Moederdag (2016)
‘Vandaag quality time, moeders. Het is Moederdag.’ Miljuschka wekte mij heel vroeg in de morgen.
‘Dat is goed, lieverd. Laten we dan gaan wandelen. Zullen we gelijk gaan? Het is nog lekker vroeg.’
‘Dat is goed. Ik kom eraan,’ zei ze en binnen een kwartier stond ze voor de deur.
‘Kom, vanaf hier is het tien minuten naar het bos, dan gaan we daar lekker wandelen.’
Je kon voelen dat het een hele warme dag zou worden, maar in de vroegte van de ochtend was het nog lekker koel. We liepen door de prachtige oeverlanden, nog helemaal bedekt met dauw.
‘Lekker, hè?’ genoot ik hardop. ‘Wat hebben we toch een mooi leven.’
‘Is dat sarcastisch bedoeld?’ vroeg Miljuschka.
‘Nee, helemaal niet, ik meen het echt. We lopen hier toch heerlijk, zo samen. Afgezien van die gekkigheid met Wim gaat het met ons allemaal toch heel goed. We hebben het altijd fijn met zijn allen. Ik ben niet ontevreden.’
‘Toch is het best zwaar. Het zit de hele tijd in mijn achterhoofd dat ik je ieder moment van de straat kan peuteren,’ zei Miljuschka en ik moest spontaan lachen om haar onbedoeld grappige opmerking. Dit is kennelijk de manier waarop ze over mijn situatie nadenkt.
‘Ja, je kan erom lachen, maar het geeft mij echt wel stress. Ik ben er de laatste maanden best somber door geweest,’ zei ze serieus. ‘Heb je geen spijt dat je het gedaan hebt?’
‘Nee, geen spijt. Maar ik vind het wel heel erg dat ik jou dit aan moet doen. Ik vind het vreselijk dat je met de dood moet leven en ik vind het heel naar dat ik je misschien wel achter moet laten. Dat je alleen bent. Dat ik er niet meer zal zijn om je te steunen, te helpen met de kinderen, dat je niet meer tegen me aan kan kletsen, advies kan vragen. Ja, die gedachte…
Als je nou nog een vader had gehad, dan was het weer anders geweest. Ik vraag me toch af of het niet door mij komt dat je geen contact met hem hebt. Dat mijn verdriet contact voor jou gevoelsmatig onmogelijk maakte, omdat je solidair aan mij wilde zijn. Ik heb jou nooit bewust in een loyaliteitsconflict willen plaatsen, en ik heb geprobeerd mijn verdriet en jouw relatie met je vader gescheiden te houden, maar misschien ben ik daar toch niet in geslaagd, heb ik je onbewust toch te veel belast met mijn situatie en heeft dat ertoe geleid dat jij je van je vader af bent gaan keren. Begrijp je wat ik bedoel?’
‘Mam, ik begrijp heel goed wat je bedoelt. Natuurlijk heb ik jouw verdriet wel opgemerkt. Maar ik zag ook dat je graag wilde dat ons contact goed was. Je hebt me nooit tegengehouden in het contact, integendeel, ik moest ook naar hem toe als ik er zelf geen zin in had. Maar ik wilde op een bepaald moment zelf echt niet meer.’
‘Dat denk je misschien, maar hoe oud was je nou? Twaalf? Ik denk dat je dan nog niet in staat bent om zulke beslissingen te nemen. Die worden toch gestuurd door invloeden waar je je misschien niet helemaal van bewust bent. Of misschien door signalen die ik jou geef. Ik denk niet dat je op je twaalfde kunt bepalen of je geen contact hebt met je vader uit gevoelens van solidariteit ten opzichte van je moeder of om andere redenen. Ik ben gewoon bang dat je een onbewuste keuze hebt gemaakt, en ik vind dat je je dat moet realiseren. Misschien kun je er daardoor nu anders tegenaan kijken.’
‘Mam, dat heb je al geprobeerd toen ik achttien werd en daarna toen ik zwanger werd. Toen vond je ook dat ik me ervan bewust moest zijn dat jouw verdriet misschien de oorzaak was van het gebrek aan contact, en dat het misschien tijd werd om de relatie met Jaap te herstellen. Weet je nog dat je me op mijn achttiende hebt meegenomen naar zijn galerie, en dat je probeerde het gesprek tussen ons op gang te krijgen? Dat we nu allebei volwassenen waren, en misschien als volwassenen contact op konden bouwen? Maar dat had geen zin, want ik had er geen zin in, en hij ook niet.’
‘Mil, dat is inmiddels ook alweer jaren geleden, misschien denk je er in de huidige situatie anders over?’
‘Ik heb geen behoefte aan contact. Ik wil daar nooit meer heen. Weet je nog dat ik in de zomer voordat ik naar de middelbare school ging op zeilkamp was? Jij belde mij iedere dag; ik schaamde me kapot, want geen enkele moeder belde iedere dag. Ik had toen tegen Guy gezegd, je weet wel, die jongen met wie ik later verkering kreeg, dat ik van jou mijn vader moest bellen en dat ik daar geen zin in had. Hij zei daarop dat mijn vader mij toch ook kon bellen, dus waarom moest ik hem bellen? Daarvan dacht ik: hij heeft gelijk, en toen heb ik hem nooit meer gebeld maar hij mij ook nooit meer, en is er nooit meer contact geweest. Zo is het gegaan. Ik was blij dat ik van hem af was.’
Ik had Miljuschka in stilte aangehoord en voelde een enorme opluchting. Ik was niet de oorzaak voor het gebrek aan contact met haar vader, dat was hij zelf.
‘Zie je nou dat er toch ook positieve aspecten aan deze situatie zitten? Anders waren wij nooit tot dit gesprek gekomen.’
‘Pffft! Ja hoor, mam!’