Rob

Na een jaar bij Bob Meijer aan de Willem Pijperstaat kantoor te hebben gehouden, merkte ik dat mijn achternaam een belemmering was in het uitoefenen van mijn vak.

‘Bent u familie van de Heineken-ontvoerders?’ vroegen brave burgers mij altijd weer met de angst in hun stem dat ik ‘ja’ zou zeggen en ze met een zus van een Heineken-ontvoerder als advocaat opgescheept zaten.

Ik wilde er nooit om liegen en antwoordde altijd: ‘Ja, dat is mijn oudste broer.’

Elke keer weer was het een schok voor mensen, en altijd weer was de reactie: hoe kan dat nou? Hij crimineel en jij advocaat? Staan we niet met 1-0 achter als we met jou bij de rechtbank komen?

Gelukkig had ik met cliënten met problemen op het persoonlijke vlak vaak veelal zo’n goed contact, dat tegen de tijd dat ze de vraag durfden te stellen, ze toch wel bleven. Maar met bedrijven was dat anders.

Ik had mij gespecialiseerd in Duits ondernemingsrecht, juist vanuit de wens mij van mijn familie los te maken, om ver weg te blijven van de misdaad, om niet als een Holleeder te worden gezien. Maar bedrijven denken aan hun imago en zitten niet te wachten op een link met een Heineken-ontvoerder.

Ik deed noodgedwongen veel familierecht en – wat ik altijd had willen vermijden – strafzaken.

Maar in het contact met strafrechtcliënten bleek mijn achternaam echter een groot voordeel. Als alleenstaande moeder met een kindermond te voeden, koos ik eieren voor mijn geld: dan maar weer een stapje richting mijn familie.

De naam Holleeder trok als een magneet nieuwe cliënten aan: ‘Ben jij echt de zus van Willem Holleeder? Wauw, wat geweldig, hij is mijn idool.’

Het imago dat Wim met name onder zijn wat lichtere collega’s had, straalde positief op mij af. Ik had nog nooit meegemaakt dat mijn achternaam niet tegen, maar voor me werkte. Het voelde een beetje hypocriet om me voor te laten staan op een daad die ik afkeurde, maar ik praatte het goed door tegen mezelf te zeggen dat ik toch écht had geprobeerd om het anders te doen. Ik had weinig keus als ik mijn brood wilde verdienen, vond ik, en liet het me maar aanleunen. Bovendien voelde ik me ook wel verwant met dit segment van de juridische markt. Ze hadden allemaal wel een keer een inval van justitie meegemaakt, waren allemaal wel een keer gewelddadig op de grond gesmeten, hadden een voet in hun nek gehad en hadden in de cel gezeten, in bange afwachting van wat er ging gebeuren – net als ik.

Ik had al snel een band met ze, net als met hun families. Ik was zelf familie van een crimineel, dus ik kon hun emoties volledig invoelen. De natuurlijke empathie die ik voor mijn cliënten voelde, zorgde ervoor dat zij mij aanbevolen bij hun collega’s. ‘Haar moet je hebben. Zij snapt het tenminste.’

Wat een ironie: via mijn studie wilde ik aan mijn eigen wereld ontsnappen, inclusief de criminele component die daaraan vastzat, maar dat bleek een kansloze missie.

Maar ik had niet voor niets jaren gestudeerd en mezelf zoveel ontzegd. Er moest brood op de plank komen, en dat lukte. Ik kreeg veel werk in het strafrecht.

Het leek me beter voor mijn toekomst om in een wat breder verband te gaan samenwerken met andere strafrechtadvocaten en Wim regelde een plek voor me bij Vincent Kraal.

Kraal was nog steeds de advocaat van Jan Boellaard, een van de Heineken-ontvoerders, die opnieuw in detentie zat voor het doodschieten van een douanier toen hij betrapt werd bij een drugsdeal. Ik voelde me er op mijn plek. Ik hoefde me er in ieder geval niet te schamen voor mijn afkomst.

Bij Kraal werkte ook Rob.

Rob had zijn hele werkzame leven bij de politie gezeten, en was geëindigd als leider van het infiltratieteam. Na een confrontatie met de leiding was hij vertrokken, studeerde rechten en werd advocaat. Vanuit zijn vak had hij zowel een fascinatie als een natuurlijke minachting voor normloos tuig.

‘Het trapje van de Warmoesstraat, noemden we dat. Dan hadden we een arrestant geboeid, en kreeg hij een zetje. Dan viel hij plat op zijn gezicht. Zo ging dat vroeger,’ vertelde hij.

Sinds het conflict met zijn superieuren voelde hij zich benadeeld door zijn collega’s bij het opsporingsapparaat. Ik voelde me om andere redenen ook door hen benadeeld en daarin konden we elkaar goed vinden, ook al kwamen we uit twee tegenovergestelde werelden.

Rob deed het goed als advocaat. Hij had een autoritaire uitstraling, en sprak met minachting over de club waartoe hij had behoord. Het was precies wat criminelen wilden horen.

Toen Cor en Thomas van der Bijl gearresteerd werden voor de City Peak-zaak, heb ik Thomas geadviseerd Rob als advocaat te nemen.

Behalve twintig jaar ouder en bezet was Rob alles wat Jaap niet was. Hij vond niet alles burgerlijk, hij wás burgerlijk. Rob vond kunst en cultuur allemaal flauwekul. Hij was allesbehalve filosofisch ingesteld, hield niet van kennis of wijsheid, hij hield wel van voetballen op zaterdag en daarna gezellig bier drinken en dronken worden met zijn teamgenoten in de kantine.

Hij had zich nooit verzet tegen regels en conventies die de samenleving voor hem had bepaald, maar had als oudpolitieman een leven lang die regels geëerbiedigd en anderen gedwongen die na te leven.

Rob was geen bon vivant zoals Jaap, maar degelijk en een tikkeltje ouderwets. Wat een verademing! Hij was na mijn ervaring met Jaap-de-kunstenmaker precies wat ik zocht.

Rob zat in een midlifecrisis en ik verkeerde eigenlijk mijn hele leven al in een crisis, dus we kregen een verhouding. En die verhouding werd een relatie. Rob kwam bij mij wonen en eenmaal in mijn huis bleek hij nog traditioneler dan hij zich aanvankelijk al had voorgedaan.

Hij wilde een vrouw die elke avond om zes uur het eten op tafel zette. Ik had dat in het verleden altijd geweigerd, maar als ik het dit keer anders wilde doen moest ik me ook een beetje aanpassen. Dus kookte ik elke avond een Hollandse warme maaltijd; aardappelen, vlees en verse groenten. Vooruit, als ik hem daarmee een plezier kon doen was ik ook de beroerdste niet. Dat hij in al die tijd nog niet één pan aanraakte, omdat hij ‘niet kon koken’, nam ik voor lief.

Rob kwam in een familie terecht die letterlijk altijd aanwezig was, maar waarin de partner die ‘aan was komen waaien’ overal buiten werd gehouden. Drie keer per week, van vrijdag tot en met zondag, at de vrouwelijke kant van mijn familie bij ons en verder kwamen ze de rest van de week te pas en te onpas langs.

Mijn zusje, mijn moeder, ik en zelfs de kinderen communiceerden op onze eigen manier, en als ouwe speurneus merkte Rob wel dat het over iets anders ging dan wat er gezegd werd. Vragen die hij stelde werden met wantrouwen aangehoord, maar nooit beantwoord. Hij voelde een geheimzinnigheid waar hij slecht tegen kon, met name als Wim aan de deur kwam en ik onmiddellijk met hem mee naar beneden ging, omdat er iets besproken moest worden waar Rob niet bij mocht zijn. Hij was duidelijk niet gecharmeerd van ‘de pater familias’, zoals hij Wim noemde.

Arme Rob, in zijn vorige gezin was hij onbetwist de man des huizes geweest, maar in zijn huidige gezin waren Cor of Wim ‘de man’ in huis. Zij waren de mannen waar het om draaide in ons leven.

Cor vond Rob wel aardig, maar het bleef in zijn ogen ‘een smeris’. Hij zat niet te wachten op contact en ik ook niet, ik hield dat gescheiden. Wim had een hekel aan iedereen die hij niet kon gebruiken, en zag onmiddellijk dat Rob zich nergens voor zou lenen.

Maar voor zijn contact met mij maakte dat niet uit. Wim zag mij wanneer hij dat nodig vond, zocht mij op kantoor en soms, als het hem zo uitkwam, ook thuis op, ongeacht het tijdstip, soms midden in de nacht. Als hij me wat te zeggen had, dan moest ik mee.

Rob was zwaar geïrriteerd als ik terugkwam van zo’n nachtelijke ontmoeting. Hij vond het krankzinnig dat ik zomaar als een hondje opsprong en braaf de baas volgde. En eenmaal terug nam ik niet eens de moeite te vertellen waarom dat was en wat er was besproken.

Ik deelde niets dat mijn familie betrof met Rob. Ons was met de paplepel ingegoten dat wij familiegeheimen nooit mochten vertellen aan onze partners, omdat juist betrouwbare partners veranderen in verraderlijke, wraaklustige ex-partners.

Dat klopte. Die ervaring had ik al met Jaap.

Voor praten met een partner gold hetzelfde als voor praten met de politie: dat was verboden, en al helemaal wanneer partner en de politie in dezelfde persoon verenigd waren. Zo zag de mannelijke kant van mijn familie dat.

Ik begreep Robs onbegrip. Hij wilde een eigen gezin, zonder inmenging van een volledige familie. Hij was naïef genoeg om dat op te eisen, maar ook man genoeg om dat te dragen.

Hij was niet bang voor Wim, maar ik wel; bang voor de dreigementen die Wim uitte als ik opmerkte dat hij mij beter niet ’s nachts uit mijn bed kon halen, omdat dat vraagtekens bij Rob opriep.

‘Wat wil hij doen dan? Wil hij mij verbieden mijn zussie te zien? Dan laat ik hem toch de tyfus slaan. Zeg het maar, doet hij bijdehand over mij?’

‘Nee, Wim,’ antwoordde ik, ‘hij zegt helemaal niks verkeerds over jou, maar je begrijpt toch ook wel dat het raar staat, zo midden in de nacht je bed uit te moeten?’ wierp ik tegen.

‘Hoezo? Maakt hij dat uit? Maakt hij uit wat ik doe dan? Hij moet niet met mij beginnen hè, die kankersmeris, want dan ga ik beginnen,’ tierde hij verder.

Er was weer geen zinnig woord met hem te wisselen. ‘Laat maar weer,’ zei ik wanhopig. ‘Er is niks aan de hand. Doe maar weer rustig.’

Weer thuis durfde ik tegen Rob niets over de dreigementen te zeggen. Hij zou op zijn beurt onmiddellijk op tilt slaan. Hij voelde geen enkele angst voor Wim, en daar was ik nog het meest bang voor. Niemand wil Wim als tegenstander. Rob zou misschien het eerste gevecht winnen, maar het op langere termijn altijd verliezen, want Wim is een gluiperd. Hij vecht niet eerlijk. Hij deelt altijd ‘de klap in het donker’ uit.

Daarom hield ik Rob overal buiten, hij had geen idee waar hij in verzeild was geraakt en zou ook niet weten hoe hij daar mee om moest gaan. Erover praten zou hem alleen maar in gevaar kunnen brengen, hij zou zich er ongetwijfeld mee gaan bemoeien en misschien wel naar de politie lopen, en dan had hij zelf een probleem. Iemand die te veel wist en praatte met de politie overleefde het niet. Maar zelfs dat kon ik hem niet uitleggen en dus voelde Rob zich buitengesloten.

Judas
cover.html
half.html
title.html
copy.html
front.html
toc.html
chap01.html
part01.html
chap02.html
chap03.html
chap04.html
chap05.html
chap06.html
chap07.html
chap08.html
chap09.html
chap10.html
chap11.html
chap12.html
chap13.html
chap14.html
chap15.html
chap16.html
chap17.html
chap18.html
chap19.html
chap20.html
chap21.html
chap22.html
chap23.html
chap24.html
chap25.html
chap26.html
chap27.html
chap28.html
chap29_split_000.html
chap29_split_001.html
chap29_split_002.html
chap29_split_003.html
chap29_split_004.html
chap29_split_005.html
chap29_split_006.html
chap29_split_007.html
chap29_split_008.html
chap29_split_009.html
chap29_split_010.html
chap29_split_011.html
chap29_split_012.html
chap29_split_013.html
chap29_split_014.html
chap29_split_015.html
chap29_split_016.html
chap29_split_017.html
chap29_split_018.html
chap29_split_019.html
chap29_split_020.html
chap29_split_021.html
chap29_split_022.html
chap29_split_023.html
chap29_split_024.html
chap29_split_025.html
chap29_split_026.html
chap29_split_027.html
chap29_split_028.html
chap29_split_029.html
chap29_split_030.html
chap29_split_031.html
chap29_split_032.html
chap29_split_033.html
chap29_split_034.html
chap29_split_035.html
chap29_split_036.html
chap29_split_037.html
chap30.html
chap31.html
chap32.html
chap33.html
chap34.html
chap35.html
chap36.html
chap37.html
chap38.html
chap39.html
part02.html
chap40.html
chap41.html
chap42.html
chap43.html
chap44.html
chap45.html
chap46.html
chap47.html
chap48.html
chap49.html
chap50.html
chap51.html
chap52.html
chap53.html
chap54.html
chap55.html
chap56.html
chap57.html
chap58.html
chap59.html
chap60.html
chap61.html
chap62.html
chap63.html
chap64.html
chap65.html
chap66.html
chap67.html
chap68.html
chap69.html
chap70.html
chap71.html
chap72.html
chap73.html
chap74.html
chap75.html
chap76.html
chap77.html
chap78.html
chap79.html
a15e1d396149.html