Fort Knox (2016)
In Fort Knox, mijn huis, voel ik me veilig en ik besluit vandaag maar thuis te blijven en niet naar buiten te gaan. Het risico de trap af te gaan en de tien meter van mijn huis naar mijn auto te lopen is met de concrete dreiging van nu te groot. Het hoeft niet en waarom zou ik dan het lot tarten? Ik moet wel een aantal zaken regelen, maar dat kan ook als mensen naar mij toe komen.
Als eerste komt Sandra. Toen ik onze koffieafspraak afzegde wist zij dat er wat aan de hand was, en ze komt meteen. Ik vertel haar over het gesprek dat we hebben gehad, en dat zij niet was uitgenodigd omdat zij niet genoemd werd in de opdracht van Wim. Ik vind wel dat zij het recht heeft om het te weten en ik ben blij dat ze is gekomen. Het feit dat hij zelfs vanuit de EBI opdrachten kan verstrekken is zeer zorgwekkend en ook voor haar reden om alert te zijn.
Ik vertel haar wat ons verteld is.
‘Ja,’ zegt ze nuchter en emotieloos als altijd, ‘ik vind het heel lullig voor jou, maar we wisten toch dat dit ging gebeuren? En ik geloof nooit dat hij mij en Mitri niet gaat laten doen. Als het lukt om een van jullie te doen wordt hij weer hebberig en word ik gewoon aan zijn lijstje toegevoegd.’
‘Daar ben ik van overtuigd. Met een succesje krijgt hij weer hoop op meer,’ zeg ik. ‘Hij weet dat hij er nooit meer uitkomt, het maakt hem niets meer uit. Een keer levenslang of twee keer levenslang, hij gaat gewoon gas geven op ons, ook al neemt hij daarmee het risico op ontdekking. Het moet hem niet lukken, dus ik blijf voorlopig maar even binnen.’
‘Dat vind ik wel een goed plan,’ zegt Sandra. ‘Hebben ze ook verteld hoe ze dit weten?’
‘Nee, ze willen niets zeggen.’
In de avond gaat de bel en staat Miljuschka voor de deur. Ik had haar gevraagd te komen om wat papieren door te nemen. Mocht ik onverhoopt toch op de straat terechtkomen dan wil ik dat ze weet wat ze moet doen. De tranen staan al in haar ogen als ik opendoe.
‘Niet huilen,’ zeg ik, ‘er is niks aan de hand. Ik ga dit overleven, maar ik wil toch dat je weet waar alles ligt. Doen alsof dit probleem niet bestaat is onzin, we moeten wel praktisch blijven. Dus kom op, niet huilen.’
Arm kind. Ik praat stoer, maar van binnen huil ik. De gedachte aan haar en haar twee kleine moppies slaat een gat in mijn hart. Ik ben gek op die kleintjes en vind het vreselijk dat ik ze wellicht zo jong met een overlijden moet confronteren, ik ben bang dat ze er een trauma aan overhouden.
‘Mag ik in bad?’ vraagt Miljuschka. ‘Kom je bij me zitten?’
Al vanaf dat ze zo oud is dat ze rechtop kan zitten gaan we samen in bad. Eerst in een tobbe, en toen we daar samen uitgegroeid waren heb ik een tweepersoons bad laten bouwen. Het is ons kwaliteitsmoment samen. Ze vraagt het alsof ze weer vijf jaar oud is.
‘Is goed,’ zeg ik.
In bad komen de tranen weer.
‘Wie gaat er als eerste uit?’ is altijd de vraag die we elkaar stellen.
‘Ik moet mijn haar nog wassen,’ zegt ze.
‘Oké, dan ga ik er wel als eerste uit.’
Dan vraagt ze: ‘Wil je mijn haar wassen, mam? Net als vroeger?’
Het klinkt alsof het de laatste keer kan zijn.
‘Altijd toch. Draai je om,’ zeg ik zodat ze niet ziet dat de tranen over mijn wangen rollen. Ik was haar dikke bruine haar, zoals ik dat vanaf haar geboorte altijd heb gedaan.
13 maart 2016
Sonja komt eten. Ik heb gezegd dat ze haar kogelwerende vest moet dragen, maar ze heeft het niet aan. ‘Waarom draag je je vest niet?’ vraag ik.
‘Vind ik niet nodig.’
‘Hoezo niet?’
‘Ik ga ook gewoon overal naartoe.’
‘Wil je het hem makkelijk maken?’
‘Ja,’ zegt ze beslist, ‘ik heb liever dat hij mij dood laat schieten, dan jou. Jij kan tenminste nog voor de kinderen zorgen, dat kan ik toch niet.’
Ze zegt het broodnuchter, alsof ze al afscheid van het leven heeft genomen. Ik zie aan haar dat ze het echt meent en ik krijg er de rillingen van. Ze vindt écht dat ik beter achter kan blijven dan zij. Dat is onzin en bovendien niet te voorspellen.
‘Maar ik kan niet zonder jou,’ zeg ik. ‘Wie moet er dan mijn huis schoonmaken en wc-papier halen? Zonder jou kom ik om in mijn eigen rommel.’ Het is volledig naar waarheid maar ik bedoel natuurlijk: ik hou van jou, zusje, ik kan niet zonder jouw liefde.
En dat is zo. We hebben zoveel samen meegemaakt, zoveel samen gedeeld en doorstaan, zij is de enige op de wereld die ik vertrouw en ik zou me zonder haar geen raad weten.
‘Box, we gaan hem niet laten winnen. Volgende keer heb je je vest aan, oké?’
14 maart 2016
Nu ik toch thuis zit, maak ik er maar het beste van en bel Francis of ze mijn moeder wil ophalen en steaks, beleg, brood en fruit meeneemt om met z’n allen bij me te lunchen. Sonja en Richie zijn er ook, Miljuschka laat ik op advies van Sonja niet meer naar me toe komen, omdat ze haar misschien voor mij aanzien.
Behalve in onze manier van doen en bewegen lijken we totaal niet op elkaar, maar dat zou nou precies de reden kunnen zijn dat ze haar met mij verwarren. Dus zie ik mijn kind en mijn kleinkinderen niet.
Mijn moeder hebben we niets verteld over de dreiging, ze is al tachtig en zou de gedachte niet aankunnen. Wat niet weet wat niet deert: onwetend geniet ze van het samenzijn met haar kinderen, kleinkinderen en achterkleinkind. We eten en drinken samen en hebben het naar ons zin. Haar te zien genieten maakt me blij.
Als ze op het punt staan allemaal weg te gaan, komt ze naar me toe. ‘Het gaat helemaal niet goed met Francis, ze doet zo vreemd, weet jij wat er met haar aan de hand is?’
Mijn lieve moeder. Ze kent Francis door en door, omdat ze haar als baby al bij zich heeft gehad. Vandaag de dag trekken ze nog veel samen op, ze bellen elke dag en gaan minstens een dag per week samen op pad. Ze hebben een bijzondere band en mijn moeder merkt het meteen als iets met haar is.
‘Nee,’ lieg ik, ‘niets dan een beetje moeder-dochtergedoe met Sonja, maar dat gaat wel weer over. Niks aan de hand, mam.’
Ik laat iedereen uit en bij de deur omhelst Fran me stevig, ze huilt zachtjes.
‘Loop jij maar vast naar beneden, mam, want het duurt een uur eer jij daar bent,’ stuur ik mijn moeder vooruit, zodat ze niet ziet dat Fran huilt.
‘Niet huilen, lieverd, het komt allemaal wel goed,’ probeer ik haar te troosten. De arme schat, ook zij leeft al haar hele bewuste leven met de dreigende dood van haar dierbaren. Wat een zware last is dat voor een kind. ‘Jij denkt toch niet dat ik me door hem laat doodschieten? Echt niet!’ probeer ik het nog een keer.
‘Bij papa is het hem uiteindelijk gelukt en ik wil niet ook nog eens jou kwijtraken,’ huilt ze.
‘Dat gaat niet gebeuren. Heb een beetje vertrouwen. Kom op, ga naar oma, anders heeft ze door dat er iets aan de hand is.’
‘Ik hou van je,’ snikt ze.
‘Ik hou van jou, lieverd,’ zeg ik met een brok in mijn keel en duw haar naar buiten, net voordat de tranen zich een weg naar buiten banen. Ik wil niet dat ze ziet dat ik huil. Ik wil sterk zijn voor haar.
Wat een ellende.
15 maart 2016
Sinds ik weet dat Wim de opdracht heeft verstrekt om mij als eerste te laten liquideren zit ik thuis, maar ik kan dat moeilijk de rest van mijn leven blijven doen. Ik moet een manier vinden om een beetje veilig de straat op te kunnen, en het enige wat ik kan bedenken is dat aangezien hij mij de oorlog heeft verklaard, ik in oorlogstenue over straat moet gaan: ik draag al een kogelwerend vest dat de vitale delen van mijn torso beschermt, maar op internet ga ik op zoek naar bescherming voor mijn hoofd en hals. Na enig zoeken vind ik al snel de geschikte materialen. Mijn keuze valt op een helm en een keelbeschermer.
Richie en Sonja zijn die dag bij mij en Richie vraagt wat ik doe. ‘Ik ga een kogelwerende helm bestellen, dan kan ik de kogels terugkoppen,’ grap ik tegen hem, om het onderwerp enigszins luchtig te houden. ‘En ik neem er een keelbeschermer bij: twee halen, een betalen.’
Het is een krankzinnig onderwerp om met een jongvolwassene te bespreken, maar de kinderen weten dat het kan gebeuren. Op mijn eigen naam die helm en kraag bestellen is niet handig, want daarmee kan ik het onderzoek in gevaar brengen. Je weet immers nooit wie wie kent en als de informatie op straat komt te liggen dat Astrid Holleeder bezig is zich te kleden op een aanval, kan dat een schutter waarschuwen. Ik laat de helm en de kraag daarom door een ander ophalen, een keurige jongen die er niet snel van verdacht zal worden met die attributen gekke dingen uit te halen zodat de goederen geweigerd zouden kunnen worden. Om vijf uur die middag belt hij bij me aan.
‘Is het gelukt?’ vraag ik.
‘Ja,’ zegt hij, ‘ik heb ze allebei, de helm en de kraag.’ Hij geeft me een grote blauwe tas.
‘Top!’ zeg ik en pak de kraag en de helm direct uit de tas. ‘Nu maar hopen dat het past,’ zeg ik, omdat de helm alleen in de maat l te krijgen was.
Het is even wennen. Bij het opzetten stoot ik de helm tegen mijn voorhoofd en er komt meteen een bult opzetten. Nou, hard zat, lijkt me. Na wat oefenen en verstellen lukt het me de helm in een keer goed vast te maken.
De kraag is een stuk simpeler om te doen. Het past allemaal, maar het ziet er niet uit. Ik val ermee op als een olifant in een bed aardbeien, en kan zo echt niet over straat. Afgezet tegen het doel dat het dient, zal dat toch moeten.
Ik pak een grote sjaal, drapeer die over de helm en de kraag als een soort hoofddoek en camoufleer het geheel daarmee.
‘Zo,’ zeg ik tegen mezelf, ‘dat is beter.’
17 maart 2016
Ik krijg telefonisch bericht dat mijn straatcamera plotseling is uitgevallen en de verklaring die de technische beveiliging daarvoor geeft, is dat de kabel moet zijn doorgeknipt. Het beangstigt me. Wat als die kabel echt is doorgeknipt? Dan is er de kans dat ik word opgewacht door iemand die niet te zien wil zijn op de camera.
Ik stuur Piet een bericht met de opmerking van de technische beveiliging erbij en dat ik wil dat hij dat weet, omdat ik nu naar huis ga. Mocht er wat gebeuren, dan moeten ze dat in hun onderzoek meenemen.
Ik heb mijn vest al aan. Op weg naar huis doet mijn auto vreemd, hij hapert, schokt. Ook dat nog. Er zal toch niet mee zijn geknoeid? Eerst die camera, nu de auto. Ik voel de angst als een knoop in mijn maag, ik moet nu niet stil komen te staan.
Ik doe alvast mijn kraag om en leg mijn helm klaar. Nu maar hopen dat de auto het blijft doen. Ik rijd een route die langs een politiebureau leidt, als de auto dan stil komt te staan, is hulp dichterbij. Ik neem me voor de auto dan achter te laten en te gaan rennen, tussen de huizen door.
Al de hele weg zit er een auto achter me. Het zweet loopt in stralen langs mijn hoofd en mijn hart bonkt in mijn keel. Ik kijk constant in mijn spiegel.
De meters kruipen voorbij. Ik nader een rotonde en ik wil weten of de auto mij volgt, dus rij ik door op de rotonde, een extra rondje. Het is een risico om nog langer te rijden in een auto die hapert, maar ik kan het maar beter zeker weten. Ik passeer alle afslagen van de rotonde en gelukkig neemt de auto achter mij een afslag.
Ik word paranoïde.
Tergend langzaam kom ik in de bewoonde wereld. Het is er licht, en dat voelt al wat beter. Ik parkeer de auto, zet de helm op en ga naar binnen.
Ik heb aldoor gezegd: hij krijgt levenslang, maar ik krijg het ook. Al verwacht ik dat mijn leven minder lang zal duren dan het zijne.