De eerste aanslag op Cor (1996)
Op 27 maart 1996 hadden Sonja en Cor samen hun zoon Richie van de peuterspeelzaal opgehaald. Cor parkeerde zijn auto voor de deur van hun huis in de Deurloostraat en ze bleven nog even zitten, terwijl ze om Richie moesten lachen die achterin, tussen de twee voorstoelen, zijn lievelingsliedje ‘Funiculì Funiculà’ van Andrea Bocelli mee stond te zingen.
Mijn moeder stond voor het keukenraam van hun huis op het moment dat een man met een donkere jas op de geparkeerde auto van Cor af liep. Sonja keek naar Cor en zag op de achtergrond een man de auto naderen. Ze vroeg zich eerst af of de man wellicht de weg wilde vragen, maar zijn doelgerichtheid gaf haar een onbehaaglijk gevoel. Hij naderde het raam van Cor.
Sonja keek hem recht in het gezicht, het staat nog altijd in haar geheugen gegrift. Een tanig gezicht, met veel rimpels.
‘Cor, wat moet hij?!’ riep ze nog.
Cor keek naar links.
De man richtte een vuurwapen op Cor en voordat Cor antwoord kon geven begon de man te schieten. Op dat moment dook Cor instinctief over Sonja heen, om haar te beschermen.
Sonja begon te gillen. Richie zat achter in de auto. Zou hij geraakt zijn? Ze opende haar portier en rolde de auto uit. Om te voorkomen dat ze zou worden geraakt, kroop ze op haar knieën naar het achterportier, opende het en trok Richie uit de auto. Met Rich in haar armen is ze het huis in gerend. De deur stond al open, mijn moeder was naar buiten gerend om haar te helpen.
Cor was meerdere keren geraakt. Hij stapte uit en wilde achter de schutter aan gaan, maar hij was door zijn verwondingen zo gedesoriënteerd, dat hij de tegengestelde richting uitliep. Na een paar honderd meter werd hij door de buren opgevangen, en terug naar zijn huis gebracht.
Daar ging hij verdwaasd en hevig bloedend in het trappenhuis van nummer 22 zitten, totdat de ambulance was gearriveerd.
Ik zat in mijn kantoorruimte aan de Willem Pijperstraat toen ik op mijn mobiel werd gebeld. Het was mijn moeder. Ze gilde door de telefoon dat er op Cor, Sonja en Richie was geschoten.
‘Nee!’ riep ik. ‘Leven ze nog?’
‘Ja, ze leven nog, maar Cor is geraakt. Kom gauw hier naartoe!’
‘Is het ernstig, mam?’
‘Ik weet het niet, Cor is opgehaald met een ambulance.’
Volledig in paniek heb ik mijn kantoor gesloten en ben naar de Deurloostraat gereden. Sonja zat al op me te wachten en deed de deur open. Ze viel me om mijn nek en zei huilend: ‘As, er is op ons geschoten. Cor is overal geraakt.’
‘Waar?’ vroeg ik. ‘Waar is hij geraakt? Overleeft hij het?’
‘Ja, ze hebben hem naar het VU gebracht. Hij is geraakt in zijn arm, schouder en rug, en een kogel heeft zijn kaak verbrijzeld. Maar hij overleeft het, hij wordt nu geopereerd.’
‘En Rich? Is met Rich alles goed?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei ze, ‘hij is boven. Hij is niet geraakt. Hij begrijpt gelukkig niet wat er is gebeurd. Doe maar zo normaal mogelijk.’
‘Is goed. En hoe is het met jou?’
‘Met mij is alles goed. Ik heb het alleen zo benauwd en heb pijn aan mijn rug. Ik denk dat ik hyperventileer.’
We liepen naar boven, waar Richie met mijn moeder was. Hij zat op de grond te spelen.
‘Dag lieverd,’ zei ik tegen hem. ‘Ben je lekker aan het spelen?’
Hij keek op en riep gelijk toen hij me zag: ‘Assie, Assie, vuur, vuur!’
Ik pakte hem vast en tastte zijn kleine lichaampje af om na te gaan of hij echt niet geraakt was.
‘Hij heeft gelukkig niks,’ zei Sonja.
Ik trok hem bij me op schoot en vroeg: ‘Wat is er met vuur, zeg het eens tegen Assie.’
Hij was net tweeënhalf en vertelde me op zijn manier wat er zojuist was gebeurd: er was een hele stoute man en die had stenen tegen het raam van de auto gegooid en er was vuur.
Doordat Sonja hem gelijk uit de auto had getild en naar binnen had gebracht, had hij gelukkig niets mee gekregen van de bloedige verwondingen van Cor.
Van de schoten op het raam had hij stenen en vuur gemaakt, en dat moest zo blijven. Hij mocht vooral niet weten wat er echt was gebeurd.
‘Wat een stoute man, hè? Maar die is nu weg, lieverd. Papa heeft hem weggejaagd.’
Sonja vroeg: ‘Kun jij Francis van school halen? Zij moet het weten en ik wil dat ze bij me is. Ik weet niet of er nog gekke dingen gaan gebeuren en dan wil ik haar bij me hebben.’
‘Dat is goed. Ik ga er gelijk heen.’
Ik reed naar de school van Francis en vertelde de conciërge dat ik haar tante was en dat ik haar op kwam halen, omdat haar vader een ongeluk had gehad en ze mee moest naar het ziekenhuis.
Francis zat in de klas en zag mij al staan. Ze schrok. De conciërge vertelde de leraar dat zij met mij mee moest. Ze kwam de klas uit.
‘Kom lieverd,’ zei ik. We liepen door de gang. ‘Ik moet je wat vertellen. Ze hebben papa neergeschoten en mama en Rich zaten ook in de auto.’
Ze stond stil en pakte me vast, haar gezichtje trok wit weg. ‘Is hij dood, As?’ vroeg ze met trillende stem.
‘Nee,’ zei ik, ‘maar hij is behoorlijk gewond geraakt. Hij is naar het ziekenhuis. Mama en Rich zijn ongedeerd. Kom, we gaan naar huis.’
Het duurde niet lang voordat Sonja door het ziekenhuis werd gebeld. De operatie was voltooid.
‘Ga je mee naar Cor? Ik wil niet rijden. Ik ben nog helemaal van slag,’ zei Sonja.
‘Is goed,’ zei ik, ‘ik rijd wel. Ik wil Cor zien.’
We liepen naar de auto, maar halverwege begon ze te trillen. Ik stapte in mijn auto, Sonja bleef staan.
‘Stap in,’ zei ik.
‘Ik kan het niet.’
Ik stapte uit en liep naar haar toe. ‘Wat is er dan?’
‘Ik durf het niet. Ik durf niet meer in een auto te zitten. Ik zie het steeds voor me, hoe hij op ons af loopt, het geluid van het breken van het glas, het schieten. Ik zie Cor overal bloeden. Ik stap niet in,’ zei ze en zette zich schrap.
‘Kom op, Son, je zal wel moeten. Beter dat je nu gelijk zelf rijdt, anders doe je het nooit meer. Kom op, geen gezeik!’
Ik trok de deur open en gebood haar in te stappen.
‘Je hebt gelijk,’ zei ze, ‘ik moet wel.’
Aangekomen in het ziekenhuis liepen we gelijk door naar de afdeling waar Cor lag. Voor zijn deur stond politiebewaking. Cor lag net bij te komen van de operatie. De kogels waren uit zijn lichaam verwijderd en zijn onderkaak was vastgezet.
‘Gaat het een beetje?’ vroeg ik bezorgd.
Cor glimlachte flauwtjes en stak zijn duim omhoog. Praten zat er net na de kaakoperatie nog niet in maar iets zeggen was sowieso uitgesloten, want buiten voor de deur stond kit.
En die kleine jongen? gebaarde hij.
‘Met Rich is alles goed,’ zei Sonja. ‘Het is een wonder dat hij niet geraakt is. Zorg nou eerst maar dat je hier wegkomt.’
De woede ontstak in Cors ogen, hij maakte het gebaar van een pistool, hij wilde wraak.
We wilden weten of Cor enig idee had waar dit vandaan kwam, zodat we wisten waar we aan toe waren en zo nodig maatregelen konden treffen. Sonja en ik gingen ieder aan een kant van zijn bed staan. We deden onze armen omhoog en keken hem vragend aan.
Cor keek ons om beurten aan en schudde herhaaldelijk zijn hoofd. Hij had ook geen idee waar het vandaan kon komen.
‘Beter niet thuis slapen voorlopig?’ vroeg Sonja.
Weer schudde Cor.
‘Oké,’ zei Sonja.
We verzorgden Cor, hij was moe en zijn ogen vielen steeds dicht.
‘Ga maar slapen. We zijn later terug, we gaan weer naar Fran en Richie,’ zei Sonja.
Buiten gingen we eerst even lopen om rustig te kunnen praten.
‘Denk je dat Cor echt geen idee heeft wie hierachter zit? Of wil hij het ons niet zeggen?’ vroeg ik Sonja, wetende dat vrouwen nooit iets wordt verteld.
‘Nee,’ zei Sonja. ‘Dat zou in dit geval te gevaarlijk zijn. Hij weet het echt niet, anders zegt hij ons voor welke hoek we moeten oppassen.’
‘Heb jij ook helemaal geen idee?’ vroeg ik.
‘Nee, ik heb geen idee, maar ik heb wel een gevoel.’
‘Wat dan?’
‘Laat maar. Ik mag dat niet zeggen als ik het niet zeker weet.’
‘Maar je kan mij toch alles zeggen?’ vroeg ik een beetje beledigd.
‘Nee, laat maar, ik mag niet zomaar iemand beschuldigen. Ander onderwerp nu, goed?’
‘Oké,’ zei ik en liet het rusten.
‘Maar ik ga niet meer naar huis. Dat durf ik echt niet. Voor hetzelfde geld komen ze terug,’ zei Sonja. ‘Kan ik met de kinderen zolang bij jou slapen?’
‘Ja natuurlijk, we gaan nu gelijk je spullen halen.’
Thuisgekomen zat ik naast Sonja op de bank en keek naar haar jas. Er dansten allemaal veertjes uit. Ik zag een gaatje zitten, stopte mijn vinger erin, peuterde er iets hards uit en hield een kogel in mijn hand.
‘Volgens mij ben je toch geraakt,’ zei ik.
‘O, echt, zie je nou wel, ik heb al de hele tijd zo’n last van mijn rug.’
‘Laat eens even kijken dan,’ zei ik en tilde haar trui op. Over de hele breedte van haar rug liep een schaafwond van een schampschot.
‘Ik begrijp dat je pijn had,’ zei ik, ‘je bent geraakt. Maar het is alleen je huid, dus er is niks aan de hand.’
Sonja had zoveel geluk gehad. Haar redding was dat Cor over haar heen was gedoken, en de kogel van richting had doen veranderen. De kogel was eerst zijn lichaam binnengedrongen en had na het verlaten ervan zijn weg vervolgd langs haar rug. De weg door het lichaam van Cor had de kogel zo vertraagd dat deze tot stilstand was gekomen in de rechtermouw van haar jas.
Cor had de kogel voor haar opgevangen. Als hij dat niet had gedaan, was het met haar misschien wel slecht afgelopen.
‘As, ik had wel dood kunnen zijn,’ zei Sonja.
‘Jullie hadden allemaal wel dood kunnen zijn, Son,’ zei ik. ‘Wat denk je van Rich? Het is een wonder dat hij met al die rondvliegende kogels in zo’n kleine ruimte niet is geraakt. Het is echt een wonder!’
Ik voelde woede in me opkomen, welke viezerik had dit gedaan? Welke laffe hond schiet op een vrouw en een klein kind? Dit was nog nooit eerder gebeurd, dit was beestachtig!
Cor herstelde, onder het toeziend oog van de politiebewaking op de gang. Zij hadden de plicht iedere burger te beschermen, maar zaten niet echt op deze burger te wachten, een crimineel, een Heineken-ontvoerder nog wel, die dit ongetwijfeld over zichzelf had afgeroepen. Cor op zijn beurt zat niet te wachten op bescherming door de mensen die op hem hadden gejaagd.
‘Ze vinden het leuk dat ik me elke keer het lazarus schrik als ze hun wapen doorladen, die teringlijers,’ lachte hij.
Zodra hij vond dat het kon, verliet hij het ziekenhuis en verdween met Sonja, Richie en Francis naar Frankrijk. Wim en zijn vriendin Maike vergezelden hen.
Hun eerste stop maakten ze bij hotel Normandy in Parijs. Van daaruit reden ze door naar het zuiden. Maike had het hotel Les Roches, in het plaatsje Le Lavandou aan de Côte d’Azur, aanbevolen.
Samen met Wim was Cor al honderd keer alle mogelijkheden nagegaan waar de aanslag vandaan kon komen. De spanning tussen hen beiden was om te snijden, en al verschillende keren op ruzie uitgelopen. Wim verweet Cor dat hij met zijn dronken kop vaak anderen beledigde.
Cor liet Mo komen, een Afghaan die hij in de gevangenis had leren kennen en met wie hij in contact was gebleven. Mo was door de oorlog in zijn thuisland gewend aan gewelddadige situaties. Hij kwam bewapend, om Cor en zijn gezin te kunnen beschermen, mocht dat nodig zijn. Wim en Maike vertrokken naar Amsterdam om uit te vinden wat er aan de hand was.
Al snel kwam Wim terug met de boodschap dat Sam Klepper en John Mieremet achter de aanslag zaten. Klepper en Mieremet, twee zware jongens die Spic en Span werden genoemd vanwege het gerucht dat ze meerdere mensen hadden opgeruimd met wie ze een conflict hadden.
Cor kon het zich moeilijk voorstellen. Waarom zouden ze hem moeten hebben? Hij had geen ruzie met ze.
Maar volgens Wim kon het toch wel. Hij vertelde dat Klepper en Mieremet hen een boete van in totaal een miljoen gulden hadden opgelegd. Alleen door betaling van dat bedrag kon het conflict worden opgelost.
Het gevaar was dus nog niet geweken. En het gevaar zou ook niet wijken, want Cor zei direct tegen Wim dat hij geen cent zou betalen. Hij liet zich niet afpersen. Wim was woest, hij zei zwaar onder druk te zijn gezet in Amsterdam. Hij moest zorgdragen voor betaling, of er gebeurde met hem hetzelfde als met Cor. Wim voerde de druk op door Cor voor te houden dat hij door niet te betalen een oorlog zou veroorzaken die zou uitlopen op een bloedbad. Onze families zouden zonder pardon worden uitgemoord, alleen maar omdat híj niet wilde betalen, omdat híj oorlog wilde.
Cor weigerde te betalen, Wim wilde wel betalen.
‘Ik laat me niet afpersen,’ had Cor nog een keer gezegd, en Wim was woedend naar huis vertrokken.
Een dag of twee daarna nam ik het vliegtuig naar Sonja en Cor om Francis op te halen. Ze moest nodig weer eens naar school toe. Sonja haalde me op van het vliegveld.
‘Ben je moe?’ vroeg ik.
‘Hoezo? Zie ik er slecht uit?’
‘Een beetje wel,’ zei ik voorzichtig.
‘Dat kan wel,’ antwoordde ze. ‘Cor en Wim hebben heel erg ruzie gehad. Wim kwam vertellen wie er achter de aanslag zitten, en dat ze een miljoen moesten betalen. Wim wil betalen. Cor doet dat niet. Wim zegt dat er nu oorlog komt. Daar hebben ze ruzie over. Ik doe geen oog dicht. Ik ben bang dat ze terugkomen. Ik lig de hele nacht te spoken.’
‘Dat begrijp ik,’ zei ik. ‘Wie zitten erachter dan?’
‘Klepper en Mieremet,’ zei ze, ‘dat zijn twee gekken. Die hebben samen al heel wat geflikt.’
‘Is Cor bang voor ze?’ vroeg ik.
‘Nee,’ zei Son, ‘was dat maar zo. Cor zegt dat het geen zin heeft om te betalen, het is toch al oorlog. Hij laat zijn vrouw en kind niet zomaar afschieten. Wim is kwaad op Cor. Hij zegt dat het allemaal Cors schuld is, omdat hij zo vaak dronken is.’
‘En wat zegt Cor?’ vroeg ik.
‘Die vindt dat Wim achter hem moet gaan staan en niet als een angsthaas moet buigen voor die twee. Dus dat is echt ruzie.’
‘Dat begrijp ik. Dus de ellende is eigenlijk pas begonnen?’
‘Ik denk het. Maar wat vind jij dan?’ vroeg Sonja.
‘Het zou mooi zijn als je kon betalen en het dan zou stoppen, maar ik denk dat Cor gelijk heeft. Geloof jij dat het stopt als je betaalt? Zij weten dat hij weet dat zij het gedaan hebben. Zij zullen denken dat hij zijn kans afwacht om ze terug te pakken, daar gaan ze niet op wachten. Die willen Cor hoe dan ook voor zijn.’
‘Dat zegt Cor ook,’ zegt Sonja. ‘Hij snapt Wim niet.’
We reden naar het haventje van Le Lavandou, waar Cor aan een biertje zat en Mo aan een colaatje.
‘Fijn je te zien, Cor. Die kaak ziet er nog redelijk uit,’ zei ik.
‘Kom zitten, Assie. Neem wat te eten. Wij hebben al besteld.’
Na wat grappen en grollen over zijn verwondingen zei Cor tegen de rest: ‘Gaan jullie een stukje wandelen. Blijf jij even zitten, Assie.’ Hij keek gepijnigd. ‘Heb je het al van Boxer gehoord?’
‘Ja, wie het zijn, en dat je ruzie hebt met Wim.’
‘Wat vind jij daarvan?’ vroeg hij.
‘Ik vind dat jij gelijk hebt. Moet je je dan maar laten beschieten en nog betalen ook? Waar slaat dat op? Ik begrijp Wim niet. Hij laat zich zoiets normaal niet zeggen.’
‘Ja, die Neus rent wel heel snel de andere kant op. Let goed op Francis, als je terug bent. Hou haar bij Wim uit de buurt.’
Ik hield van Cor. Eigenlijk al vanaf de dag dat Wim hem meenam naar ons huis. Hij was heel anders dan Wim, voor ons en zijn omgeving. Cor was warm en hartelijk. Wim was koud en harteloos.
Ik was het met Cor eens en begreep niet waarom Wim zo makkelijk capituleerde voor de vijand, waarom hij Cor niet steunde na alles wat ze samen hadden meegemaakt. Al had Cor misschien iets verkeerds gedaan, wat dan nog? We gingen elkaar toch niet laten vallen? Wij hadden hem toch ook nooit laten vallen ondanks alle ellende die hij had veroorzaakt? Hoezo zou hij dat nu wel bij Cor doen? Natuurlijk realiseerde ik me dat steun aan Cor ernstige consequenties kon hebben, maar je hebt als mens toch ook principes? Je kon toch niet zomaar je familieleden laten beschieten en dan doen alsof er niets was gebeurd?
Ik was geschokt dat Wim dat kennelijk niet zo voelde.
De volgende dag vloog ik met Francis terug naar Nederland, en hield haar bij Wim uit de buurt. Cor verhuisde naar een kleine Franse boerderij, die verscholen in de bossen lag en werd verhuurd als vakantiehuis. De inrichting, die ‘authentiek Frans’ werd genoemd, was ouderwets en het was er vies. De enige reden dat het huis voor een vakantiehuis door kon gaan was het buitenzwembad. Het was geen plek waar Cor normaal vakantie vierde, maar in dit geval was dat juist een vereiste. Hij wilde niet op een plek zitten waar hij vaker kwam, niemand mocht weten dat hij daar zat.
En met ‘niemand’ bedoelde hij Wim.
Sonja was er met tussenpozen, omdat Francis naar school moest. Ze zat op een avond met Cor buiten op het terras te genieten van een voorstelling door dansende vuurvliegjes, toen Cor zei: ‘Als er wat met mij gebeurt, wil ik voor ons en de kinderen een familiegraf en een koets met paarden.’
Cor hield rekening met de mogelijkheid dat hij het conflict niet zou overleven. Sonja probeerde dat op haar manier te voorkomen. Misschien had Wim gelijk en kon Cor beter wel betalen, stelde ze voorzichtig voor.
Cor werd woest. Hij zag die opmerking als verraad: ‘Ga jij mij ook verraden, net als die Neus? De judas! Maar als je dat vindt, ga dan maar met je broertje mee, dan hoef ik jou ook nooit meer te zien!’ schreeuwde hij.
Sonja was overdonderd door de felheid van zijn reactie. Zo had ze het niet bedoeld, ze maakte zich enkel zorgen om zijn veiligheid en die van de kinderen. Wat betekende geld nou in vergelijking met hun leven?
Maar Cor was duidelijk: met betalen los je niks op.
Sonja zat klem tussen het standpunt van haar man en dat van haar broer. Beide klonken net zo logisch als gevaarlijk. Het enige wat ze kon bedenken was dat ze zich er beter niet mee kon bemoeien. Cor had altijd voor haar bepaald wat het beste was en ze zou het ook nu aan hem overlaten.
Vanuit het Franse boerderijtje regelde Cor een nieuwe kaak en een set nieuwe tanden en kiezen. Daarna vertrok hij naar Martin’s Château du Lac, in Genval, België. Sonja reisde nog steeds heen en weer, maar die situatie was met het oog op de kinderen die naar school moesten moeilijk lang vol te houden.
Wim stond bij terugkomst voortdurend bij Sonja voor de deur met dezelfde vraag.
Hij wilde weten waar Cor verbleef.
Maar Sonja, met in haar achterhoofd de opdracht van Cor dat niemand dat mocht weten, deed alsof ze dat niet wist.