Gevolgen van het getuigen (2015)
Het heeft me veranderd, de stap die ik gezet heb, de wetenschap dat ik niet oud zal worden.
Vroeger vulde ik mijn leven met het oplossen van andermans problemen, daaraan ontleende ik zowel zakelijk als privé mijn identiteit. Maar als iemand nu over zijn problemen begint, denk ik: waar zeur je over, los het op.
Je kunt het nog oplossen.
Mijn probleem daarentegen, valt niet op te lossen. Daar komt nooit een oplossing voor, daar komt een einde aan, een bloedig einde.
Het zal niet lang duren voordat hij weer zoveel bewegingsruimte krijgt dat hij eenvoudig wraak kan nemen. Heb ik er wel goed aan gedaan? Die vraag blijft voortdurend terugkeren. Nee, ik heb er geen goed aan gedaan. Maar ik kon niet anders. Het zij zo.
Wij – Sandra, Sonja en ik – hebben alle drie van Liesbeth, de zus van Sam Klepper, een armbandje gekregen met een klavertjevier. Zij begrijpt dat we een beetje extra geluk goed kunnen gebruiken.
Als we samen zijn, praten we er regelmatig over wie van ons drieën als eerste zal gaan. Eigenlijk zijn we er allemaal van overtuigd dat ik de eerste ben, mijn verraad heeft hij niet aan zien komen en daar zal hij mij grenzeloos om haten.
Hij nam mij serieus, hij vroeg mijn adviezen, hij heeft mij vertrouwd en ik heb hem verraden. Dat trekt hij echt niet, daar ‘ken hij echt niet mee leven’.
Ik ben van mening dat een kogelvrij vest nog wel nuttig kan zijn, maar Sandra gaat liever meteen. We bespreken het bij haar thuis op de bank. Het lijkt suïcidaal, maar ze heeft wel een punt. Wat als je het door dat vest overleeft, maar in een rolstoel terechtkomt, zoals Ronald van Essen? Dan liever goed en in één keer.
Dat is waar, maar ik schaf toch maar een vest aan.
Mijn oog valt op haar arm, en ik zie dat haar armbandje niet meer om haar pols zit. ‘Waar is je klavertjevier?’ vraag ik.
Ze schrikt zich kapot, ze krijgt een rood hoofd en snakt naar adem. ‘O nee, waar is het?’ roept ze verschrikt.
Ik weet wat ze denkt, we zijn allebei bijgelovig en ik begrijp gelijk waarom ze zo schrikt.
‘Daar ligt het, op de bank,’ zeg ik.
Opgelucht en blij doet ze het weer om.
‘Dacht je dat je de eerste zou zijn?’ vraag ik.
‘Ja!’ roept ze. ‘Ik dacht: dit is het voorteken dat ik de eerste ben, het geluk dat mij in de steek laat.’
‘Dat dacht ik ook.’
Nog geen week later kom ik erachter dat ik mijn klavertjevier kwijt ben.