Bo (1991)

‘As, kijk jij even. Zie je wat aan haar ogen?’ zei Sonja ongerust.

Ze was net bevallen van Bo, zoals Cor en zij hun tweede kindje hadden genoemd. Sonja lag op de kraamafdeling en Bo lag in een bedje naast haar.

‘Wat zegt de dokter dan?’ vroeg ik.

‘Ze denken dat ze niet goed is.’

‘Hoezo, niet goed?’

‘Ze denken dat ze een mongooltje is. Dat kan toch niet, As? Een mongooltje?’

‘Waarom denken ze dat dan?’

‘Ze zeggen dat ze het zien aan haar ogen. Ze heeft dikke ogen, zeggen ze.’

Ik keek naar de ogen van mijn pasgeboren nichtje. ‘Ik zie het niet. Wat moet ik zien dan?’

‘Ze weten het nog niet zeker. Ze willen nog onderzoek doen. O As, er zal toch niets mis zijn met mijn kindje?’ Ze begon zachtjes te huilen. ‘Kijk nou eens goed. Fran had toch ook van die bolle ogen?’

Ik wilde haar geruststellen. ‘Ja, Fran had ook grote ogen. Misschien is het niks, wacht nou maar even af.’

Ik keek naar Bo. ‘Ze heeft wel een heel mooi klein neusje. Wees daar maar blij om. Ze zou de eerste in onze bloedlijn zijn.’

‘Vind je niet dat ze een beetje raar doet met haar tongetje?’ vroeg Sonja.

‘Hmm, ze heeft wel een beetje een apart puntig tongetje. Maar ik weet niet of dat abnormaal is. Ik vind haar een schatje en ze is zo rustig.’

‘Ik heb haar nog niet horen huilen,’ zei Sonja.

‘Waar is Cor?’ vroeg ik.

‘Ze zijn bezig verlof voor hem te regelen. Ze is een maand te vroeg geboren, dus hij had het nog niet aangevraagd. Ik hoop dat het snel gaat. Nu heeft hij sowieso al de bevalling gemist.’

‘Cor houdt toch niet van die bloederige zooi.’

‘Kun jij even een foto halen van Francis als baby. Ze willen haar vergelijken met Bo,’ zei Sonja.

Bij terugkomst in het ziekenhuis was Cor inmiddels gearriveerd. De directeur van de gevangenis had hem onmiddellijk verlof verleend. Hij zat aan het bed bij Sonja. Samen huilden ze. Ze hadden net een gesprek gehad met de arts over de toestand van Bo.

‘Ze heeft het syndroom van Down,’ zei Sonja direct toen ze me zag. ‘Het is zeker.’

‘Oké,’ zei ik.

‘Assie, loop even mee,’ vroeg Cor en nam me mee de kamer uit. Aan het einde van de gang, bij een raam, ging hij voor me staan. Hij vocht tegen zijn tranen en zei nauwelijks hoorbaar: ‘Hoe kan het nou, Assie, een mongooltje.’

Hij draaide zich om naar het raam, schraapte zijn keel en met zijn rug naar me toe zei hij: ‘Ik kan geen mongooltje opvoeden. Ik kan dat niet. Ik heb gewoon niet zo’n leven. Ik ben nog niet eens vrij en dan moet ik een gehandicapt kind op gaan voeden, in mijn wereld, met al die gekken en die gekkigheid.’ Hij draaide zich weer om: ‘Begrijp je dat? Ik heb niet één dag voor Francis een vader kunnen zijn. Ik heb alleen maar vastgezeten.’

‘Ja, ik begrijp het heel goed,’ zei ik. ‘Het zou voor het kindje niet goed zijn om bij jullie op te groeien. Het klinkt misschien hard als ik het zeg, maar jullie zijn daar volledig ongeschikt voor.’

Ik vond dat ook echt. Ik was het met Cor eens dat Sonja en hij allebei niet in staat waren het geduld, de rust, de orde en de regelmaat op te brengen die voor een kindje met een handicap noodzakelijk zijn. Nu al draaide hun gezin dankzij de hulp van mijn moeder.

‘Sonja kan dat ook niet,’ zei hij. ‘Dat kan ze niet aan. Die wordt gek. Stientje doet nu al alles voor haar.’

Ik was blij dat hij zelf zijn beperkingen en die van Sonja inzag, en dat ze niet vanwege hun eigen verdriet gingen experimenteren met de opvoeding van een kindje dat speciale zorg nodig had.

‘Vind je me nu een slechte vader?’ vroeg hij.

‘Nee, ik vind je realistisch. Dit het beste wat je kunt doen.’

‘Wil jij het regelen?’

‘Ja, is goed.’

‘En ik denk dat het beter is als Sonja het kindje niet meer ziet. Dan kan ze zich er ook niet aan hechten.’

‘Oké,’ zei ik.

Mijn moeder, Wim en ik waren al in de Deurloostraat toen Sonja en Cor aankwamen. Bo was nog in het ziekenhuis. Sonja liep gelijk door naar Bo’s kamer en wilde even alleen zijn. Ik kende Cors beslissing, maar ik wist dat mijn moeder zich hier met hand en tand tegen zou verzetten.

‘Mam, zie jij Bo opgroeien bij Sonja en Cor?’ vroeg ik voorzichtig.

‘Wat bedoel je?’

‘Ik denk dat het voor het kindje heel vervelend is, zoals Sonja en Cor nu leven. Altijd gekkigheid, altijd drukte, Sonja die altijd met Cor bezig is. Ik zie niet de rust die een kindje met een afwijking nodig heeft.’

‘Nou, ik ben er toch?’ zei ze, precies zoals ik al verwachtte.

‘Maar jij wordt ook een dagje ouder,’ zei ik.

‘Wat wil ze dan?’ Ze voelde dat het een inleiding was om haar iets vervelends mee te delen.

‘Haar eigen kind wegdoen? Is dat wat je zegt? Zijn jullie wel goed bij je hoofd? Je eigen kind? Omdat ze er anders uitziet? Jullie moesten je schamen dat je alleen al zo denkt!’

Mijn moeder begon zich steeds meer op te winden. Ik wist dat dit zou gebeuren, maar het was niet goed als zij dit soort dingen tegen Sonja ging roepen. Wim zag mij in de weer met mijn moeder en kwam naar ons toe. ‘Wat is er, Stientje?’ vroeg hij.

‘Geef Bo maar aan mij. Ik zorg wel voor haar,’ zei mijn moeder.

‘Nee,’ zei Wim, ‘jij kan dat ook niet aan. Daar ben je te oud voor. Cor heeft besloten. Het is beter zo.’

De tranen sprongen mijn moeder in de ogen. Ze wist dat het geen zin had om Wim tegen te spreken.

‘Jullie zijn allemaal gek geworden,’ fluisterde ze in zichzelf.

Boven zat Sonja verdoofd op de grond in de kinderkamer van Bo, haar hoofd op haar opgetrokken knieën. Ik ging naast haar zitten.

‘Moet ik het regelen, Son?’

Ze knikte. Ik ging naar de slaapkamer van Francis, waar een telefoon stond en draaide het nummer van de William Schrikker Stichting.

Bo bleef in het ziekenhuis tot de maatschappelijk werkster belde en vertelde dat ze voor Bo een pleegmoeder hadden gevonden. Cor ging twee keer per dag naar het ziekenhuis om haar de fles te geven en haar te knuffelen. Sonja mocht er van hem niet heen en zij deed wat hij zei. Ze was boos op zijn beslissing, maar ze wist dat hij gelijk had.

De pleegmoeder was een al wat oudere dame, die vaker baby’s met Down opving.

‘Je mag haar zelf naar haar toe brengen. Als je dat aankan,’ hadden ze gezegd.

‘Ik wil haar zelf brengen, As. Dat ben ik verplicht aan Bo. Ga je wel met me mee?’ vroeg Sonja huilend. ‘Ik kan het niet alleen.’

‘Ja, natuurlijk. Is Cor het ermee eens?’ vroeg ik.

‘Ik moet dit gewoon doen, As, of hij het er nou mee eens is of niet,’ sprak ze gedecideerd.

Samen reden we naar het ziekenhuis. Sonja had al Bo’s spulletjes ingepakt en meegenomen.

‘Dus Cor weet het niet?’ vroeg ik.

‘Hij hoeft niet alles te weten. Het is ook mijn kind, hè. Ik heb haar negen maanden onder mijn hart gedragen!’ snoerde ze me de mond.

In het ziekenhuis liepen we direct door naar de kraamafdeling. Daar werden we door de verpleging naar een apart kamertje gebracht, waar Bo lag. Sonja zou Bo voor het eerst in dagen weer zien.

‘Kijk, daar is ze,’ zuchtte ze. Ze liep naar het bedje en pakte Bo er voorzichtig uit. ‘Kom maar lieverd, kom maar bij mama.’ Ze keerde zich met de kleine Bo in haar armen naar me toe en zei: ‘Doen we hier wel goed aan? Zal ik haar niet mee naar huis nemen? Ik heb haar negen maanden bij me gehad, en nu laat ik haar naar een vreemde gaan, weg van haar eigen moeder. Wat doe ik haar aan? Zal ze me gaan missen?’ Ze hield Bo stevig vast, alsof ze niet van plan was haar nog los te laten, en huilde.

‘Ik weet het niet, Son. Ik weet het niet.’ Ook ik huilde.

‘Het voelt zo verkeerd. Ik krijg ineens zo’n spijt,’ zei ze.

‘Je moet het zelf weten, het is jouw beslissing, Son. Maar als je nu beslist haar te houden, kun je nooit meer terug. Je kunt het niet even uitproberen en ervan afzien als het je niet lukt. Dat zou pas echt erg zijn voor Bo.’

‘Ik weet het,’ zei ze.

Bo lag in haar wiegje op de achterbank van Sonja’s auto.

‘Als het me daar niet bevalt, neem ik haar weer mee,’ zei Sonja.

‘Mee eens,’ zei ik.

Na een uur rijden kwamen we aan bij het adres dat we van de maatschappelijk werkster hadden gekregen. Sonja tilde Bo uit haar wiegje en nam haar mee naar de deur. Onzeker belden we aan, bezorgd om waar we terecht zouden komen en Bo achter moesten laten. Een vriendelijk glimlachende vrouw deed de deur open en strekte haar armen gelijk uit naar Bo.

‘Hallo lieverd,’ zei ze vrolijk. ‘Ik ben Anne.’

Bo was welkom en Sonja ontspande onmiddellijk.

Anne was een rustige, warme vrouw, en Bo lag tevreden tegen haar borst aan.

‘We moeten gaan,’ zei Sonja na enkele uren. Ze moest Bo loslaten.

‘Je kunt altijd langskomen,’ zei Anne, die zich ervan bewust was hoe Sonja worstelde met deze beslissing.

Bij de deur keek Sonja me aan.

De tranen liepen ons allebei over de wangen.

‘Weet je het zeker?’ vroeg ik.

‘Nee,’ zei ze, maar ze rukte zich los van de situatie en liep naar de auto.

De weg naar huis keken we stil voor ons uit.

Terug in de Deurloostraat liep Sonja naar Bo’s kamertje en streek met haar hand over het matrasje van haar wiegje. Bo’s wiegje bleef leeg en Sonja vulde de leegte op aanraden van een psychiater op met antidepressiva.

Cor vulde de leegte door meer en meer te gaan drinken.

Anne zorgde liefdevol voor Bo tot ze enkele weken later werd opgenomen in een prachtig stabiel gezin dat haar een fantastische jeugd heeft gegeven en heeft opgevoed tot een bijzonder mensje. Sonja was er altijd welkom. Eerst bezocht ze Bo stiekem, Cor wilde niet dat Sonja ging. Later accepteerde Cor Sonja’s verlangen om te weten hoe het met Bo ging.

Ze bezoekt Bo nog steeds.

Judas
cover.html
half.html
title.html
copy.html
front.html
toc.html
chap01.html
part01.html
chap02.html
chap03.html
chap04.html
chap05.html
chap06.html
chap07.html
chap08.html
chap09.html
chap10.html
chap11.html
chap12.html
chap13.html
chap14.html
chap15.html
chap16.html
chap17.html
chap18.html
chap19.html
chap20.html
chap21.html
chap22.html
chap23.html
chap24.html
chap25.html
chap26.html
chap27.html
chap28.html
chap29_split_000.html
chap29_split_001.html
chap29_split_002.html
chap29_split_003.html
chap29_split_004.html
chap29_split_005.html
chap29_split_006.html
chap29_split_007.html
chap29_split_008.html
chap29_split_009.html
chap29_split_010.html
chap29_split_011.html
chap29_split_012.html
chap29_split_013.html
chap29_split_014.html
chap29_split_015.html
chap29_split_016.html
chap29_split_017.html
chap29_split_018.html
chap29_split_019.html
chap29_split_020.html
chap29_split_021.html
chap29_split_022.html
chap29_split_023.html
chap29_split_024.html
chap29_split_025.html
chap29_split_026.html
chap29_split_027.html
chap29_split_028.html
chap29_split_029.html
chap29_split_030.html
chap29_split_031.html
chap29_split_032.html
chap29_split_033.html
chap29_split_034.html
chap29_split_035.html
chap29_split_036.html
chap29_split_037.html
chap30.html
chap31.html
chap32.html
chap33.html
chap34.html
chap35.html
chap36.html
chap37.html
chap38.html
chap39.html
part02.html
chap40.html
chap41.html
chap42.html
chap43.html
chap44.html
chap45.html
chap46.html
chap47.html
chap48.html
chap49.html
chap50.html
chap51.html
chap52.html
chap53.html
chap54.html
chap55.html
chap56.html
chap57.html
chap58.html
chap59.html
chap60.html
chap61.html
chap62.html
chap63.html
chap64.html
chap65.html
chap66.html
chap67.html
chap68.html
chap69.html
chap70.html
chap71.html
chap72.html
chap73.html
chap74.html
chap75.html
chap76.html
chap77.html
chap78.html
chap79.html
a15e1d396149.html