De derde aanslag op Cor (2003)

Op 26 januari 2003 was ik op de rechtbank en kon elk moment naar binnen gaan voor een zitting. Ik had een vriendin bij me, die een keer een zitting bij wilde wonen. Ik weet nog precies waar ik stond toen mijn telefoon ging: vlak voor de Van Ovenzaal.

Ik nam de telefoon op en hoorde een hysterisch gegil. Ik hoorde de stem van mijn zus. Ze zei niets, gilde alleen.

‘Wat is er? Wat is er?’ vroeg ik, maar een onbekende mannenstem nam de telefoon over.

Hij zei: ‘Sonja is hier.’

‘Wie ben jij?’ riep ik. ‘Waar is mijn zus, wat heb jij met mijn zus gedaan?’ Ik was volledig in de veronderstelling dat mijn zus was ontvoerd door die vreemde man aan de telefoon. ‘Geef mijn zus aan de telefoon!’ schreeuwde ik.

‘As,’ zei Sonja en ze begon weer te gillen. Ik werd bang van haar.

‘Wat is er, Son? Zeg nou gewoon wat er is!’ vroeg ik.

‘Cor is dood! Cor is dood!’ gilde ze.

De mannenstem nam de telefoon weer over, en vertelde dat Cor was neergeschoten.

‘Nee! Nee, nee, nee! Sonja, waar ben je?’ schreeuwde ik.

‘Ik ga naar hem toe,’ zei de onbekende mannenstem.

Ik wist niet waar zij was, ik wist niet waar Cor was. Het moment was te beladen om een normaal gesprek te voeren. Ik wilde naar Sonja toe. Ik vroeg mijn vriendin mij naar Sonja’s huis te rijden, want ik was helemaal over mijn toeren en niet in staat een auto te besturen.

Onderweg belde Sonja. ‘Ze hebben zich vergist, As! Cor is niet dood! Hij ligt in het ziekenhuis en ik rijd er nu heen.’ Er klonk hoop in haar stem.

De man die naast Cor had gestaan was dood, maar Cor leefde nog en was naar het ziekenhuis gebracht, had de politie haar verteld.

Hij leefde nog!

Ik wilde naar het ziekenhuis, maar ik wist niet waar ik heen moest en kon Sonja niet meer bereiken om het te vragen. Uiteindelijk heb ik mij bij het huis van Sonja in Amstelveen laten afzetten. Vrijwel direct kwamen er twee politieagenten huiszoeking doen. Ik was verbijsterd dat ze ons zelfs onder deze omstandigheden niet alleen wilden laten met ons verdriet, maar toch nog even het huis wilden doorzoeken.

Ik belde mijn moeder of ze naar Sonja’s huis kwam, omdat ik die twee agenten daar niet alleen achter wilde laten en ik een auto nodig had om naar het ziekenhuis te gaan. Mijn moeder ging naar Sonja’s huis en Gerard haalde mij op om mee te gaan.

Ondertussen bleef ik Sonja bellen om te vragen hoe het met Cor was. De mannenstem nam weer op en zei schor: ‘Ik zal je je zus even geven, ze moet je wat vertellen.’

Aan de manier waarop hij dat zei, voelde ik dat het niet goed was. Sonja kwam aan de lijn en zei niets. Ik hoorde alleen een zacht, intens gehuil.

‘Son, ben je daar?’ vroeg ik.

‘Ja,’ zuchtte ze.

‘Is het niet goed?’ vroeg ik, bang voor het antwoord.

‘Nee, As.’ Sonja klonk alsof ze geen kracht meer had om te praten.

‘Is hij—?’ Ik kon het woord niet uitspreken, bang dat het bevestigd zou worden.

Het bleef stil.

‘Son?’ vroeg ik weer.

‘Ja, hij is—’

Hij is dood, herhaalde ik in mezelf. Dat kon niet, hij kon niet dood zijn. Twee aanslagen had hij overleefd, twee keer had hij het definitieve einde dat de dood brengt al verslagen en ik vond het bijna vanzelfsprekend dat het hem weer zou lukken.

We kwamen aan bij het ziekenhuis. Ik rende zo snel als ik kon de trap op naar de ingang en liep gehaast door de gangen naar de afdeling waar hij lag. Ik begon alvast tegen hem te praten, bang dat ik anders te laat kwam en zijn ziel mij niet meer zou horen: ‘Cor, je mag nog niet dood zijn. Dat kan niet, je moet bij ons blijven. Ga niet weg.’

Aan het einde van de gang zag ik Sonja staan. Ik rende op haar af en vloog haar om de hals.

‘Son, zeg me dat het niet waar is. Zeg me dat hij nog leeft.’

Ze schudde haar hoofd. ‘Hij is dood, As.’

Een arts van het VU-ziekenhuis kwam naar ons toe. Terwijl we met hem in gesprek waren, zagen we Francis binnenkomen. Ze was ook naar het ziekenhuis gereden in de veronderstelling dat Cor zwaargewond was, maar nog leefde. Bij de ingang van het ziekenhuis was ze opgevangen door een vriend van Cor en toen wist ze genoeg.

‘Hij is dood, hè?’ zei ze, en die vriend knikte.

‘Hoe kan dat nou?’ vroeg ze de arts. ‘Jullie hadden gezegd dat hij nog leefde.’

‘Sorry,’ zei de arts, ‘dat is een miscommunicatie geweest. De man die naast hem stond vecht op dit moment voor zijn leven, maar je vader is overleden.’

Het was een vergissing die haar al haar hoop op een weerzien met haar vader ontnam.

‘Kunnen we bij hem?’ vroeg Francis.

‘Nee,’ zei de arts, ‘hij is hier niet. Hij is nog in Amstelveen.’

‘In Amstelveen?’ vroeg Sonja. ‘Dan gaan we daar nu heen. Willen jullie Richie ophalen van school voordat hij van een vreemde hoort wat er met zijn vader is gebeurd?’ vroeg Sonja aan Gerard en mij.

‘Ja, natuurlijk,’ antwoordde ik. ‘Moet ik het hem vertellen of doe je dat liever zelf?’

‘Doe jij dat alsjeblieft, As. Ik kan dat echt niet aan,’ huilde ze.

‘Dat is goed, dan gaan we er nu heen.’

Richie was verbaasd ons te zien, maar wist duidelijk nog niet wat er was gebeurd. Zonder er op dat moment een woord over te zeggen, reden we naar het huis van Gerard, waar mijn moeder inmiddels ook was. Richie zat vrolijk achterin te vertellen wat hij allemaal op school had gedaan.

Mijn hoofd tolde. Hoe moest ik dit doen? Hoe moest ik hem vertellen dat zijn vader dood was? ‘We gaan naar oma,’ zei ik.

Richie was gek op haar en het was goed als zij er was wanneer hij het hoorde.

Mijn moeder was boven in de slaapkamer en Richie rende naar haar toe: ‘Oma!’

Ik liep achter hem aan.

‘Hé, mam,’ zei ik.

‘Hallo, lieverds.’

Ze keek naar Richie en begon te huilen. Richie voelde gelijk dat er iets aan de hand was.

‘Wat is er, oma?’ vroeg hij en pakte haar hand. ‘Heb je pijn?’

‘Nee, lieverd,’ zei ze, ‘ik heb geen pijn.’

Ik moest ook huilen, en zag dat het Richie verwarde. Hij voelde dat er iets ergs aan de hand was. Ik moest het hem vertellen. Ik raapte al mijn moed bijeen en zei: ‘Kom eens bij me zitten. Ik moet je iets vertellen, lieverd.’

‘Is mama dood?’ vroeg hij geschrokken, alsof hij ineens begreep waarom we huilden.

‘Nee lieverd, niet mama. Papa is dood,’ hoorde ik mezelf zeggen.

Nadat ik die woorden had uitgesproken, kwam er uit zijn kleine lijfje een hartverscheurend, donker gebrul en hij begon te schreeuwen. ‘Mama!’ riep hij. ‘Ik wil naar mama! Waar is mama?’

‘Mama komt zo, lieverd, oma en ik zijn nu bij je. Hou me maar vast.’

Richie sloeg zijn armpjes om me heen en huilde tot het hem zo had uitgeput dat ik hem slap voelde worden in mijn armen.

‘Hier mam, neem jij hem nu bij je. Dan kan ik Son vragen wat ik nog kan doen.’

Sonja en Francis waren naar de plek gereden waar Cor lag. Sonja wilde bij hem zijn, hem vasthouden, maar dat mocht niet. Er werd forensisch onderzoek gedaan en ze mocht de plaats delict niet verstoren. Cor was een plaats delict geworden. Hij lag daar op de koude grond, onbereikbaar voor iedereen die hem liefhad.

Het was zinloos daar nog langer rond te hangen. Francis kwam naar ons toe. Ze bleef bij haar oom en tante, haar oma en Richie. Sonja reed naar haar eigen huis en ik ging achter haar aan.

We zaten overmand door verdriet samen op de bank toen de bel ging.

Het was Wim.

Ik deed voor hem open, en ging weer bij Sonja op de bank zitten. We huilden. Wim kwam tussen ons in zitten, legde zijn armen om ons heen en huilde met ons mee.

Even later stond hij op en ging weg. Na alles wat we met hem mee hadden gemaakt, voelde het niet goed.

We waren nog steeds niet bij Cor geweest en Francis deed er alles aan om naar haar vader toe te kunnen gaan. De politie deed daar moeilijk over, maar jong en verdrietig als ze was, kreeg ze het na lang aandringen voor elkaar dat we hem die avond konden zien.

Sonja, Francis en ik gingen er met zijn drieën heen. Richie lieten we thuis. Sonja wilde niet dat hij erbij zou zijn.

We kwamen aan bij het VU-ziekenhuis, waar we via een zij-ingang naar binnen moesten. Daar stond een aantal politiemensen op ons te wachten.

Voordat we bij Cor naar binnen gingen, waarschuwden ze ons dat we niet moesten schrikken.

Sonja en ik gingen eerst naar binnen, om te kijken of het verantwoord zou zijn dat Francis haar vader zo zou zien.

‘Wacht jij hier, lieverd,’ zei ik tegen Francis, ‘laat ons eerst kijken hoe papa eruitziet. Als het te erg is, is het beter dat je je vader herinnert zoals je hem het laatst hebt gezien.’

Sonja en ik gingen naar binnen.

Daar lag Cor, in een wit gewaad op een tafel. Aan weerszijden van de tafel stonden twee kandelaars met brandende kaarsen. Ik keek naar Cors gezicht en naar zijn handen.

Ze hadden hem letterlijk kapotgeschoten.

Sonja liep gillend op Cor af. ‘Nee, nee, nee!’ schreeuwde ze. Ze nam zijn hoofd in haar handen en kuste zijn lippen. ‘Word wakker, Cor, word wakker, alsjeblieft, word wakker!’ huilde ze, en schudde zijn hoofd in de hoop dat hij wakker zou worden.

Het was beter dat Francis dit niet zag, maar ze was tegen ons advies in toch achter ons aan de kamer ingelopen.

‘Ik moet hem zien,’ zei ze, ‘anders kan ik niet geloven dat hij dood is.’

‘Kom maar dan,’ zei ik.

Francis liep aarzelend op haar vader toe, pakte zijn gehavende hand en legde die tegen haar gezicht: ‘Pappie, pappie!’ schreeuwde ze. ‘Nee pappie, je mag niet dood zijn!’

Door haar tranen heen kuste ze zijn kapotte vingers.

Ik legde mijn hand op zijn arm en probeerde een teken van leven in zijn gezicht te ontdekken. ‘Kijk me aan, Cor,’ fluisterde ik in de hoop dat hij zijn ogen open zou doen. ‘Kijk me aan!’ zei ik luider, maar er gebeurde niets.

Cor deed zijn ogen niet open.

Nooit meer.

Zijn ogen waren voorgoed gesloten.

Na enige tijd werden we gevraagd de kamer te verlaten, we moesten hem weer achterlaten. Een voor een kusten we hem gedag.

‘Tot morgen, lieverd,’ zei Sonja. Francis en ik keken elkaar aan. Sonja wilde nog steeds niet geloven dat Cor er niet meer was.

We reden naar huis. We waren kapot.

Het was al wat later op de avond toen er werd aangebeld. We schrokken. Wie kwam er nu nog aan de deur?

‘Wie is daar?’ riep ik.

‘Ikke.’

Het was Wim.

‘Son, kom even mee naar buiten,’ riep hij langs me heen naar Sonja.

Sonja, nog helemaal in shock, liep als een zombie achter Wim aan.

Na een halfuur was ze weer terug.

‘Wat had hij?’ vroeg ik toen Sonja verdwaasd weer binnenkwam. Ze gebaarde me mee te gaan naar de badkamer, zoals we dat altijd deden als het over Wim ging. Ze zette de droger aan, die het geluid van ons gesprek overstemde. De politie had vandaag het hele huis doorzocht en we vertrouwden er niet op dat ze geen afluisterapparatuur hadden achtergelaten.

‘Hij vroeg om de aandelen van de Achterdam. Denk jij wat ik denk?’

‘Ik denk het wel,’ antwoordde ik.

De aandelen van de Achterdam: degene die ze in bezit had, was de eigenaar van een aantal prostitutiepanden in de rosse buurt van Alkmaar. Het was een gezamenlijk project geweest van Cor, Wim en Robbie, dat volgde op de investering van het Heinekenlosgeld in de Wallen. Bij de scheiding en deling in 1996 kreeg Cor de aandelen van de Achterdam toebedeeld.

In de aanloop naar de tweede aanslag op Cor in 2000 siste Wim – terwijl hij met zijn duim en wijsvinger een pistool nabootste – herhaaldelijk in mijn oor: ‘Eerst schiet ik hem dood en dan pak ik hem alles af,’ en maakte bij die laatste woorden een graaigebaar.

‘Box, ik moet de aandelen van die hoerenpanden hebben,’ had hij tegen Sonja gezegd en door die vraag kon Sonja niet anders denken dan dat hij achter de dood van Cor zat.

Ze vertelde hem dat zij de aandelen niet had. Hij was woest geworden, had haar gesommeerd de aandelen te zoeken, was kwaad in zijn auto gestapt en weggereden.

De volgende dag kwam hij weer aan de deur. Hij nam Sonja opnieuw mee naar buiten en ‘troostte’ haar; Cor was toch een vieze kankerhond, ze zou slechts drie maanden om hem huilen en dan zou het verdriet toch wel weer over zijn. Cor was een zware alcoholist en voor de kinderen was het beter zo. Had ze de aandelen al gevonden? En o ja, Cor had toch ook goud? Dat moest ze alvast aan hem geven.

Weigeren kon niet maar Sonja, vast van plan Wim niet te laten profiteren van de dood van Cor, improviseerde; Cor had het goud al verkocht, ze had nog maar één plakje en dat wilde ze graag voor de kinderen bewaren, als hij dat goed vond.

Wim ging uit zijn dak: ‘Nog maar één plakje?!’

Met Cor uit de weg geruimd dacht Wim aan Sonja een gemakkelijke prooi te hebben, maar Sonja hield stand. Wim mocht zijn doel – Cor doodschieten en dan alles afpakken – niet bereiken.

Wim viste achter het net en werd bozer en bozer. Hij voerde de druk op en gaf zich daardoor meer en meer prijs.

Wim belde dat ik naar hem toe moest komen.

‘Luister As, ik moet Sonja hebben. Je moet haar ophalen en meenemen naar het Amsterdamse Bos. Ze moet haar huis in Spanje aan Stanley Hillis afgeven, want de schutters moeten betaald worden. Dus ga nu naar haar toe. Ik zie jullie over een uur in het bos.’

Ik stond versteld. Hoorde ik dat nou goed? De schutters moesten betaald worden? Voerde hij met mij een gesprek over de moordenaars van Cor? Sonja moest betalen voor de moord op haar man, de vader van haar kinderen, door haar huis aan zijn groep af te geven? Het huis dat Cor naar zijn dochter had genoemd, Villa Francis?

Ik haastte mij naar Sonja en vertelde haar wat hij had gezegd. Ze trok wit weg.

‘Zie je dat hij er achter zit, As!’

‘Ja.’

‘Wat nu?’

‘Je moet mee naar het bos. Hij wacht daar op ons.’

‘Nee!’

We waren bang voor wat ons daar in het bos te wachten stond. We parkeerden de auto en liepen op hem af.

‘Hé, Son.’

‘Ja.’

‘Jij moet jouw huis in Spanje aan Stanley Hillis afgeven, want de schutters moeten worden betaald.’

Cor was net op beestachtige wijze afgeslacht. Sonja had nog niet eens de tijd gehad om te beseffen dat hij er niet meer was en Wim moest al geld hebben. Hij had kosten gemaakt voor de moord op haar man, en al twee keer van Sonja te horen gekregen dat er bij haar niks te halen viel. Hij werd ongeduldig, en net als voor de tweede aanslag – toen hij Richie een pistool op zijn hoofd zette – verraadde dat ongeduld zijn werkelijke rol.

Hij zat erachter.

***

Het was de dag dat we Cor hadden begraven. Sonja en ik waren heel moe en lagen samen in haar tweepersoonsbed na te praten over het verloop van de dag.

‘Het is precies gegaan zoals hij het had gewild,’ zei Sonja.

‘Ja, dat denk ik ook. Ik denk dat hij het heel mooi had gevonden.’

Ik deed het licht uit. ‘Kom, we gaan slapen.’

Nog geen vijf minuten later zei Sonja: ‘Deed jij dat, As?’ ‘Wat Son?’

‘Nee, dat dacht ik al, maar ik wilde het even zeker weten.’ ‘Wat bedoel je?’ vroeg ik.

‘Cor kwam me een kus brengen, ik voelde zijn lippen op de mijne.’

‘Gaat het wel goed met je, Son, draai je niet een beetje door?’ vroeg ik een tikje bezorgd.

‘Nee hoor, echt niet, hij is nog steeds hier, hij laat ons niet alleen. Je weet hoe nuchter ik ben, ik geloof niet in die hocuspocus, maar het is echt zo. Hij kwam me even een kus brengen.’

Ik begreep wat ze zei, ik voelde zelf ook de aanwezigheid van Cor in de kamer. Omdat ik vrij rationeel ben ingesteld wilde ik daar geen acht op slaan, maar nadat Sonja het tegen me zei, wist ik het zeker. Hij was er nog.

‘Welterusten, Corretje,’ zei Son.

‘Welterusten, Cor,’ zei ik.

Judas
cover.html
half.html
title.html
copy.html
front.html
toc.html
chap01.html
part01.html
chap02.html
chap03.html
chap04.html
chap05.html
chap06.html
chap07.html
chap08.html
chap09.html
chap10.html
chap11.html
chap12.html
chap13.html
chap14.html
chap15.html
chap16.html
chap17.html
chap18.html
chap19.html
chap20.html
chap21.html
chap22.html
chap23.html
chap24.html
chap25.html
chap26.html
chap27.html
chap28.html
chap29_split_000.html
chap29_split_001.html
chap29_split_002.html
chap29_split_003.html
chap29_split_004.html
chap29_split_005.html
chap29_split_006.html
chap29_split_007.html
chap29_split_008.html
chap29_split_009.html
chap29_split_010.html
chap29_split_011.html
chap29_split_012.html
chap29_split_013.html
chap29_split_014.html
chap29_split_015.html
chap29_split_016.html
chap29_split_017.html
chap29_split_018.html
chap29_split_019.html
chap29_split_020.html
chap29_split_021.html
chap29_split_022.html
chap29_split_023.html
chap29_split_024.html
chap29_split_025.html
chap29_split_026.html
chap29_split_027.html
chap29_split_028.html
chap29_split_029.html
chap29_split_030.html
chap29_split_031.html
chap29_split_032.html
chap29_split_033.html
chap29_split_034.html
chap29_split_035.html
chap29_split_036.html
chap29_split_037.html
chap30.html
chap31.html
chap32.html
chap33.html
chap34.html
chap35.html
chap36.html
chap37.html
chap38.html
chap39.html
part02.html
chap40.html
chap41.html
chap42.html
chap43.html
chap44.html
chap45.html
chap46.html
chap47.html
chap48.html
chap49.html
chap50.html
chap51.html
chap52.html
chap53.html
chap54.html
chap55.html
chap56.html
chap57.html
chap58.html
chap59.html
chap60.html
chap61.html
chap62.html
chap63.html
chap64.html
chap65.html
chap66.html
chap67.html
chap68.html
chap69.html
chap70.html
chap71.html
chap72.html
chap73.html
chap74.html
chap75.html
chap76.html
chap77.html
chap78.html
chap79.html
a15e1d396149.html