Sandra & de vrouwen (2014)

Vrouwen spelen een belangrijke rol in het leven van Wim. Zijn moeder, zijn zussen, zijn vriendinnen, alle vrouwen in zijn leven hebben een functie.

Ik ben zijn klankbord, Sonja is zijn manusje-van-alles en mijn moeder blijft de rol van moeder spelen en moet hem, als hij daar behoefte aan heeft, nog steeds als een kind verzorgen. De rol van zijn vriendinnen hangt af van wat Wim op dat moment nodig heeft. Een auto, een scooter, een huis, een financier.

Wim heeft altijd minimaal vier vrouwen en ze willen allemaal geloven dat ze de enige zijn. Hij rouleert voortdurend. Hij vertelt dat hij gevaar loopt geliquideerd te worden en dat hij daarom niet te lang op een plek kan blijven. Hij móét wel weg, voor zijn veiligheid. En daar ga je als liefhebbende vrouw toch niet moeilijk over doen, je wilt toch niet dat hem iets overkomt?

Dat hij meerdere vrouwen zou kunnen hebben tegen wie hij hetzelfde zegt, komt niet eens in ze op. Het is triest om te moeten aanschouwen, al die vrouwen die hij in de maling neemt, die hem allemaal zo goed willen begrijpen en met hem meeleven. Vaak heel lieve vrouwen, die helemaal door hem gehersenspoeld zijn.

Zelfs als ze hem betrappen en de werkelijkheid ineens zien zoals die is, weet hij het zo te draaien dat zij zich vijf minuten later niet kunnen voorstellen dat ze ooit aan hem hebben kunnen twijfelen. Wat een slechte mensen zijn ze toch eigenlijk. Gelukkig mogen ze hem nog hun excuses aanbieden.

Wij leven ook met al zijn verschillende vrouwen. Hij schakelt ons sinds jaar en dag in om zijn polygame leven voort te kunnen zetten.

***

Mijn moeder was getraind om te voorkomen dat haar gedrag de jaloezie van mijn vader opwekte. De vriendinnetjes van Wim begrijpen aan het begin van de relatie totaal niet wat hij van ze verwacht, maar hij brengt ze dat vlot bij.

Hun eerste les: Wim is jaloers. Zonder enige aanleiding, vonden zij vaak zelf, maar dat vond Wim niet, hij was niet jaloers. Zij gedroegen zich sletterig en dat hoefde hij niet te accepteren.

De tweede les: als Wim jaloers is, kan hij zijn agressie maar moeilijk beheersen, hij schreeuwt en slaat. Dat pikten ze niet! Maar misschien had Wim toch wel gelijk, en lag het aan hen. Ze bleven bij hem.

De derde les: om zijn agressie te voorkomen, moesten ze elke aanleiding voor Wim om jaloers te worden, vermijden. Dus veranderden ze in zijn aanwezigheid van spontane meisjes die blij de wereld in keken, in nerveuze typetjes die alleen nog maar oog voor hem hadden. Als ze naast hem liepen keken ze niet meer om zich heen, maar strak naar de grond. Gingen ze wat eten of drinken, dan namen ze recht tegenover hem plaats, zodat hij er toezicht op kon houden dat ze alleen naar hem en naar niemand anders keken. Nee, kijken naar andere mannen mocht niet en met ze praten al helemaal niet.

Hoe eerder de meisjes leerden wat ze wel en niet mochten doen, des te beter, want het was altijd weer aangrijpend om te zien hoe zo’n meisje schrok als ze ontdekte dat ze kennelijk weer iets verkeerds had gedaan en de consequenties daarvan moest voelen.

Wij hielpen ze de gebruiksaanwijzing van Wim zo snel mogelijk onder de knie te krijgen.

‘Je kunt beter niet zo’n bloesje aantrekken, want dat vindt Wim niet goed.’

‘Dat truitje zit wel erg strak, zo zie je alles zitten.’

‘Die mannen zitten naar je te kijken. Kom mee, we gaan weg hier.’

Ze voelden onze steun en namen ons in vertrouwen.

‘Zeg maar niets tegen Wim, alsjeblieft,’ vroegen ze als ze per ongeluk een bekende van het mannelijk geslacht tegen waren gekomen.

‘Nee, natuurlijk niet!’ zeiden wij dan.

Als er weer trammelant was, bliezen ze stoom bij ons af.

‘Zit ik met Wim aan de telefoon en zie ik allemaal beestjes over mijn schaamstreek lopen. Ik zweer het je, Sonja! Ik zie ze zo krioelen,’ vertelde Martine aan de keukentafel tegen Sonja.

Ik zat erbij en hoorde hen aan.

‘Nee, echt waar? Beestjes?’ zei Sonja.

‘Ja, beestjes!’ zei Martine nog steeds in shock. ‘Dus ik heb gelijk de dokter gebeld. Weet je wat het zijn? Platjes!’

‘Platjes?’ vroeg Sonja, onbekend met het woord.

‘Schaamluis!’ antwoordde Martine.

‘Schaamluis? Wat is dat dan?’ De opbouw van het woord – schaam en luis – deed bij Sonja geen belletje rinkelen.

‘Dat zijn allemaal kleine beestjes die in je schaamhaar zitten, daar beneden,’ verduidelijkte Martine door te wijzen op haar kruis.

Het kwartje viel bij Sonja en vol afschuw riep ze: ‘O jakkes, beestjes? Hoe kom je daar nou aan?’

‘Door jouw broer!’

‘O, echt? En hoe komt hij daar dan aan?’

‘Hij is vreemd geweest!’ brieste Martine.

Ook dat was een dingetje dat zijn vriendinnen niet helemaal begrepen: kennelijk veronderstelden ze dat Wim niet wilde dat zij vreemd zouden gaan, omdat hij zelf ook niet vreemdging. En dat deed hij ook niet, riep hij dan, terwijl hij zijn handen in de lucht gooide en grote, onschuldige ogen opzette. Ook toen het onomstotelijke bewijs in Martines kruis rondkrioelde, schreeuwde hij dat het van haar moest komen. Hij hoopte voor haar dat ze hem niet had besmet, want dan had ze een probleem. Hij zou snel naar de dokter gaan om zich te laten onderzoeken, en wilde haar voorlopig even niet zien.

Wim ging vreemd, ontkende het en zijn vriendinnetjes konden het niet bewijzen. Onzeker over hun eigen waarnemingen konden ze alleen zichzelf in twijfel trekken, en werden zo de ideale partner.

Klaar voor hun relatie met Wim.

In 2003 introduceerde Wim Sandra den Hartog in ons leven. Zij was de weduwe van Sam Klepper, die in oktober 2000 was geliquideerd.

Rob Grifhorst stond in 1999 op het punt een luxe appartement aan de Van Leijenberghlaan te huren, toen hij werd bezocht door Wim. Hij moest van de huur van het appartement afzien, want zijn vrienden Klepper en Mieremet gingen daar wonen. Wim woonde al in het complex: nadat hij van Beppie af was gegaan, was hij daar met Maike gaan wonen. Het appartement lag direct aan de overkant van het gelijknamige politiebureau. ‘Lekker veilig,’ grapte Wim.

Klepper en Mieremet namen er hun intrek – hun vrouwen woonden in België – en Wim bracht zijn nieuwe vrienden elke ochtend versgebakken broodjes met de beste vleeswaren en kaas, net zoals hij dat vroeger bij Cor deed. Na het ontbijt ging hij dan met Mieremet op pad, om hem te laten zien in welk onroerend goed de criminele miljoenen van het duo via Willem Endstra waren belegd.

Wim werd in de loop der tijd steeds inniger met Mieremet, terwijl Klepper meer naar de Hell’s Angels trok. Het was een tweedeling die zich eerder ook tussen Cor en Wim had gemanifesteerd. Mieremet richtte zich met Wim meer op de bovenwereld, Klepper vertoefde net als Cor liever in de onderwereld.

Op 10 oktober 2000 werd Sam Klepper, bij het verlaten van het appartementencomplex, op klaarlichte dag geliquideerd. Wim en Mieremet zaten op dat moment samen een broodje bij de nieuwe RAI te eten.

Sonja en Cor zaten in Dubai. Mijn moeder paste op Francis en Richie in het huis van Sonja. Nadat ik het nieuws over Klepper hoorde, begreep ik direct dat de groep van Mieremet zou denken dat Cor erachter zat, als wraak op zijn eigen aanslag. Vanwege de bestaande vete en omdat hij ‘toevallig’ in het buitenland zat. Zorgen dat je niet in de buurt bent wanneer het gebeurt, is altijd het beste alibi.

Maar er was nog een reden waarom ik dacht dat Cor er misschien wel wat mee te maken had. Sonja was altijd al bang dat er een moment zou komen dat zij met Cor in de auto zou zitten en ze er allebei het volgende moment niet meer zouden zijn om voor de kinderen te zorgen. Ze wilde sinds de eerste aanslag al vastleggen dat ik de zorg over Francis en Richie zou krijgen, om te voorkomen dat andere familieleden ze misschien op zouden eisen.

Cor deed niet aan een testament, dat vond hij nieges. Hij geloofde dat je met een testament de dood over jezelf afriep. Maar dat veranderde kort voordat ze samen op vakantie naar Dubai gingen. Cor had een testament laten maken. Wanneer hij en Sonja er niet meer voor de kinderen konden zijn, zouden ze naar mij gaan. ‘Dat is goed toch?’ zei Sonja.

‘Ja, natuurlijk. Dat weet je toch.’

Ik was verbaasd. Cor zette zich over zijn bijgeloof heen. Wel verstandig van hem, dacht ik toen. Maar nadat Klepper werd geliquideerd, vroeg ik me onmiddellijk af of hij een testament had laten maken omdat hij wist wat er stond te gebeuren, nu wraak verwachtte en daarom ineens wel de zorg voor zijn kinderen wilde regelen. Alles bij elkaar maakte het dat ik niet kon uitsluiten dat Cor er iets mee te maken had.

Ik was bang dat er wraak zou worden genomen. De verhalen van Wim over het uitmoorden van onze hele familie, en het naar binnen schieten van een raket als er niet gebeurde wat zij wilden, stonden mij nog helder voor de geest. Ik was doodsbang dat de kinderen iets zou worden aangedaan, en ik wist dat Sonja daar net zo bang voor zou zijn als ze hoorde wat er was gebeurd.

Ik kon Sonja niet bereiken om te vragen wat ik met de situatie aan moest, maar ik wist dat ze op mij zou rekenen waar het de veiligheid van de kinderen betrof. Ik reed naar mijn moeder om te overleggen.

‘Heb je het gehoord?’ vroeg ik.

‘Nee, wat?’ antwoordde ze.

‘Ze hebben die Klepper doodgeschoten.’

‘O, echt?’ Ze reageerde geschrokken. Ook zij realiseerde zich dat door alles wat er de afgelopen jaren was gebeurd, dit weleens een probleem zou kunnen worden.

‘Ja, dus ik heb liever niet dat je hier nog langer blijft. Je weet nooit of ze denken dat Cor erachter zit en dat ze hier aan de deur komen. Beter neem je de kinderen mee naar jouw eigen huis. Bij jou komen ze niet, want Wim hoort bij hen. Ik kom met Miljuschka naar je toe.’

Ik haalde Miljuschka op, want die wilde ik niet onder deze omstandigheden bij de oppas achterlaten, en reed naar mijn moeders huis, waar ze met Francis en Richie op mij zat te wachten.

‘Weet je zeker dat het hier wel veilig is?’ vroeg mijn moeder. ‘Straks komt Wim langs en dan ziet hij de kinderen hier. Hij is nu toch met hen? Ik heb ze liever niet bij me.’

‘Maar ik kan ze ook niet mee naar huis nemen, want daar komt hij ook. Ik ga wel met ze naar een hotel, totdat we weten hoe het ervoor staat. Kom kinderen, we gaan,’ zei ik tegen ze.

‘Waar gaan we heen dan, Assie?’ vroeg Francis.

‘We gaan op vakantie,’ grapte ik en ze begrepen dat vragen niet beantwoord zouden worden. We gingen, punt uit.

Ik begon mijn zoektocht naar een veilige plek bij een hotel iets buiten de stad, in Badhoevedorp, maar die hadden geen kamers vrij. Bij het volgende hotel kreeg ik hetzelfde te horen, en bij het volgende weer. Ik reed met de kinderen van hotel naar hotel, omdat ik niet wilde bellen. Ik wilde niet dat de politie kon meeluisteren en horen dat we op de vlucht waren, want dat zou alleen maar verdacht overkomen. Maar waar ik het ook probeerde, er was nergens plek. Ik weet niet wat er die dag aan de hand was, maar elk hotel waar we aankwamen zat vol.

Het was inmiddels al laat en de kinderen vielen om van de slaap toen ik een laatste poging waagde in een onooglijk, smerig hotelletje op het Surinameplein, waar je zelfs je hond nog niet zou willen laten slapen: het Belfort Hotel. Ik ging met de kinderen naar binnen, want in Amsterdam durfde ik ze niet alleen in de auto achter te laten.

‘Heeft u nog een vierpersoonskamer vrij, meneer?’ vroeg ik aan de man achter de balie, die er net zo smotsig uitzag als het hotel.

‘Néé mevrouwtje, ik heb alleen nog één eenpersoonskamer.’

‘O, dat is prima!’ riep ik opgelucht, omdat we dan in ieder geval iets hadden.

‘Nee, mevrouwtje, het woord zegt het al: het is een kamer voor één persoon en niet voor vier,’ zei hij met onverstoorbare logica.

Ik zag mezelf alweer vertrekken en de nacht met de kinderen in de auto doorbrengen. ‘Maar meneer,’ smeekte ik, ‘alstublieft, ik sta hier met drie kinderen en er is nergens een kamer te krijgen. Alstublieft, help ons voor deze nacht.’

‘Hoe wilt u slapen dan, mevrouwtje, er staat maar één bed. Het woord zegt het al: éénpersoonskamer,’ herhaalde hij stoïcijns.

De tranen sprongen in mijn ogen bij zo weinig empathie, en ik begon onbedaarlijk te snikken. Ik was moe en bang en ik had mezelf niet meer in de hand. ‘Meneer, ik weet niet meer waar ik naartoe moet,’ huilde ik. Richie, ook doodmoe en gespannen, begon spontaan mee te huilen.

Dat was zelfs deze gevoelloze eikel te veel en hij riep: ‘Goed, goed, maar dan betaal je voor vier personen.’

‘Geen probleem,’ zei ik en telde bijna vierhonderd gulden uit op de toonbank.

‘Eerste verdieping, laatste deur,’ zei hij terwijl hij het geld in zijn broekzak schoof. ‘Hier is de sleutel.’

Dolblij met een slaapplek liep ik met mijn kroost naar boven, deed de deur open en stond in een hondenhok. Dat had ik kunnen verwachten, zoals het er vanbuiten uitzag, zo zag het er ook vanbinnen uit: vies en niet groter dan twee bij drie meter, geen douche te bekennen, alleen een smerig wastafeltje.

Rich gooide zich gelijk op het eenpersoonsbed en kwam er niet meer vanaf. Miljuschka probeerde nog bij hem te liggen, maar eindigde net als Francis en ik op de grond. Met zijn drieen lagen we lepeltje-lepeltje klem tussen het bed en de deur.

Ik probeerde tussendoor contact met Sonja te krijgen om te weten of Cor erachter zat, maar ik kreeg geen gehoor. Het was midden in de nacht toen ze eindelijk belde.

‘Blij dat je belt, zusje, ik kon je de hele dag niet bereiken,’ zei ik.

‘Nee, we waren de hele dag op jeepsafari,’ antwoordde ze.

Ik moest de irritatie in mijn stem onderdrukken. Ik zat me de hele dag op te vreten van de zenuwen en zij was lekker op safari. ‘Heb je een leuke dag gehad?’ vroeg ik.

‘Ja,’ zei ze, ‘een hele leuke dag!’

Door de manier waarop ze het zei, wist ik dat ze het al wist. Om er zeker van te zijn, vroeg ik of Cor ook een leuke dag had gehad. ‘Die helemaal!’ antwoordde ze.

‘Ik ben gezellig bij de kinderen,’ zei ik, zodat Sonja wist dat ik ze in veiligheid had gebracht.

‘Ja, dat hoorde ik al van mama.’

‘Moet ik nog iets doen?’ vroeg ik.

‘Nee, niets bijzonders. Ga je morgen gezellig weer naar mama met ze?’ Ze bedoelde dat ik niet hoefde af te wijken van de normale gang van zaken en ze gewoon bij mijn moeder kon laten.

‘Ja, morgen ga ik weer met ze naar mama,’ antwoordde ik. ‘Zeker?’ vroeg ik nog.

‘Heel zeker,’ zei ze.

‘Cor ook?’

‘Ja, Cor ook,’ antwoordde ze.

‘Oké, slaap lekker dan. Ik hoor je morgen wel.’

Zonder ook maar iets over de liquidatie van Klepper te zeggen, vertelde ze me dat Cor er niet achter zat en dat hij vond dat ik de kinderen gewoon bij mijn moeder kon laten.

‘Was dat mama?’ vroeg Francis, die mee had liggen luisteren.

‘Ja, alles is goed, ga maar verder slapen. Morgen gaan we vroeg op en weer naar school.’

We lagen weer lepeltje-lepeltje met Miljuschka in het midden. Francis boog over haar heen en fluisterde zachtjes in mijn oor, zodat Richie het niet kon horen: ‘Ik wil niet naar huis, Assie. Ik wil bij jou blijven. Ik ben zo bang dat ze ons gaan pakken.’

‘Ik ook,’ zei Miljuschka, die Francis had gehoord. ‘Ik wil ook niet naar huis.’

Dat Cor aangaf dat hij niets met de dood van Klepper te maken had, betekende nog niet dat het hem door het kamp-Mieremet niet aangerekend zou worden. Mieremet had zijn beste vriend verloren, en had waarschijnlijk weinig behoefte aan een doorwrocht onderzoek naar wie het gedaan had. De vete tussen Cor, Klepper en Mieremet was nog steeds niet beslecht en het was een voor de hand liggende theorie dat het een wraakactie van Cor was voor de aanslag op hem en zijn gezin, vier jaar eerder. Alleen al een verdenking van Cor zou voor Mieremet mogelijk voldoende zijn om wraak te nemen op iemand die Cor dierbaar was.

Ik was er na alle dreigementen richting de kinderen niet gerust op dat ze veilig waren, en besloot ze nog even van de bekende locaties weg te houden. Met Richie bleek dat onmogelijk. Hij voelde de spanning en was zo onhandelbaar dat ik hem maar naar mijn moeder heb gebracht. Francis en Miljuschka hield ik bij me. Ik ging op zoek en vond een ander hotel op de Churchilllaan.

Ik zag vreselijk op tegen het moment dat ik Wim zou zien, en dat moment zou ongetwijfeld komen. Ik zat met Francis en Miljuschka op de hotelkamer toen hij belde.

‘Ik moet even weg. Jullie moeten hier blijven. Hou de deur op slot en doe voor niemand open. Ik ben zo terug,’ zei ik en ging naar Wim.

Ik verwachtte niet anders dan dat Wim direct de schuld bij Cor neer zou leggen en hem verantwoordelijk zou houden voor de dood van zijn vriend. Ik voorzag al een hoop agressief geschreeuw over die ‘schele kankerhond’, met alle daarbij behorende bedreigingen, ook naar de kinderen toe.

Direct betoonde ik mijn medeleven over het verlies van zijn vriend, in de hoop zijn woede iets te dempen. ‘Erg voor je, Wim,’ zei ik zo gemeend mogelijk.

Maar anders dan ik had verwacht, reageerde hij volstrekt onverschillig. Klepper was volgens hem een kankerhond en hij had het verdiend, want hij had er zelf genoeg laten doen. Ik was van verbazing even uit balans. Ik wist niet beter of Wim had het ervoor overgehad om ons voor deze nieuwe vrienden te verraden. En nu sprak hij zo? Hij was er helemaal niet rouwig om dat Klepper was overleden.

‘Moet ik me zorgen maken om die kinderen van Son?’ vroeg ik hem, maar hij reageerde verrast. Ik hoefde me daar geen zorgen om te maken, want ‘het kwam uit de eigen hoek’.

Uit de eigen hoek? dacht ik. Dat is hij toch zelf? Hij was toch samen met Klepper en Mieremet? Ik kon die opmerking van Wim niet anders interpreteren dan dat Mieremet en Wim zelf te maken hadden met de dood van Klepper. Zou Klepper echt hetzelfde als Cor zijn overkomen? Zijn vriend Wim die ongemerkt zijn vijand was geworden? What comes around, goes around, dacht ik.

Wim ging niet tekeer over Cor en bedreigde hem niet, hij noemde hem niet eens. Het was duidelijk dat hij geen enkel verband legde tussen de dood van Klepper en een eventuele wraakactie van Cor.

Ook in de maanden daarna niet. Wim wilde Cor nog steeds dood, maar de reden daarvoor was niet veranderd. Er was op geen enkel moment sprake van een vergelding voor de moord op Klepper. Het ging nog steeds om ‘alles afpakken’.

Niet lang daarna sprak ik met Wim af bij autowasstraat Loogman in Aalsmeer. Hij ging even weg, vertelde hij opgetogen; hij was bezig met ‘geld halen’ bij de vrouw van Klepper – hij ging haar ‘beschermen’.

Ergens na de dood van Cor, in 2003, vroeg Wim me een broodje te komen eten bij Sal Meijer in de Scheldestraat en toen werd ik met Sandra geconfronteerd. Ze had een andere boekhouder nodig en nam dezelfde die ik had. Ik moest even met haar mee, anders moest ze alleen. In 2004 stelde hij mij voor aan haar kinderen. Ze hadden problemen met de belastingdienst en justitie over de erfenis van hun vader. De erfenis waar zij geen cent van hadden gezien.

Sandra was het klassieke voorbeeld van Wims ‘bemiddelende rol’. Hij vertelde Sandra dat haar man was geliquideerd door Sreten ‘Jotsa’ Jocić, een Joegoslavische zware crimineel, en dat hij het wel voor haar op zou nemen. Hij zou haar leven en dat van haar kinderen beschermen, en ondertussen het conflict oplossen. Dat conflict, zo vertelde hij haar, kon alleen worden opgelost door fors te betalen. Maar geld interesseerde Sandra niet, ze wilde alles wel betalen als ze daarmee haar kinderen kon redden. Kwetsbaar en volledig emotioneel in de war door het verlies van haar echtgenoot, viel ze ten prooi aan de man die verkondigde geheel belangeloos zijn leven voor haar en haar kinderen te wagen door ze te beschermen tegen de levensgevaarlijke Joegoslaaf.

Het was een droomscenario voor Wim.

Hij zou wel voor haar en haar vermogen zorgen. Haar geld werd zijn geld en haar leven werd zijn bezit.

Sandra’s intuïtieve reactie op het overlijden van haar man zei haar dat Willem Holleeder achter zijn dood zat, en ook in de media werd die mogelijkheid geopperd. Maar Sandra, dagelijks gehersenspoeld door Wim en geïsoleerd van eenieder die haar een andere kijk op de situatie kon geven, raakte volledig in de ban van haar ridder op het witte paard – ze had volstrekt niet in de gaten dat zij niet een wit paard haar gezin had binnengehaald, maar het paard van Troje. Hij nam de plaats van haar man in haar gezin in.

Toen Wim zes jaar voor verschillende afpersingen moest zitten, kreeg zij ook zes jaar. Huisarrest, zoals Wim dat altijd eist van zijn vrouwen als hij vastzit. Vanuit de bajes controleerde hij haar hele daginvulling, haar contacten, haar doen en laten. Ze mocht zich alleen met hem bezighouden, ze mocht alleen contact hebben met een beperkt aantal door hem goedgekeurde mensen en daar vielen eigenlijk alleen wij onder. Ons werd opgedragen om bij haar langs te gaan, zodat ze af en toe iemand zag. Van ons wist hij dat wij het niet in ons hoofd zouden halen om Sandra’s ogen te openen. Wij waren haar chaperonnes.

Na verloop van tijd kon ik door het ‘kamp-Klepper-Mieremet-stigma’ dat ik haar had opgelegd heen kijken. Sandra was naïef maar eigenlijk best aardig. Haar kinderen waren lief en keurig opgevoed. ‘Zij kan er toch ook niks aan doen, wat die mannen allemaal hebben gedaan,’ had Sonja me al vaker gezegd. En dat was waar. Zij kon er niets aan doen, net zoals wij er niets aan konden doen wat Wim allemaal deed.

Het leverde de krankzinnige situatie op dat onze Richie – die beschoten was door de combinatie Klepper, Mieremet & Holleeder – op verjaardagen kwam van de kinderen van Klepper, over wie Wim mij had verteld dat hij hem had laten vermoorden. Ik werd misselijk als ik bij dat tafereel aanschoof. Vier onschuldige kinderen, allemaal hun vader verloren. Wim was de enige overlever en heerste over hun beide gezinnen.

In Sandra’s huis was geen enkele foto van Sam te bekennen. Wim tolereerde dat niet. De enige foto die er hing was verbannen naar de berging. Het was alsof hij nooit had bestaan. Ik was benieuwd hoe ze zou reageren als ik daar iets over zei. Maar ze reageerde alsof ze het heel normaal vond, ze viel geen moment uit haar rol. Wat ik op dat moment niet wist, was dat zij niets negatiefs over Wim durfde te zeggen, omdat zij ervan overtuigd was dat ik door hem op haar afgestuurd was om haar uit te horen.

In de tijd dat Wim vastzat kreeg Sandra problemen met de belastingdienst. Ze kreeg een naheffing over de miljoenen die Sam bij Willem Endstra had geïnvesteerd. Endstra zou die aan haar terug hebben gegeven. In werkelijkheid had Wim die zich toegeëigend. Zij had niets, maar werd wel aangeslagen. De volgende dag ging ze op bezoek bij haar redder in nood maar kwam van een koude kermis thuis. Hij maakte haar duidelijk dat hij op háár problemen niet zat te wachten. Tegelijkertijd kon Wim zich geen vrouw permitteren die ‘verkeerde dingen’ over hem zou zeggen. Ik zou haar wel helpen. Ik kreeg de opdracht dicht bij haar te blijven, haar in de gaten te houden, mee te gaan naar alle afspraken met haar fiscalist en te zorgen dat zijn naam niet genoemd werd.

Sandra’s ridder was van zijn paard gevallen. Natuurlijk wist ze hoe slecht hij kon zijn, maar daar gaf hij haar altijd goede redenen en logische verklaringen voor. Voor haar – dacht zij oprecht – was hij nooit slecht geweest.

Ik vond het beter dat Sandra wist waar ze aan toe was, en vertelde haar dat ik haar alleen maar moest ‘helpen’ om te zorgen dat zij hem overal buiten zou laten.

‘Het lijkt me ook niet dat ik daar een keuze in heb. Denk je dat ik iets over hem durf te zeggen?’ reageerde ze. Ik was verrast. Het was de eerste keer dat ik haar iets negatiefs over Wim hoorde uiten.

In januari 2012 kwam Wim vrij, nam zijn intrek in een chalet en keek niet naar Sandra om. Ze was bijna leeg en wat ze had lag onder beslag. Hij ging weer investeren in Maike. Daar zat nog toekomst in.

Voor Sandra had hij nauwelijks tijd. Hij had het druk met zijn ‘veiligheid’, met Mandy uit Utrecht die zes jaar op hem had gewacht, en met zijn andere vrouwen.

Sandra’s huis met tuin op het zuiden was de voornaamste reden dat hij haar erbij hield. Een woning in Amsterdam, dicht bij zijn contacten, anders moest hij steeds op en neer rijden naar zijn appartement in Huizen.

In maart 2012 vroeg Sandra mij of ik ene Mandy kende. Dat was een vraag die ik onmogelijk naar waarheid kon beantwoorden. Wij waren er om de rust in Wims harem te bewaren, niet om onrust te creëren.

Maar Sandra had in de afgelopen jaren niet alleen mijn sympathie maar ook mijn respect gewonnen. Het huisarrest dat Wim haar oplegde, betekende voor haar nog een relatief grote vrijheid, in vergelijking met de periode die daaraan voorafging. Sinds de dood van Sam leefde ze in een isolement en Wim beheerste haar leven volledig. Door zijn detentie stond ze minder onder zijn directe invloed en werd haar duidelijk in welke situatie ze beland was. Haar vermogen was zijn vermogen geworden. Ze had niets meer en hoefde daardoor ook niets meer van hem te verwachten. Ze moest een baan zien te vinden. Maar wat en hoe? Sandra was haar hele leven een gangsterliefje geweest en had nooit geld hoeven verdienen, ze hoefde het alleen maar met bakken uit te geven. Stiekem volgde ze een opleiding tot nagelstyliste. Toen ze bijna klaar was vertelde ze Wim wat ze had gedaan en dat ze aan het werk kon. Woest was hij, maar ze kalmeerde hem met het argument dat ze toch een regulier inkomen moest hebben. Hij had geen legaal inkomen en kon toch niet voor haar zorgen?

Wim, die dat laatste geenszins van plan was, stemde in. Als ze maar goed begreep dat ze ondanks haar werk gewoon vierentwintig uur per dag telefonisch bereikbaar moest zijn. Hoorde hij geluiden die afweken van de geluiden op haar werk of nam ze een keer niet op, dan ging ze vreemd en maakte hij haar leven tot een hel. Maar ze hield vol.

Ik vond het triest te zien hoe Sandra was misbruikt en werd afgedankt. Als ze dan in ieder geval nog recht had gehad op een eigen leven, was het beter voor haar geweest, maar zo doet Wim het niet met zijn vrouwen. Eenmaal van hem, blijf je van hem. Dan kom je nooit, maar dan ook nooit meer van hem af, tenzij hij van jou af wil.

Ik besloot haar de waarheid te vertellen over Mandy, als ze me beloofde dat ze niet tegen Wim zou zeggen of laten merken dat ze het wist. Ook niet in een emotionele bui tijdens een ruzie of tijdens het goedmaken. Sandra zweerde op haar kinderen dat niet te doen. Ik nam een risico haar de waarheid te vertellen. Weinig bedrogen vrouwen hadden deze kennis voor zich kunnen houden, maar Sandra hield haar belofte. Door deze gebeurtenis groeide ons vertrouwen in elkaar.

Vele gebeurtenissen later vroeg Sandra mij te bevestigen wat Wim haar in zijn woede had toegebeten: dat hij Sam had laten doen. ‘Weet jij hoe dat zit?’ vroeg ze trillend van emotie.

Nu zij het zo op de man af vroeg, vond ik dat ik het niet mocht verzwijgen. Ik kon haar dat niet nog langer aan doen. Maar ik was niet van plan dat zomaar met haar te bespreken, in ieder geval niet in huis, niet hardop en zeker niet zonder dat ik haar had gefouilleerd op afluisterapparatuur. Ik dacht haar wel te kunnen vertrouwen, maar voor hetzelfde geld spande ze toch met Wim samen of zou ze hem in een zwak moment nog ter wille willen zijn.

‘Trek eerst je trui en je bh uit,’ zei ik en ik controleerde haar op apparatuur. Ik fouilleerde haar broek, maar er zat niets. ‘Kom, we gaan lopen,’ zei ik en nam haar mee naar buiten.

‘En?’ vroeg ze.

Ik ging voor haar staan en knikte. Meer hoefde ik niet te doen.

***

Sandra belde me. Wim was helemaal door het lint gegaan over haar jongste zoon Mitri. Woedend had hij haar huis verlaten en zelfs zijn sleutel ingeleverd. Ze klonk volledig in paniek. ‘Ik heb afgesproken met je broer bij de Omval. Wil jij er alsjeblieft ook heen komen?’

‘Hij heeft mij ook gebeld. Ik ben al op weg. Kom jij maar wat later, dan praat ik eerst met hem,’ probeerde ik haar gerust te stellen.

Enkele maanden daarvoor was Wim ook vanwege Mitri bij haar weggegaan. ‘Assie, luister, ik heb een beetje problemen met Sandra, dus daar ben ik even weg. Allemaal door dat gluiperige kankerjoch. Bakt gewoon eieren overdag, stinkt het hele huis, moet ik in die stank zitten. En elke keer als ik binnenkom, zit hij in de huiskamer, op de PlayStation. Hij irriteert me zo verschrikkelijk, dat kankerjoch. Precies ze vaar.’

Maar ondanks de mededeling dat hij nooit meer terug zou keren, liet hij zichzelf na enkele dagen haar huis weer binnen, lag op de bank te wachten tot zij klaar was met werken, deed of er niets aan de hand was, en gebood dat ze zijn voeten masseerde. Ze kwam niet van hem af.

Bij de Omval stond hij me al op te wachten. Naast zijn scooter, met een agressieve kop. Woest stak hij van wal.

‘Weet je wat hij flikt, die gluiperd? Hij brengt mijn leven in gevaar! Het is zo’n leugenaartje, altijd maar liegen.’

‘Wat is er gebeurd dan?’

‘Zit ie weer pontificaal in de huiskamer, heeft ie een T-shirt van Excalibur aan. Ik kijk, ik denk: Excalibur? Het was een nieuw shirt! Weet je wat dat betekent? Dat hij gewoon bij de Hell’s Angels komt! En weet je wat dat betekent? Dat zij te weten komen waar ik zit, dat ze via hem informatie krijgen over mij! Weet je wel hoe gevaarlijk dat is? Via dat kankerjoch! Wat een gluiperd. Nou heb ik er echt genoeg van. Nou gaat ie eruit.’

‘Wim, doe even rustig, het is een kind, die kun je toch niet zo op straat zetten. Waar moet ie naartoe dan?’

‘Dat interesseert me niet, dan gaat ie maar naar zijn tante. Voor mijn part slaapt ie op straat, maar hij moet eruit.’

‘Nee, dat kan niet. En hij gaat echt niks over jou vertellen. Die jongen weet dat ie niet mag praten.’

‘Luister, ze horen hem gewoon uit. Daar heeft hij geeneens erg in. Hij zit in hun kamp. Hij gaat er echt uit. Hij is een gevaar voor me. Hij denkt bijdehand te zijn.’

‘Oké, en nu?’

‘Nu laat ik Sandra komen, en dan ga ik haar zeggen dat hij eruit moet.’

‘Dat kan je niet van een moeder vragen. Het is wel haar kind.’

‘Als hij tot laat op stap is, is het geen kind en nou is het ineens wel een kind? Hij is geen kind! Nee, hij gaat eruit. Ik ga niet weg daar, ik laat me niet wegjagen door zo’n snotneus. As, het is een heerlijke woning. Ik kan daar de hele dag in de tuin liggen. Ik zit overal centraal. Ik ga daar niet weg. Als zij hem er niet uitgooit, dan gaat ze maar ergens anders met hem wonen. Ik wil die woning houden.’

‘Nou Wim, zo makkelijk is dat niet. Hoe ga jij die woning huren dan?’

‘Moet zij op d’r naam houden!’

‘Dat kan niet.’

‘O, dus hij heeft gewonnen? Maar hij wint niet. Jij weet wel wat ik doe.’

Sandra kwam bij ons staan en Wim begon onmiddellijk tegen haar te schreeuwen. Bedolven onder zijn verbale geweld kon ze geen woord uitbrengen. Ze probeerde tot drie keer toe weg te lopen, maar Wim schreeuwde haar terug.

‘Ssst, Wim!’ zei ik. ‘Doe rustig, er rijdt politie langs, straks stoppen ze!’

‘Dat kan me niet schelen!’ richtte hij zich tegen mij. ‘Laat ze maar komen dan! Ik ben dit zat, Assie. Dus ik moet de straat op voor zo’n kutkind? Wie denkt hij dat hij is? Denkt hij dat hij zoals zijn vader is? Wacht maar. Hij komt aan de beurt. Dan doe ik hem, net als ik zijn vader heb gedaan.’

Ik schrok en keek naar Sandra.

Ze draaide zich om en liet zich niet meer terugschreeuwen.

Sandra hield voor het eerst voet bij stuk maar was tegelijkertijd doodsbang. ‘Ik weet niet wat hij uitspookt, nu hij niet meer bij me is. Als ik hem elke dag zie, kan ik nog polsen hoe zijn stemming is, inschatten wat hij van plan is. Hij doet Mitri zeker wat aan, en dan komt hij weer met tranen in zijn ogen aan de deur vertellen hoe erg hij het voor me vindt, en of hij me kan helpen. Ik weet het zeker!’

‘Ik houd hem voor je in de gaten, en als hij wat van plan is met Mitri vertelt hij het me toch wel, en dan weet jij het weer van mij,’ probeerde ik haar gerust te stellen.

Ik deed mijn best Wim te voeden met de gedachte dat het beter was dat hij niet meer bij Sandra ging wonen. Het zou toch niet meer goed komen.

‘Weet je wat het is, As? Het komt ook nooit meer goed. Sandra is heel erg veranderd sinds ik vrij ben. In al die jaren stond mijn veiligheid op nummer 1. Daar was alles op gericht, en nou gaat ze zo even achter mijn rug die jongen naar de Hell’s Angels toe laten gaan? Mijn vijand? Weet je wat het is, As, vroeger kon ze echt crimineel denken, maar sinds ze werkt is dat over. Die vrouw is gek geworden. Ik vind het alleen zonde van die woning. Nou moet ik weer een ander wijf zoeken waar ik in de tuin kan liggen overdag.’

Wim berustte er wonderwel in dat hij niet meer bij Sandra zou wonen maar hij vergat niet wat Mitri hem had ‘aangedaan’. Hij kwam zeker aan de beurt.

‘Wim, je kan niet een kind van Sandra doen. Dat kan niet. Die vrouw heeft zoveel jaar voor je klaargestaan. Dat kan je echt niet doen.’

‘Oké, voor Sandra zal ik dat niet doen. Maar ik laat het er toch niet bij zitten, dat kan ik niet. Hij heeft me tot op het bot beledigd. Hij krijgt hem echt nog. Nu nog niet, want dan denkt Sandra dat ik erachter zit. Maar over een tijdje. Dan loopt hij in de stad tegen de verkeerde aan, die hem helemaal de kanker slaat.’

Ik vertelde Sandra dat ze gelijk had. Wim liet het er niet bij zitten maar voorlopig zou hij Mitri niets doen, want dat zou opvallen. Ze was volledig ontredderd. ‘Hij heeft mijn man vermoord, hij heeft al mijn geld afgepakt en nu bedreigt hij mijn kind,’ zei ze. ‘Wat heeft die man zich geraffineerd in mijn leven genesteld en wat heeft hij een enorme schade aangericht.’

‘Je bent niet de enige. Hij heeft inmiddels al een spoor van vernietiging getrokken. Wij vinden dat hij moet boeten voor wat hij heeft gedaan.’

‘Ik ook!’ zei Sandra.

‘Maar wij gaan ons daar ook echt voor inzetten,’ zei ik.

‘Hoe bedoel je?’

Ik twijfelde of ik het haar zou zeggen, maar nam de gok. ‘Ik ga tegen hem getuigen,’ zei ik.

‘Dan leef je niet lang meer,’ was haar onmiddellijke reactie.

‘Die kans is erg groot.’

‘Ben je niet bang voor zijn Petten?’

‘Die angst houd ik, maar ik ken de mensen met wie ik spreek inmiddels een beetje, en ik denk dat ze oké zijn. Ik ben er al heel lang mee bezig en het is nog niet uitgelekt, dus…’ Heel voorzichtig polste ik haar: ‘Is het niks voor jou?’

‘Je bedoelt of ik ook zelfmoord wil plegen?’

‘Ja, zoiets,’ lachte ik.

‘Ach ja, waarom niet. Ik heb altijd al jong en mooi willen sterven,’ zei ze cynisch.

Sandra was een vreemde meid, maar met een heel sterk karakter. Als ze iets zei, deed ze het.

Die avond maakten we samen met Sonja een wandeling langs de Bosbaan. We liepen met zijn drieën naast elkaar toen er een man ons tegemoet liep. Hij lachte naar ons en riep: ‘De drie musketiers!’

Wij keken elkaar geschrokken aan.

Ik zei: ‘Wat was dit nou? Was dit een smeris? Hebben ze ons afgeluisterd?’

‘Nee joh,’ zei Sonja, ‘dat kan helemaal niet.’

‘Maar hij heeft wel gelijk,’ zei Sandra. Ze ging voor ons staan met haar arm omhoog alsof ze een zwaard vasthield en riep: ‘Eén voor allen, allen voor één!’

‘Eén voor allen, allen voor één!’ riepen Sonja en ik haar in koor na. Voor het eerst sinds lange tijd konden we weer eens lachen. Haar cynische humor was een welkome aanwinst.

Judas
cover.html
half.html
title.html
copy.html
front.html
toc.html
chap01.html
part01.html
chap02.html
chap03.html
chap04.html
chap05.html
chap06.html
chap07.html
chap08.html
chap09.html
chap10.html
chap11.html
chap12.html
chap13.html
chap14.html
chap15.html
chap16.html
chap17.html
chap18.html
chap19.html
chap20.html
chap21.html
chap22.html
chap23.html
chap24.html
chap25.html
chap26.html
chap27.html
chap28.html
chap29_split_000.html
chap29_split_001.html
chap29_split_002.html
chap29_split_003.html
chap29_split_004.html
chap29_split_005.html
chap29_split_006.html
chap29_split_007.html
chap29_split_008.html
chap29_split_009.html
chap29_split_010.html
chap29_split_011.html
chap29_split_012.html
chap29_split_013.html
chap29_split_014.html
chap29_split_015.html
chap29_split_016.html
chap29_split_017.html
chap29_split_018.html
chap29_split_019.html
chap29_split_020.html
chap29_split_021.html
chap29_split_022.html
chap29_split_023.html
chap29_split_024.html
chap29_split_025.html
chap29_split_026.html
chap29_split_027.html
chap29_split_028.html
chap29_split_029.html
chap29_split_030.html
chap29_split_031.html
chap29_split_032.html
chap29_split_033.html
chap29_split_034.html
chap29_split_035.html
chap29_split_036.html
chap29_split_037.html
chap30.html
chap31.html
chap32.html
chap33.html
chap34.html
chap35.html
chap36.html
chap37.html
chap38.html
chap39.html
part02.html
chap40.html
chap41.html
chap42.html
chap43.html
chap44.html
chap45.html
chap46.html
chap47.html
chap48.html
chap49.html
chap50.html
chap51.html
chap52.html
chap53.html
chap54.html
chap55.html
chap56.html
chap57.html
chap58.html
chap59.html
chap60.html
chap61.html
chap62.html
chap63.html
chap64.html
chap65.html
chap66.html
chap67.html
chap68.html
chap69.html
chap70.html
chap71.html
chap72.html
chap73.html
chap74.html
chap75.html
chap76.html
chap77.html
chap78.html
chap79.html
a15e1d396149.html