Peter (2013)
‘Ze willen graag een gesprek met je. Je kunt ze op dit nummer bellen,’ zei Peter en hij gaf me een visitekaartje van de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE). Ik keek naar het nummer en raakte in paniek. Ik wist wat dit betekende: Peter R. de Vries had zijn contact bij justitie benaderd en gezegd dat Sonja en ik een afspraak wilden maken om met ze te praten. Ik had hem gevraagd dat te organiseren, maar nu het zover was, sneed de gedachte aan een gesprek met vertegenwoordigers van justitie mij de adem af. Ik hapte naar lucht en probeerde zo normaal mogelijk over te komen op Peter.
‘Dank je. Ik laat je weten wat ik doe,’ zei ik tegen hem en ik stak het kaartje in mijn zak.
In de auto zette ik het nummer onder een andere naam in mijn telefoon en at het visitekaartje op. Ik kon geen risico’s nemen.
Onderweg naar huis werd ik overvallen door angst; angst die in mijn maag ronddraaide wanneer ik eraan dacht dat nummer te bellen, angst dat hij erachter zou komen dat ik overwoog met de CIE te praten, angst dat hij me dat niet zou laten overleven, een diepgewortelde, allesoverheersende angst voor Hem, voor Wim, voor Willem Frederik Holleeder alias ‘De Neus’, een van Nederlands meest gevreesde criminelen van de laatste twee decennia, en mijn oudste broer.
Met de ontvoering van biermagnaat Freddy Heineken en diens chauffeur Ab Doderer in 1983 had Wim zijn naam als keiharde crimineel gevestigd. Op 9 november 1983 werden zij bij het verlaten van het Heineken-kantoor met bruut geweld op straat overmeesterd en een bus in gesleurd. De details die naar buiten kwamen over de wreedheid waarmee zij waren behandeld waren stuitend. En dat had onze Wimpie gedaan.
Het was schokkend te vernemen hoe onmenselijk hij kon zijn. En juist díe eigenschap zorgde ervoor dat hij na zijn vrijlating in 1992 in korte tijd weer aan de top van de onderwereld stond en de schrik van de vastgoedwereld werd. Iedereen sidderde voor zijn meedogenloosheid.
In de jaren die volgden, ging er een golf van liquidaties door de Amsterdamse vastgoed- en onderwereld en telkens viel zijn naam als opdrachtgever.
Ook bij de liquidatie van Cor van Hout was dat het geval. Cor: de man van mijn zus Sonja, vader van hun kinderen Francis en Richie, mijn zwager, en sinds de middelbare school ‘bloedgabber’ van Wim. Ze deden samen alles wat God verboden had: koppelbazerij, overvallen en de ontvoering. Onze families waren hecht met elkaar verbonden door hun vriendschap en de relatie tussen Sonja en Cor.
Het leven van Cor eindigde op 26 januari 2003, op de koude straatstenen van een stoep in het Oude Dorp, in Amstelveen. Hij had net een ontmoeting gehad bij een Chinees restaurant en stond aan de overkant nog even na te praten toen twee mannen op een motor hem naderden en hem doorzeefden met kogels.
Sonja en ik wisten niet wie Cor had doodgeschoten, maar we wisten wel wie zijn moordenaar was: onze bloedeigen broer. Wim was degene die de wens koesterde dat Cor zou sterven, Wim was degene die Cors dood bestelde. En Wim was degene die zijn dood door een spervuur aan kogels liet uitvoeren.
De schutter was slechts het wapen in zijn hand.
Te weten wie zijn moordenaar was, maakte voor ons het verlies van Cor nog ondraaglijker, en tegelijkertijd onze angst voor Wim oneindig veel groter. Wim was niet zomaar een moordenaar, hij was de moordenaar van de man van zijn zuster, van de vader van zijn neefje en nichtje.
Er was geen enkele reden te denken dat wij niet eenzelfde lot zouden ondergaan, een lot waaraan hij ons altijd herinnerde.
‘Je weet wat ik doe, hè!’ dreigde hij, als we ook maar even dachten ons leven zelf te kunnen bepalen.
Ja, we wisten wat hij zou doen als we niet onvoorwaardelijk naar hem luisterden. Alles binnen onze relatie met Wim werd bepaald door de angst voor zijn gewelddadigheid en dus voegden we ons naar zijn wensen. We liepen op eieren, deden er alles aan niet zijn volgende slachtoffer te worden, probeerden het leven met hem te overleven en hielden onze mond.
Maar elke dag voelde dat als verraad naar Cor, voelden we ons vies dat we omgingen met zijn moordenaar. We hoopten vurig dat Wim zou boeten voor wat hij Cor en ons had aangedaan, maar we durfden niets tegen hem te ondernemen. We werden steeds banger naarmate er meer liquidaties volgden. Liquidaties van mensen die, net als Cor, dachten zijn vriend te zijn.
Het werd ons duidelijk dat het gemak waarmee hij Cor had laten vermoorden niet op zichzelf stond, maar een patroon was. Mijn broer was uitgegroeid tot een seriemoordenaar die tot zijn enkels in het bloed stond.
We konden geen kant op, we konden alleen doen wat hij van ons verwachtte. Naar de politie stappen was geen optie. Als Wim erachter zou komen dat we met de politie spraken, zou hij het ‘onmiddellijk oplossen’. En het risico dat hij erachter kwam was levensgroot. Hij had mij al zo vaak verteld over zijn ‘Petten’, corrupte contacten bij de politie die hem informeerden over onderzoeken waarin zijn naam werd genoemd. Nee, hij zou geen moment aarzelen en ons direct uit de weg laten ruimen.
Niemand heeft met de politie over hem gepraat en het overleefd.
Vriend en vastgoedbaron Willem Endstra verklaarde maar liefst veertien keer heimelijk op de achterbank van een auto. Het leidde tot niets, maar ondertussen wist Wim ervan.
Endstra werd vermoord.
Collega-crimineel Kees Houtman verklaarde vertrouwelijk bij de politie. Hij werd voor de deur van zijn huis vermoord.
Van welke kant we de situatie ook bekeken, we kwamen steeds op hetzelfde uit; als we iets tegen Wim zouden ondernemen, zou het eindigen met onze dood. We konden alleen maar hopen dat justitie hem ooit eens zou vervolgen. Maar Wim bleef vrij rondlopen, of beter gezegd: rondrijden op zijn Vespa, die door de media tot ‘Holleeder-scooter’ was gedoopt.
Hij leek onaantastbaar.
Het duurde tot 2006 voor hij werd gearresteerd. Niet voor de liquidaties, maar ‘slechts’ voor de afpersing, mishandeling en bedreiging van onder anderen Willem Endstra, Kees Houtman en Thomas van der Bijl, ook een oude vriend van Wim. Hij werd het derde slachtoffer dat in het diepste geheim verklaringen had afgelegd over Wim. Wim wist dat Thomas met de politie over hem praatte en toen Thomas dacht veilig te zijn, omdat Wim vastzat, werd hij alsnog vermoord.
Maar liefst twee van zijn slachtoffers – Thomas van der Bijl en Willem Endstra – hadden bij de politie hun liquidatie voorspeld. Allebei hadden ze de verantwoordelijke daarvoor bij leven aangewezen: Willem Holleeder.
Desondanks slaagde justitie er niet in voldoende bewijs te verzamelen om hem ook maar voor één liquidatie te vervolgen.
Wim kwam er gunstig vanaf: hij werd slechts veroordeeld voor afpersing en kreeg een schamele negen jaar.
Zijn detentie veranderde voor ons niets.
Wim zat vast, maar hij beschikte nog steeds over een imposante achterban waar we net zo bang voor waren. In de gevangenis of daarbuiten, hij domineerde altijd ons leven. Wij wisten dat de gevangenismuren hem niet hinderden, en met de moord op Thomas van der Bijl had hij dat nog maar eens bevestigd.
Wim kende Thomas al zo lang als hij Cor kende. Thomas was getuige geweest van vrijwel al hun misdrijven en werd daardoor een bedreiging voor hem. Thomas beschuldigde hem rechtstreeks van de moord op Cor. Wim regelde dat, zodra hij vastzat, zijn achterban Thomas voorgoed het zwijgen zou opleggen.
En zo gebeurde het.
Het was voor ons het ultieme machtsvertoon; iemand laten vermoorden terwijl je gevangenzit in de zwaarst beveiligde gevangenis van Nederland. Dus voegden we ons naar zijn wensen. Dat betekende dat we vierentwintig uur per dag voor hem klaar moesten staan en vooral niet mochten praten over wat we wisten.
Zo werd het 2011 en kwam zijn vrijlating in zicht.
In de jaren tussen 2006 en 2011 hadden we gehoopt dat justitie alsnog voldoende bewijs zou vergaren om hem te vervolgen voor de moord op Cor, of andere liquidaties. Een aantal uitvoerders werd inmiddels al wel vervolgd, maar hij niet. Niemand durfde over hem te verklaren.
Een van de uitvoerders, Peter La Serpe, bekende samen met Jessy Remmers Kees Houtman te hebben geliquideerd; in ruil voor die bekentenis wilde justitie hem een nieuwe identiteit en alle bescherming geven die je bedenken kunt, maar zelfs hij durfde niet in het openbaar over Willem Holleeder te verklaren. La Serpe had Wim aangewezen als opdrachtgever voor de moord op Kees Houtman, maar bedong dat zijn verklaring niet mocht worden gebruikt – uit angst voor zijn leven en dat van zijn familie. Weer ontsprong Wim de dans.
Het knaagde aan ons, maar we deden niets.
In februari 2011 werd Stanley Hillis geliquideerd, Wims compagnon in het kwaad voordat hij in 2006 vast kwam te zitten. Wim sprak altijd met ontzag over ‘die Ouwe’, zoals hij hem noemde. Hij had alleen ontzag voor iemand die nog meedogenlozer was dan hij. Hillis was een machtige crimineel met internationale connecties, vertelde Wim vol trots. Hij was vooral heel groot in Joegoslavië: hij kon een ‘heel leger’ aan Joegoslaven op de been krijgen, en beschikte zelfs over tanks.
Wim vertelde over zijn betrokkenheid bij de afpersing en liquidatie van Endstra. Hillis was volgens Wim degene die in een laatste gesprek met Endstra had bepaald dat hij ‘niet meer mocht betalen’. Het betekende dat betalen Endstra’s leven niet meer verlengde; hij zou worden geliquideerd. Met Hillis in vrijheid en indachtig wat Thomas van der Bijl was overkomen, had ik erin berust dat verklaren over Wim én het overleven was uitgesloten. Maar met het overlijden van Hillis viel er een machtsblok weg waarop Wim vanuit de gevangenis een beroep zou kunnen doen.
Het was de eerste keer dat Sonja en ik serieus overwogen of we nu een verklaring over Wim zouden moeten afleggen.
Ik vond dat als we iets tegen hem wilden ondernemen, we het vóór zijn vrijlating in januari 2012 moesten doen. Hij zat nu immers nog vast en uit informatie uit het criminele circuit – en door mijn bezoeken aan hem – wist ik dat zijn positie in het milieu behoorlijk was verzwakt. Zodra hij buiten kwam zou hij, hem kennende, binnen no time weer op zijn oude machtsniveau zitten en dan was getuigen sowieso uitgesloten.
Sonja was gevoelig voor dat argument.
We besloten advies te vragen aan Peter de Vries.
Sonja en ik waren het erover eens dat Peter als geen ander kon inschatten of wij de stap konden zetten. Hij had als misdaadjournalist talloze strafzaken opgelost, zaken waarvan zelfs justitie het bewijs niet rond kreeg. Hij had inzicht in de familierelaties, kende Wims ware aard, en was tot aan Cors dood goed met hem bevriend geweest. Zijn loyaliteit lag bij Cor, en hij wist dat Cor en Wim al lang geen vrienden meer waren.
Na Cors overlijden in 2003 was Peter, anders dan alle andere zogenaamde vrienden van Cor, de enige geweest die zich onbaatzuchtig en blijvend om Cors kinderen had bekommerd. Peter stelde geen prijs op een vriendschap met Wim. We hoefden dus niet te vrezen dat hij hem bewust zou informeren over ons gesprek met hem.
Ik had uitvoerig met Sonja alle risico’s besproken die het delen van onze kennis met Peter met zich mee zouden kunnen brengen. Mijn enige twijfel was dat hij uiteindelijk toch ook een journalist bleef – had hij immers niet, ondanks zijn vriendschap met Cor, in Paraguay mede-ontvoerder Frans Meijer opgespoord? – en misschien de journalistieke waarde van ons verhaal boven onze vriendschap zou laten prevaleren. Daar zou hij onze levens mee in gevaar kunnen brengen. Maar Sonja twijfelde geen seconde aan Peter.
‘Dat zou hij nooit doen, As. Hij zou ons nooit verraden. Hij weet hoe Wim is en wat er voor ons op het spel staat. Geloof me, dat doet hij niet.’
‘Oké,’ zei ik, ‘maar wat als hij per ongeluk zijn mond voorbij praat? Hij zal geen enkele kwade bedoeling hebben, maar je weet hoe Wim is: hij is een meester in het inpakken van iedereen met wie hij in contact komt. Of het nou de buurman, de bakker, jouw beste vriend of zijn ergste vijand is, hij pakt ze in en zonder dat ze er erg in hebben ontfutselt hij ze allerlei informatie, zelfs iemands diepste geheimen. Dat risico kunnen we niet nemen.’
‘As, Peter is niet gek. Hij kent Wim al meer dan vijfentwintig jaar, hij weet hoe hij in elkaar zit. En je moet toch een keer iemand vertrouwen,’ zei ze, ‘en ik vertrouw Peter voor duizend procent.’
‘Goed,’ antwoordde ik, ‘ik ben overtuigd. Als jij zegt dat het goed zit, doen we het.’
Toch zag ik met angst en beven het moment tegemoet dat ik voor het eerst in mijn leven iemand buiten de familie in vertrouwen zou nemen. Nooit hadden Sonja en ik met een buitenstaander gesproken over wat wij wisten, en als Wim daar achter zou komen, dan zou hij geen minuut aarzelen en het ‘gelijk oplossen’.
Peter was op verzoek van Sonja naar haar huis gekomen. We vroegen hem een stukje met ons te gaan wandelen, omdat we niet afgeluisterd wilden worden.
‘Peter,’ zei Sonja, ‘kunnen we je wat vertellen, zonder dat je dit aan iemand doorvertelt? Je mag er ook niet over publiceren, want dan breng je ons in gevaar.’
‘Natuurlijk niet, als jullie dat niet willen, blijft het tussen ons,’ zei Peter.
Sonja keek mij aan en zei: ‘Vertel jij het maar.’
‘Peter,’ begon ik, ‘we willen je vertellen dat wij al lange tijd weten dat Wim de opdrachtgever van de moord op Cor is en dat wij niet langer kunnen leven met die wetenschap. We willen dat Wim boet voor wat hij heeft gedaan. We zijn van plan om, voordat hij vrijkomt, naar justitie te stappen, in de hoop dat hij gearresteerd wordt voor het geven van de opdracht. Wij vinden dat hij nooit meer vrij mag komen, want Cor is niet zijn enige slachtoffer. Die man is een gevaar voor de samenleving en ik vrees dat hij opnieuw gaat beginnen met moorden als hij vrijkomt. Daarom willen we over alles wat we weten bij justitie een verklaring afleggen, maar graag eerst jouw mening daarover horen.’
Peter reageerde niet geschokt of verbaasd, eerder verdrietig. Hij vroeg naar details, alsof hij hoopte dat onze verhalen niet zouden kloppen, dat wij maar wat verzonnen, dat wij dit niet allemaal echt hadden meegemaakt. Maar toen onze antwoorden en uitleg ervoor zorgden dat hij er niet meer omheen kon, dat dit de realiteit was waarin we leefden, werd hij stil en toonde zich onmiddellijk bezorgd om ons, en om Francis en Richie.
Peter vond de overweging ermee naar justitie te gaan erg gevaarlijk.
‘Kijk naar Endstra, kijk naar Thomas,’ zei Peter, ‘ze hebben hun gesprekken met justitie allebei niet overleefd.’
‘Maar,’ zei ik tegen Peter, ‘dat was toen hij op de top van zijn macht was en hij en Hillis nog vrij rondliepen. Nu zit hij nog vast en is zijn achterban zo goed als verdwenen. Als we iets tegen hem willen ondernemen, moeten we het juist nu doen.’
Peter had zijn bedenkingen. ‘Je weet niet wat hij nog allemaal kan,’ zei hij. ‘Het is een enorme gok waarvan de risico’s niet te overzien zijn.’
De boodschap van Peter was duidelijk. Voor onze veiligheid en die van de kinderen zouden we voor de rest van ons leven moeten zwijgen.
Ik was teleurgesteld, maar het was waar. We hadden er niets aan ons verhaal te vertellen en de risico’s maar op de koop toe te nemen, dat zou zelfmoord zijn. De opluchting die het misschien zou geven eindelijk eens de waarheid te vertellen, zou al snel niet meer opwegen tegen de angst waarmee we zouden leven.
Die reactie begreep ik, maar Peter zei ook: ‘Hoe bewijs je dat hij deze informatie met jou gedeeld heeft?’
Hoe bewees ik dat? Wat was dat nou voor een vraag? Ik vertel dat toch niet zomaar? Waarom zou men mij niet geloven? Alsof ik zomaar voor niets mijn leven op het spel zou zetten.
Maar Peter had gelijk; al vertelde ik wat ik allemaal wist, dan nog betekende dat niet dat hij ook daadwerkelijk zou worden veroordeeld. Peter herinnerde me eraan dat Willem een meester is in het verdraaien van de werkelijkheid. Hij zou ontkennen wat hij mij verteld had en ik zou het niet kunnen bewijzen. Hij zou de verklaring dat wij bang voor hem waren belachelijk maken, want uit het feit dat we altijd met hem omgingen zou toch het tegendeel blijken? Hij zou ontkennen dat hij mij verteld had dat hij de opdrachtgever was, want dat ging hij zijn kleine zusje – een vrouw, nota bene – toch niet vertellen? Hij zou er alles aan doen om de feiten zo om te draaien dat het leek alsof ik er belang bij zou hebben hem ten onrechte achter slot en grendel te laten verdwijnen.
Even was ik zwaar teleurgesteld. Maar het was goed dat Peter mij wakker schudde, dat hij duidelijk maakte dat ik niet hoefde te verwachten dat mijn verhaal met enthousiasme zou worden onthaald als het ontbrekende stukje in de puzzel, en er gegarandeerd een goede afloop zou zijn. Peter had wederom gelijk, ik kon niet bewijzen dat Wim mij in vertrouwen nam over zijn misdaden en dat hij mij had verteld opdracht te hebben gegeven voor verschillende liquidaties. Zonder dat bewijs, en met het onweerstaanbare charisma van Wim, zou niemand mij geloven. Als men mij in het gunstigste geval wél zou geloven, was het de vraag of mijn verklaringen voldoende bewijs opleverden.
Sonja nam onmiddellijk de argumenten van Peter over: ‘Als Peter het al zegt, moeten we het niet doen. Peter heeft er verstand van. Hij kent Wim goed en werkt ook veel met de politie samen. Ik ben blij dat we zijn advies hebben gevraagd. We doen het niet.’
‘Laat het aan justitie over,’ zei Peter.
Maar justitie kon niets of deed niets. Over niet al te lange tijd zou Wim gewoon vrijkomen. Ik besloot het heft in eigen hand te nemen.
Wim gebruikte mij al jaren als klankbord. Net als iedereen binnen ons gezin was ik door Cor en Wim opgevoed in horen, zien en zwijgen. Ik kende het klappen van de zweep in de onderwereld en toen ik eenmaal strafrechtadvocaat was geworden, begon hij de waarde daarvan in te zien, mijn waarde voor hem. Voor hem was ik de ideale combinatie; iemand met juridische kennis die crimineel kon denken, en onze familieband verzekerde hem van mijn onvoorwaardelijke trouw en zwijgzaamheid.
Hij begon steeds meer met mij te delen. Ik ontwikkelde me van zijn kleine vervelende zusje tot een volwaardige gesprekspartner.
Zelf was ik helemaal niet blij met die positie, maar had daar geen invloed op. Ik bepaalde het contact niet. Wim komt wanneer hij daar behoefte aan heeft, en dat is altijd als hij jou kan gebruiken. Jouw behoefte telt niet, het gaat om zíjn behoefte. Daardoor krijg je hem ook niet uit je leven. Hij bepaalt wanneer het contact er is en jij moet beschikbaar zijn. Ben je dat niet, dan zoekt hij je op en torpedeert bewust je sociale leven of je werk. Dan weet je dat je de volgende keer wél beschikbaar moet zijn. Doe je daar moeilijk over, dan zal hij zich tegen jou keren: ‘Als je niet met me bent, ben je tegen me.’
En dan loopt het slecht met je af.
Het contact kon ik dus niet vermijden, en om zo lang mogelijk in zijn gratie te blijven en niet als tegenstander te worden gezien, had ik de positie van vertrouweling geaccepteerd. Hij kon op mij vertrouwen, althans: het was van levensbelang dat hij dat dacht.
Met zijn vrijheid in zicht besloot ik die positie uit te bouwen, in de hoop dat het me genoeg bewijsmateriaal op zou leveren om hem achter de tralies te krijgen. En alsof Cor een handje mee wilde helpen, deed zich plotseling een situatie voor die daarbij weleens van dienst kon zijn.
***
Eind 2011, in de aanloop naar zijn invrijheidstelling, vond er een incident plaats tussen Wim en Dino Soerel, die net als Wim werd vervolgd voor de afpersing van Willem Endstra. Soerel vertelde dat Wim zijn naam had misbruikt tijdens het afpersen van Endstra, maar dat hij er niets mee te maken had. Hij wilde Wim hierover als getuige horen en had hem via zijn advocaat laten vragen of hij daartoe bereid was.
Wim weigerde dat, omdat hij de afpersing van Endstra nooit had bekend en ook nooit zou bekennen, bang als hij was dat hij daarmee aan de liquidatie van Endstra gelieerd zou worden, en dat wilde hij hoe dan ook vermijden.
Om Soerels verklaring – dat Wim zijn naam had misbruikt – als ongeloofwaardig neer te zetten, maakte Wim er een incident van. Hij zou onder bedreiging door Soerel gedwongen zijn ‘valse verklaringen’ af te leggen. Hij riep dit verhaal tegen zijn advocaat en mij bewust over de telefoon van de inrichting, omdat zo zijn verhaal – dat tegelijk zijn alibi zou zijn als Soerel (ongunstig) over Wim zou verklaren – bij justitie bekend zou worden. Wim verwachtte dat dit ‘opzetje’ hem niet in dank zou worden afgenomen, en inderdaad vonden bepaalde criminele collega’s hem een matennaaier.
Wim durfde zijn oude vrienden niet langer te vertrouwen, en ik greep deze kans aan om mijn rol als zijn vertrouweling te verstevigen. Hij had mij nodig: vrienden komen en gaan, maar onze bloedband verzekerde hem van mijn onvoorwaardelijke trouw. Althans, daar rekende hij op, en ik wilde hem dat laten geloven.
Maar precies zoals híj met Cor en zijn beste vrienden had gedaan, hield ik er dit keer óók een eigen agenda op na. Het was wel duidelijk dat we het verzamelen van voldoende bewijs niet aan justitie konden overlaten. Zij konden het niet, of misschien wilden ze het niet? Als we gerechtigheid wilden, moesten wij bewijzen wat wij al zo lang wisten.