Sterven I (2013)

Wim en ik liepen van de Scheldestraat naar de Ferdinand Bolstraat. Een man kwam ons tegemoet en terwijl hij ons aankeek, stopte hij zijn hand in een klein schoudertasje.

Instinctmatig, zonder iets tegen elkaar te zeggen, splitsten we op, Wim liep aan de ene kant van de straat en ik aan de andere kant. Het heeft geen zin bij elkaar te blijven als er geschoten gaat worden. Liever dat er een geraakt wordt, dan twee.

Onze ogen waren gericht op het tasje. Allebei scanden we de persoon en de situatie. Was het wel of geen schutter? Afgaande op zijn uiterlijk en manier van bewegen kon het, hij voldeed aan het profiel.

Je ontwikkelt er in de loop der jaren een zesde zintuig voor. Op een kantoorklerk of studentikoos type slaan wij niet aan, maar het is niet alleen het uiterlijk waar wij op letten: het gaat ook om de gerichtheid van een blik en de doelbewustheid tijdens het lopen.

De jongen haalde zijn hand uit zijn tas. Het was niets. Ik ging weer naast Wim lopen.

‘Niks aan de hand,’ zei hij.

‘Maar beter het zekere voor het onzekere,’ zei ik.

We hadden weleens over zijn dood gepraat, toen hij problemen met zijn hart kreeg. Ik had met hem afgesproken dat Sonja, Sandra en ik de beslissing om de stekker eruit te trekken met z’n drieën zouden nemen als hij er door zijn hartproblemen als een kasplantje uit zou komen.

‘Heb je het geregeld?’ vroeg hij vanachter het glas, tijdens het bezoek in de gevangenis in Scheveningen. ‘Wel met z’n drieën, hè? Want ik weet hoe jij bent, Assie, jij trekt de stekker er bij mij al uit als je er een ziet. Sonja kan niet kiezen, en dan kan Sandra mooi de doorslag geven. Die houdt het meest van me.’

Dat hij geen kasplantje wilde worden had hij uitgebreid met ons besproken, maar we hadden het nog nooit over het einde van zijn leven door een mogelijke liquidatie gehad. Daar was weliswaar zijn hele leven, en daarmee dat van ons, op afgestemd, maar er werd nooit over gepraat. Voordat hij voor de afpersing van Willem Endstra vast kwam te zitten en hij vanuit verschillende hoeken bedreigd werd, was ik er ooit een keer over begonnen.

‘Ben je soms uit op mijn geld, dat je dat vraagt? Wil jij me soms om laten leggen?’ zei hij toen.

Hij kreeg die bekende zwarte blik in zijn ogen en ik zag dat hij meende wat hij zei. Ik stopte er direct over, want ik wilde niet riskeren dat hij dat echt zou gaan denken.

Toen we daar in de Scheldestraat liepen en de situatie ernaar was, probeerde ik het nog een keer. Ik wilde van hem weten hoe iemand die zo makkelijk over andermans leven beslist, zelf over de dood denkt.

‘Ben jij niet bang om dood te gaan?’ vroeg ik.

‘Nee,’ zei Wim. ‘Ik heb het al eens meegemaakt, toen mijn hart ermee stopte. Ik werd een beetje duizelig, en ineens liep ik door de straat richting een wit licht, het was heel relaxed, best lekker eigenlijk. Ik voelde me toppie en ineens hoorde ik Sonja roepen: “Wim, kom terug, kom terug, Wim, kom hierheen!” Ze wenkte me, dat ik haar kant op moest lopen. Toen ben ik naar Sonja gegaan en ben ik blijven leven.’

‘Dat meen je niet,’ zei ik. ‘Sonja?’ En ik dacht: wat een drama is die zus van me, heeft ze hem nog teruggebracht ook! Ze wordt bedankt.

‘Dus nee,’ vervolgde hij, ‘ik ben niet bang voor de dood. Je merkt het niet als het gebeurt, en je hebt er zelf geen last van.’

Wat hij vertelde stond haaks op de psychologische en psychiatrische rapportage, waarin hij liet optekenen dat hij bang was om in de inrichting dood te gaan, dat hij zo graag bij zijn familie wilde zijn, om samen met hen zijn uitzicht op zijn korte levensduur te kunnen verwerken.

Toen ik hem daarnaar vroeg, zei Wim: ‘Dat heb ik alleen gedaan om een beetje prettiger te kunnen zitten. Die rapporten konden daarvoor altijd nog van pas komen.’

Met de dood kon je hem dus niet raken.

‘Vastzitten is erger,’ voegde hij eraan toe.

Nou, dan moet dat ’m toch maar worden, bedacht ik. Ik moest niet zo soft zijn en zorgen dat ik de eerste ‘klap in het donker’ uitdeelde, voor Francis, voor Richie, voor Cor.

Ik staarde naar het nummer dat Peter me had gegeven.

Bellen voor een afspraak betekende dat ik bevestigde wat hij de CIE over Sonja en mij had verteld tijdens zijn voorgesprek. Bellen betekende dat ik misschien wel bereid was over hem te verklaren. Bellen betekende dat er ten minste één rechercheur was die dat zou weten en dat aan mijn broer zou kunnen vertellen.

Als Wim via zo’n bevriende Pet te horen zou krijgen dat ik had gebeld, dan was het voor mij direct afgelopen. Ik zou het nooit zien aankomen. Want zo gaat dat bij hem: ‘Nooit laten merken wat je weet, Assie.’ Opdracht geven, aardig blijven doen, dicht bij je houden en als er dan wat gebeurt, huilend op de bank gaan zitten.

Dat hij te weten zou komen dat ik met justitie in gesprek was, kon ik niet voorkomen. Ik kon er beter van uitgaan dat het zou gebeuren en hem een plausibele reden voor dat contact geven. Daarom had ik hem op eigen initiatief en op voorhand al verteld dat ik ‘een goed contact’ met een CIE-officier had. Het was een alibi dat ik vlak na zijn vrijlating had gecreëerd, toen ik hem vertelde in zíjn belang met deze officier te praten.

‘Dat is altijd handig, toch?’ zei ik geheel in zijn lijn.

‘Altijd handig, Assie,’ zei hij.

Mijn werk als advocaat in strafzaken maakte aannemelijk dat ik een dergelijke connectie had, en hij slikte mijn verhaal. Mocht justitie nu laten lekken dat ik contact met hen had opgenomen, dan zou dit mijn alibi zijn: ‘Je wist toch dat ik met de CIE sprak? Maar dat doe ik alleen maar voor jou.’

Het was het maximale wat ik kon doen om me in te dekken tegen corrupte rechercheurs, maar het bleef een risico.

De volgende dag maakte ik een afspraak.

Judas
cover.html
half.html
title.html
copy.html
front.html
toc.html
chap01.html
part01.html
chap02.html
chap03.html
chap04.html
chap05.html
chap06.html
chap07.html
chap08.html
chap09.html
chap10.html
chap11.html
chap12.html
chap13.html
chap14.html
chap15.html
chap16.html
chap17.html
chap18.html
chap19.html
chap20.html
chap21.html
chap22.html
chap23.html
chap24.html
chap25.html
chap26.html
chap27.html
chap28.html
chap29_split_000.html
chap29_split_001.html
chap29_split_002.html
chap29_split_003.html
chap29_split_004.html
chap29_split_005.html
chap29_split_006.html
chap29_split_007.html
chap29_split_008.html
chap29_split_009.html
chap29_split_010.html
chap29_split_011.html
chap29_split_012.html
chap29_split_013.html
chap29_split_014.html
chap29_split_015.html
chap29_split_016.html
chap29_split_017.html
chap29_split_018.html
chap29_split_019.html
chap29_split_020.html
chap29_split_021.html
chap29_split_022.html
chap29_split_023.html
chap29_split_024.html
chap29_split_025.html
chap29_split_026.html
chap29_split_027.html
chap29_split_028.html
chap29_split_029.html
chap29_split_030.html
chap29_split_031.html
chap29_split_032.html
chap29_split_033.html
chap29_split_034.html
chap29_split_035.html
chap29_split_036.html
chap29_split_037.html
chap30.html
chap31.html
chap32.html
chap33.html
chap34.html
chap35.html
chap36.html
chap37.html
chap38.html
chap39.html
part02.html
chap40.html
chap41.html
chap42.html
chap43.html
chap44.html
chap45.html
chap46.html
chap47.html
chap48.html
chap49.html
chap50.html
chap51.html
chap52.html
chap53.html
chap54.html
chap55.html
chap56.html
chap57.html
chap58.html
chap59.html
chap60.html
chap61.html
chap62.html
chap63.html
chap64.html
chap65.html
chap66.html
chap67.html
chap68.html
chap69.html
chap70.html
chap71.html
chap72.html
chap73.html
chap74.html
chap75.html
chap76.html
chap77.html
chap78.html
chap79.html
a15e1d396149.html