, dat Maggie zich realiseerde dat dat geen goede vraag was.
Racine liet zich echter niet uit het veld slaan. ‘Hij heeft me vaak genoeg lastiggevallen, maar nee, ik weet niets van hem af, behalve wat ik op de plaatsen delict heb gezien en wat ik heb gehoord.’
‘En wat heb je gehoord?’
‘Ik geloof niet dat hij ooit getrouwd is geweest. Hij is ergens hier in de buurt opgegroeid, misschien in Virginia. O ja, en iemand had het erover dat zijn moeder kortgeleden gestorven is.’
‘Hoe bedoel je, “iemand had het erover”? Hoe wisten ze dat?’
‘Dat weet ik niet.’ Ze leek haar best te doen het zich te herinneren. ‘Wacht even, volgens mij was het Wenhoff. Toen we bij het FDR Memorial op jou stonden te wachten, vlak nadat Garrison was vertrokken. Ik weet niet hoe Wenhoff het wist. Misschien via zijn werk. Ik weet alleen dat hij zei dat het moeilijk te geloven was dat iemand als Garrison ooit een moeder had gehad. Waarom vraag je dat? Denk je dat het iets te betekenen heeft? Denk je dat hij daarom opeens zo roekeloos is en zo zijn best doet weer beroemd te worden?’
‘Ik heb geen idee.’ Onwillekeurig dacht Maggie aan haar eigen moeder. Verkeerde zij in gevaar, alleen door bij Everetts sekte te horen? Kon Maggie haar er op de een of andere manier van overtuigen dat ze gevaar liep? ‘Heb jij een goede band met je moeder, Racine?’
De rechercheur keek haar aan alsof het een strikvraag was.
Toen pas besefte Maggie dat het geen eerlijke vraag was, en zeker geen professionele. ‘Sorry, ik wilde niet persoonlijk worden,’ zei ze. ‘Maar ik ben de laatste tijd nogal met mijn eigen moeder bezig.’
‘Het geeft niet.’ Racine leek ontspannen en op haar gemak bij het onderwerp, zelfs toen ze eraan toevoegde: ‘Mijn moeder is overleden toen ik nog klein was.’
‘Het spijt me. Dat wist ik niet.’
‘Geeft niks. Het nare is dat ik me zo weinig van haar herinner.’ Terwijl ze sprak, bladerde ze door de foto’s, wat Maggie het idee gaf dat ze zich toch minder prettig voelde bij het onderwerp dan ze deed voorkomen. Ze scheen iets nodig te hebben om haar handen bezig te houden, om haar ogen op te richten. Toen vervolgde ze: ‘Mijn vader vertelt me veel over haar. Ik geloof dat ik erg op haar lijk, toen ze zo oud was als ik nu ben. Nu is het aan mij alle verhalen te onthouden, denk ik, want hij wordt vergeetachtig.’
Maggie wachtte; ze had het gevoel dat Racine nog niet klaar was.
‘De laatste tijd begint hij van alles te vergeten.’
‘Alzheimer?’ vroeg Maggie.
‘De eerste symptomen, maar inderdaad.’ Ze wendde haar blik weer af, maar niet voordat Maggie iets kwetsbaars in die harde wereldwijze ogen had gezien. Opeens begon ze Garrisons spullen door te kijken alsof ze iets zocht. ‘Wat doen we met Everett en zijn jongensbende?’
‘Zijn die foto’s voldoende voor een arrestatie?’
‘Voor die Brandon zeker, zou ik zeggen. We hebben deze foto’s en een ooggetuige die heeft gezien dat hij in de uren voor de moord met Ginny Brier samen was.’
‘Als we een DNA-monster kunnen krijgen, durf ik te wedden dat het sperma van hem afkomstig blijkt.’
‘We zullen met een aanhoudingsbevel naar het buitenverblijf moeten,’ zei Racine. ‘Ik heb geen idee wat ons daar te wachten staat.’
‘Bel Cunningham maar, die weet wel hoe we dit moeten aanpakken. Er zal wel een Hostage Rescue Team mee moeten.’ De woorden waren Maggies mond nog niet uit, of ze moest aan Delaney denken. ‘Laten we hopen dat het niet uit de hand loopt. Hoelang denk je nodig te hebben om een aanhoudingsbevel te krijgen?’
‘Voor een eventuele verdachte van de moord op de dochter van een senator?’ Racine lachte. ‘Ik denk dat we dat voor het eind van de dag al voor elkaar hebben.’
‘Ik moet even vlug naar Richmond, maar ik ben op tijd terug.’
‘Ganza zei dat hij je wilde spreken. Hij heeft daarstraks een boodschap voor je achtergelaten.’
‘Enig idee waar het over gaat?’ vroeg Maggie terwijl ze naar de deur liep.
‘Nee. Iets over een oud politierapport en een mogelijk DNA-monster.’
Maggie schudde haar hoofd. Daar had ze op dit moment geen tijd voor. Bovendien ging het misschien wel om een heel andere zaak. ‘Ik bel hem wel vanuit de auto.’
‘Wacht even. Vanwaar opeens die haast?’
‘Ik ga proberen een bijzonder koppige vrouw tot rede te brengen.’