Advocate (1995)
In 1988 ging ik studeren. Eerst filosofie, maar dat was geen succes. Ik begreep niets van het universitaire systeem en ik kende niemand in mijn omgeving die daar een beetje ervaring mee had. Ik was niet eens in staat de collegezaal te vinden en als ik die al had gevonden, begreep ik helemaal niets van de inhoud. Waar hadden deze mensen het over? Het ontbrak me volledig aan de intelligentie om dit denkniveau te volgen. Ik stopte daarmee en ging rechten studeren.
Niet, meende ik stellig, door wat er met mijn familie en de Heineken-ontvoering was gebeurd, maar door het ‘pretpakket’ aan vakken waar ik eindexamen in had gedaan. Het alternatief was een taal of geschiedenis studeren, maar daarmee zag ik mij geen brood op de plank krijgen en doordat Jaap daar wisselend toe in staat bleek vond ik dat een vereiste.
In 1995 studeerde ik af en was ik er inmiddels achtergekomen dat mijn afkomst toch wel wat problematisch lag. Een baan als officier van justitie, die ik aanvankelijk ambieerde, of rechter, zat er gelet op de achtergrond van mijn familie volgens mij niet in, dus wilde ik advocaat worden.
Bram Moszkowicz wilde mij op voorspraak van Wim een kans geven en mijn patroon zijn, en de fantastische Bob Meijer was gelukkig onbevooroordeeld en bood mij kantoorruimte aan: daarmee had ik aan de laatste voorwaarden voldaan om beëdigd te kunnen worden als advocaat.
Ik had mijn familie uitgenodigd om bij de beëdiging aanwezig te zijn. Mijn moeder was trots op haar dochter die advocaat werd: het was alsof ik daarmee bewees dat het niet aan haar had gelegen dat ze een zoon had die een ernstig misdrijf had gepleegd. Ze had ook een kind dat juist aan de goede kant van de wet stond. Ik denk dat ik het evenwicht tussen goed en kwaad in haar gezin herstelde, en ik vond het fijn dat ik haar dat gevoel kon geven.
Behalve Sonja, Gerard en mijn moeder had ik ook Cor en Wim voor de beëdiging uitgenodigd. Zij hadden hun straf uitgezeten en ik wilde ze niet om hun verleden verloochenen. Ik had hen dus, naïef als ik was, gevraagd te komen. Na de ceremonie zouden we het op mijn nieuwe kantoortje vieren met hapjes en drankjes.
Maar de dag voor de beëdiging had ik nog steeds niet doorgekregen waar en wanneer hij zou plaatsvinden. Ik werd onrustig en ging bellen, om uit te zoeken wat daar de reden van kon zijn.
Ik werd doorverbonden met een dame van het Amsterdams Parket: ‘U wordt morgen niet beëdigd, mevrouw. Het Openbaar Ministerie heeft bezwaar tegen uw toetreding tot de advocatuur.’
‘Waarom dan?’ vroeg ik.
‘Omdat u verdachte was in de ontvoering van meneer Heineken.’
Ik was verbijsterd, en vroeg of zij zich niet vergisten en mij misschien verwarden met mijn broer. ‘Ik ben A.A. Holleeder en ik denk dat u in de war bent met W.F. Holleeder,’ zei ik nog.
‘Nee hoor mevrouw, u bent verdachte geweest in die zaak, en officier van justitie meneer Teeven wil het hele dossier nog eens doornemen voordat u beëdigd mag worden. Dus morgen gaat het niet door.’
Ze hing de telefoon op en ik voelde me helemaal draaierig worden. Wat gebeurde er nou? Ik had nog nooit in mijn leven ook maar een bekeuring gehad, was moeder van twee kinderen, werkte me een slag in de rondte, studeerde om vooruit te komen en omdat ik familie ben van de Heineken-ontvoerders werd mij een baan als advocaat door het justitieapparaat onmogelijk gemaakt?
Datzelfde justitieapparaat dat twaalf jaar geleden gewapend mijn slaapkamer binnenviel, machinepistolen op mijn hoofd richtte, me mijn bed uit sleurde, me op de grond gooide, een voet in mijn nek zette en me opsloot in een cel. Datzelfde justitieapparaat dat mij vanaf dat moment mijn privacy ontnam, me achtervolgde en afluisterde? Begon het weer allemaal opnieuw, allemaal vanwege een misdrijf waar ik helemaal niets mee te maken had? Was dit wraak, omdat ik Cor en Wim niet had laten vallen? Nooit had ik kunnen bedenken dat de top van datzelfde justitieapparaat, dat geleid werd door universitair geschoolde mensen, zogenaamd ontwikkelde mensen, mij zo zou veroordelen.
Ik had helemaal geen zin meer me onder dit soort mensen te begeven, maar ik had al mijn geld in dit winkeltje geïnvesteerd, ik was allerlei financiële verplichtingen aangegaan, zoals de huur van mijn kantoorruimte, en ik was er net achter gekomen dat mijn man er een andere vrouw op nahield.
Ik moest wel door.
Ik belde Bram en hij adviseerde me de deken, mr. Hamming, te bellen. Die bleek echter afwezig en werd vervangen door iemand die zich aan deze kwestie, waarin deze achternaam een rol speelde, niet wilde branden. Ik moest maar even wachten tot mr. Hamming terugkwam, zei zijn vervanger. Ik was verbijsterd.
De dag ging voorbij, en er veranderde niets. Ik ging ervan uit dat ik niet beëdigd zou worden en ik was al blij dat ik er zelf achter gekomen was dat het niet doorging, zodat ik niet voor schut had gestaan wanneer ik als enige van de twintig beëdigingskandidaten de eed niet had mogen afleggen.
Ik had me er al bij neergelegd, toen de telefoon ging.
‘Mevrouw Holleeder?’ zei een stem.
‘Ja,’ zei ik.
‘Met mr. Hamming, uw beëdiging gaat gewoon door.’
En hij hing op.
Bij de beëdigingsceremonie schudde hij mij de hand en zei: ‘Het ga u goed!’ Hij gaf me een vette knipoog.
Het gaf me weer een beetje hoop, dat er ook mensen waren die voorbij het stigma van de Heineken-ontvoering konden kijken, en mij beoordeelden op wie ik was en niet om wat mijn broer en zwager hadden gedaan. Maar het was me duidelijk dat er mensen bij justitie waren die daartoe nooit bereid zouden zijn.
Het was zomer 1996 en ik was aan het werk, toen mijn oppas belde en vertelde dat tien rechercheurs, een officier van justitie en een rechter-commissaris mijn hele huis hadden doorzocht en de verzameling Disney-videobanden van Miljuschka hadden meegenomen. De oppas was een meisje van zestien en op dat moment samen met mijn dochter van elf jaar – ze hadden haar verboden mij te bellen.
Twee kinderen blootgesteld aan een overmacht van mensen die ongevraagd binnendrongen en het hele huis in hun bijzijn omkeerden: wat misselijk om mij niet even op de hoogte te stellen zodat ik naar huis had kunnen komen om de angst bij hen weg te nemen. Bij navraag werd mij geen uitleg gegeven over de reden van die huiszoeking en om welk onderzoek het ging.
Later kwam ik erachter dat ze op zoek waren naar videobanden van een officier van justitie die zouden zijn opgenomen in de seksclub van Cor, Robbie en Wim, waar mijn toenmalige partner werkte.
Officier van justitie mr. Teeven, diezelfde officier die mijn beëdiging had tegengehouden, had voor een riant bedrag – en de garantie dat zij en haar vriendje niet vervolgd zouden worden voor een aantal ramkraken – dit verhaal gekocht van een prostituee: Irma. Die banden zouden zijn opgenomen door Cor, en bij mij in huis liggen.
Teeven was zo hongerig de handel en wandel van die hitsige officier te bedekken, dat hij van die prostituee een broodje aap had gekocht, en zich in het broodje verslikte. Er bleek niets van waar, maar ondertussen was er ten onrechte een inbreuk op mijn privacy gepleegd door justitie, en waren mijn oppas en mijn kind angst aangejaagd in naam van Vrouwe Justitia.
Er kon geen excuusbriefje van af.
Dit was al de derde keer dat ik werd lastiggevallen door justitie. Het begon zo onderhand echt vervelend te worden.
En het stopte niet.
In 2005 werd er een huiszoeking gedaan bij mijn boekhouder. Ze kwamen daar voor Wim, die ook klant was, in het kader van de zaak Enclave (de moord op Willem Endstra) en hadden behalve zijn boekhouding ‘per ongeluk’ ook maar even de boekhouding van mijn advocatenkantoor meegenomen.
De rechter-commissaris uit Utrecht stond erbij en keek ernaar, maar ach, wat zou het: ik was ‘de zus van’, dus dan is alles geoorloofd. Mijn boekhouding kwam daarom niet volgens de regels voor advocaten bij een rechter terecht, maar gewoon bij de recherche, die zich daar vervolgens op kon uitleven.
Ik was het zat continu inbreuken op mijn rechten en privacy te moeten ondergaan en schakelde een topadvocate, Lian Mannheims, in.
Zij eiste – en kreeg – mijn boekhouding met excuses terug, het was een vergissing. Die ‘vergissing’ kende ik. Mijn naam en voorletters stonden met koeienletters op mijn administratie dus daar was weinig vergissing mogelijk, maar ondertussen hadden ze wel even alles doorgelicht.
Cor was inmiddels al twee jaar dood en het was zuur dat ik nog steeds zo hardnekkig als een Holleeder werd gezien, terwijl ik innerlijk allang afscheid van Wim had genomen. Het initiatief voor contact kwam alleen van hem uit en was er alleen als hij mij kon gebruiken. Justitie kon en mocht niet weten dat dat contact met hem niet uit vrije wil was, dus bleven zij mij – logischerwijs – tot zijn kamp rekenen.
Vanaf datzelfde jaar 2005 kwam mij vanuit verschillende hoeken ter ore dat mensen uit mijn omgeving door de politie waren benaderd met het verzoek of ze niet iets over mij konden vertellen. Justitie wilde mij koste wat kost van het tableau van advocaten geschrapt krijgen, omdat ‘zo iemand als ik toch geen advocaat kon zijn’. Zo iemand als ik? Wat bedoelden ze? Ik deed als advocaat juist geen betalende-, maar alleen toevoegingszaken. Nooit zaken die ook maar in enige relatie tot mijn broer stonden, ik was zo transparant als glas.
Wie zat er toch achter deze jacht?
Nog was het niet genoeg. Op 3 juli 2007 belde mijn secretaresse: ‘Ik heb rechter-commissaris P.M. aan de lijn, hij vraagt of je komt.’
Of ik kom? Ik begreep er niks van, ik was toch geen getuigenverhoor vergeten vandaag?
‘Verbind maar door,’ zei ik.
‘Goedemorgen, mevrouw Holleeder, we staan bij uw huis,’ hoorde ik P.M. zeggen.
‘Mijn huis? In de Maasstraat?’ vroeg ik.
‘Kunt u even komen, we willen graag uw huis doorzoeken,’ vervolgde hij.
Mijn huis, wat was er nu weer aan de hand? Wim zat vast, dus daar kon het niet mee te maken hebben. Ik regelde snel wat voor mijn werk en reed naar mijn huis, waar ze met een man of zes buiten stonden te wachten, inclusief de rechter-commissaris.
‘Kunt u ons even binnenlaten?’ vroeg hij.
‘Waarvoor is het?’
‘U bent als verdachte aangemerkt van het witwassen van het Heineken-losgeld.’
Was dit een grap? Ging het weer om de Heineken-ontvoering? Ik was zeventien toen die plaatsvond, ik heb daar niks mee te maken gehad, maar twaalf jaar later willen ze mij er niet om beëdigen en vijfentwintig jaar later komen ze bij mij aan de deur voor het witwassen van het Heineken-losgeld?
‘Bent u ook bij de rest van mijn familie bezig?’ vroeg ik.
Meestal als ze bij een van ons binnenvielen, stonden ze bij allemaal tegelijk voor de deur. Ik vond het vervelend voor mijn moeder, zij had het al vaak genoeg meegemaakt. Het is toch alsof ze bij je inbreken en je gedwongen wordt op afstand toe te kijken. Een door de rechter goedgekeurde inbraak, maar nog steeds een inbraak.
‘Nee, bij je moeder niet en bij je zus ook niet, want daar zijn we in het kader van de Kolbak-zaak al geweest,’ zei P.M.
Dat klopte. Mijn moeder en Sonja hadden in januari 2006 nog een doorzoeking gehad, toen Wim gearresteerd werd.
‘Dus het heeft weer met mijn broer te maken?’ vroeg ik.
‘Nee, uw broer is geen verdachte,’ antwoordde de rechtercommissaris.
Nu begreep ik er helemaal niets meer van.
‘Heeft u mij wat te vertellen?’ vroeg P.M.
‘Ik beroep me op mijn zwijgrecht,’ antwoordde ik. Zoek het uit, dacht ik, alsof ik zin heb om met jou te praten. Waarover? Over het feit dat er zes man mijn ondergoed betasten, mijn spullen aanranden, mijn privacy verkrachten? Nee, ik had niets te zeggen. Ik was woest.
***
Zo verstoord was mijn relatie met justitie, en nu zou uitgerekend ik met de CIE gaan samenwerken? Waarom zou ik dat doen? Ze hadden mij alleen maar tegengewerkt en ellende bezorgd. Waarom zou ik hen een kijkje in mijn persoonlijk leven gunnen, een persoonlijk leven dat zij alleen maar hebben willen verwoesten? En hoe kon ik op basis van de gretigheid waarmee justitie me al dertig jaar probeerde te vervolgen, zeker weten dat ze geen slechte plannen met mij voorhadden? Ik zou wel kunnen helpen, maar hoe zouden zij daarmee omgaan? Ze hadden mij tot dan toe geen enkele reden gegeven hen te vertrouwen, integendeel, ik vertrouwde hen net zo min als ik mijn broer vertrouwde.