Cannes (1997)
Ruim een jaar na de aanslag in de Deurloostraat waren we op vakantie in Cannes: Cor, Sonja, de kinderen en ik. Ik kwam vanwege mijn werk een aantal dagen later en werd gelijk door Sonja apart genomen.
‘Weet je wie hier ook is?’ zei ze zenuwachtig.
‘Nee, wie dan?’
‘Mieremet! Met zijn vrouw en kinderen.’
‘Dat meen je niet!’
‘Ja, echt.’
‘En nu? Wat zegt Cor?’
‘Cor zegt dat we gewoon moeten doen, dat we niets mogen laten merken.’
‘Oké,’ zei ik, ‘maar dat zal niet makkelijk worden.’
‘Het moet, zegt Cor, dus gewoon doen,’ drong Sonja aan. ‘Ja, natuurlijk.’
We hadden met zijn allen ontbeten en Cor en ik zaten met zijn tweeën als laatste nog aan de ontbijttafel met uitzicht op het strand. We keken toe hoe Mieremet, zijn vrouw en haar zuster op een bedje op het strand gingen liggen.
Cor schudde zijn hoofd: ‘Dat zijn nou zijn vrienden. Hoe kan het, As? Het is echt vies wat hij doet. Rich had wel dood kunnen zijn.’
Ik knikte.
‘Hij is een judas,’ zei hij. ‘God behoede me voor mijn vijanden, mijn vrienden hou ik zelf wel in de gaten. Maar ik heb niks in de gaten gehad. Dat neem ik mezelf nog het meeste kwalijk.’
‘Wij allemaal niet, Cor,’ zei ik.
‘Maar doe maar normaal tegen ze en blijf luisteren.’
Sonja liep ook op het strand, en we zagen dat ze aangesproken werd door de vrouw van Mieremet en vriendelijk lachte en knikte.
‘Boxer kan dat wel,’ zei Cor.
‘Ja,’ zei ik, ‘Boxer wel.’
Sonja kwam naar onze tafel lopen. ‘Ze vraagt of we morgen naar haar huis komen! Is die gek ofzo?’
‘Wat heb je gezegd?’ vroeg Cor.
‘Ik heb gezegd: “Is goed”. Wat moest ik anders, ik moet van jou toch normaal doen?’
‘Goed gedaan, Boxer. Hou je ogen en je oren open. Assie, jij gaat mee. En normaal doen.’
De volgende dag reden we van ons hotel richting het huis van de man die Cor, Sonja en Richie in de auto had willen laten vermoorden. Nu zaten Sonja en Richie weer in de auto. Ik keek Sonja aan. De kinderen zaten achterin. Wat zou ons te wachten staan? Was dit zogenaamd vriendelijk bedoeld, om te doen alsof er niets aan de hand was, of zouden ze ons te grazen nemen?
‘Dit is toch niet normaal, As, wat we nu doen?’ zei Sonja.
‘Nee, dit is niet normaal. Maar stil maar, voor de kinderen. Anders reageren ze straks verkeerd, en dan weet je niet hoe het loopt.’
De rest van de rit deden we voor de kinderen alsof we een gezellig uitje tegemoet gingen. We lachten en dolden, maar meer van de zenuwen dan van de lol.
Na een rit van een halfuur naderden we een huis met daarvoor een poort die openging op het moment dat we dichterbij kwamen.
‘Het lijkt wel een spookhuis,’ giechelde Sonja nerveus.
De vrouw van Mieremet ontving ons hartelijk. We liepen door de tuin naar het zwembad, en daar zat hij de krant te lezen, een ielig mannetje met krullen en een rond brilletje. Het is net als met Napoleon: het zijn altijd de kleine mannetjes die de grootste ellende veroorzaken, om hun lengte te compenseren.
‘Hallo!’ riep hij naar de overkant van het zwembad, waar wij stonden.
‘Hallo,’ zeiden Sonja en ik in koor. Pffft, die spanning was eraf. Het leek erop dat er niets te gebeuren stond.
‘Mag ik zwemmen?’ vroeg Richie vrolijk aan Mieremet.
‘Ja hoor, ga maar lekker zwemmen,’ zei de man die dit kind bijna had vermoord.
Ik kon het tafereel dat zich voor mijn ogen afspeelde bijna niet bevatten. Sonja zag mij staren en gaf me een por in mijn zij.
‘Of je koffie wilt?’ vroeg ze, maar haar ogen zeiden dat ik gewoon moest blijven doen!
‘Ja, graag,’ zei ik zo normaal mogelijk.
Richie sprong vrolijk in het water, de kinderen van de man bij het zwembad ook. Ze hadden plezier. Sonja en ik deden aardig. We lieten vooral niet merken dat we wisten hoe het zat, want kennis kan fataal zijn. Je kunt beter niets weten.
Na een aantal uur toneelspelen, vertrokken we weer. We waren gesloopt.
In het hotel vroeg Cor gelijk: ‘En, nog iets gehoord of gezien?’
‘Nee,’ zei Sonja, ‘ze doen net alsof ze gek zijn, en wij ook.’