De bedreiging van Peter (2013)
Maar voordat het zover was, diende het volgende incident zich alweer aan.
25 april 2013
Ik ben op stap geweest en heb de hele avond mijn telefoon uitgeschakeld, omdat ik geen zin had weer door hem gestoord te worden. Alleen al het zien van een oproep van hem roept spanning op, omdat ik weet dat er dan weer wat aan de hand is.
Op weg naar huis zet ik mijn telefoon toch aan, om te kijken of er geen gekke dingen zijn gebeurd. De gemiste oproepen stromen binnen. Wim heeft verschillende keren gebeld, ik weet dat het foute boel is. Sonja heeft ook gebeld en dat bevestigt mijn vermoeden.
Ik bel Wim niet terug, wetende dat ik dan weer gelijk op moet komen draven. Dus bel ik Sonja, zij zal wel weten wat er is.
Sonja neemt op en vertelt dat Wim helemaal uit zijn dak is gegaan.
‘Waarom nou weer?’ vraag ik.
‘Hij heeft mij eerst opgebeld en uitgescholden en is toen naar Peters huis gereden en heeft hem bedreigd.’
Sonja sprak heel negatief over Wim. Ik was meteen bang. Wij zeggen normaal gesproken nooit iets negatiefs over hem over de telefoon.
‘Oké, en nu?’
‘Peter heeft aangifte gedaan.’
‘O jee, dat is niet verstandig. Weet Wim dat al?’
‘Ik denk het niet,’ zegt Sonja.
‘Dat wordt ellende.’
Ik weet dat hij dit nooit accepteert. Op praten met de politie staat bij hem de doodstraf. Peter weet niet waar hij aan begonnen is.
Hoe ga ik dit oplossen?
26 april 2013
De ochtend na het incident belt hij al vroeg en zegt op zijn gebruikelijk gebiedende wijze: ‘Kom naar de Maxis in Muiden.’
Hij weet niet dat ik al weet wat er gisteravond is gebeurd en dat ik goed begrijp dat het voor Peter nodig is dat ik naar Wim toe ga. Ik stap in de auto en rijd naar Muiden.
Daar aangekomen staat hij al op mij te wachten. Hij weet dat Sonja mij altijd belt als er hommeles is, dus zeg ik gelijk:
A: Heb je ruzie met Sonja?
W: En met Peter, ik ben naar Peter gegaan gisteravond.
A: Ja.
W: Hij heeft overspannen naar Stijn Franken gebeld, want hij voelt zich bedreigd.
A: Ja.
W: Ik ben gisteren naar hem toe gegaan om te zeggen: luister, jij gaat mijn naam niet gebruiken, jij gaat mijn personage niet gebruiken, dat ga je eruit halen en als je het niet doet zal je zien wat ik met je doe. Z’n wijf was erbij, hij zei: ik voel me bedreigd. Ik zei: ik dreig niet, ik doe gewoon wat ik zeg. Ik ben klaar met jou, je gaat mijn naam d’r uit halen, mijn personage. Ik ga die film verkankeren, ik ben d’r helemaal klaar mee.
Hij begint weer over de filmrechten, en raast door over de spelletjes die met hem worden gespeeld. Dat hij niet gebruikt kan worden voor een film waar iedereen beter van wordt zonder dat dat met hem is overlegd, en hij daar ook geld voor krijgt.
Ik probeer Wim te kalmeren.
A: Waarom ga je niet praten met Peter?
W: Als ik naar hem toe ga en hij zegt nee, dan schiet ik hem gewoon dood. Die kan d’r ook nog wel bij.
Hij verwijst naar zijn eerdere slachtoffers.
Ik krijg het Spaans benauwd. Als hij zou weten dat Peter met de politie heeft gepraat en zelfs aangifte heeft gedaan, dan zou dat nog meer reden voor hem zijn om Peter aan zijn lijstje van slachtoffers toe te voegen.
Ik maak me oprecht zorgen om Peter. Ik moet een moment kiezen waarop ik de mogelijkheid laat doorschemeren dat Peter aangifte zou kunnen doen, zodat hij vast aan die gedachte kan wennen en hij niet volledig explodeert als hij het hoort.
A: En wat nou als hij aangifte gaat doen?
W: Nou, dan doet ie dat maar.
Op het moment dat hij dat zegt, gaat hij er niet van uit dat Peter dat zou durven, want hij weet hoe bang mensen voor hem zijn. Niemand durft over hem te praten met de politie, en met degenen die dat wel hebben gedaan is het slecht afgelopen.
Dat weet ik, en het beangstigt me. Hoe kon Peter nou aangifte doen?
Ik voel me onbehaaglijk, omdat ik zelf inmiddels al enige tijd met de politie praat. Weer bekruipt me de angst dat hij dat een keer aan me kan zien.
Maar nu is zijn focus zo gericht op Peter dat ik niet bij hem in beeld kom, al helemaal niet omdat ik actief bezig ben de situatie in zijn belang in goede banen te leiden.
Ik probeer Wim zover te krijgen dat hij met Peter in gesprek gaat. Maar dat was uitgesloten, want Wim had niks verkeerds gedaan in zijn ogen, het lag allemaal aan Peter, en dat zou hij tijdens een verhoor bij de politie ook wel vertellen.
W: Dan zal ik ze wel even vertellen dat hij mijn zussie ligt te neuken. Het is toch logisch dat ik daar boos om word? Denk je nou echt dat ze dat niet kunnen begrijpen?
Voor Wim is elk contact tussen een man en een vrouw gericht op neuken, ook wat dat betreft is hij precies mijn vader.
A: Nou Wim, als je dat zegt, dan denk ik dat ze je een TBS-je gaan geven.
W: Hoezo?
A: Nou, wat denk je. Het zijn twee volwassen mensen, die mogen toch zelf bepalen met wie ze neuken? Dat bepaal jij toch niet voor je zussie van drieënvijftig? Het is toch raar dat jij je daarmee bemoeit? Je bent haar man niet, je bent maar een broer. Het klinkt echt gestoord als je met die reden aankomt, daar ga je het niet mee winnen. En trouwens, jij weet ook dat het niet waar is.
W: O nee? Thomas heeft het toch ook verklaard?
A: Ah Wim, ga je nu met Thomas op de proppen komen? Hou nou toch op.
Arme Thomas, hij had zijn leven gegeven om tegen Wim te verklaren.
Hoe vaak had Wim wel niet over die verklaringen tegen Sonja gemopperd? Dat die verklaringen als steunbewijs waren gebruikt, en dat hij daardoor veroordeeld was? En nu gebruikte hij ze net zo makkelijk in zijn voordeel. Ik werd er kotsmisselijk van.
Ondertussen probeer ik hem nogmaals voorzichtig voor te bereiden op Peters aangifte.
A: Stel je voor dat hij aangifte gaat doen.
W: Moet ie doen! En dan?
A: Krijg je weer gezeik.
W: Wat moet ie doen dan? Dan zeg ik: ja, ik ben bij hem geweest, ik heb inderdaad gevraagd om mij niet in die film voor te laten komen. Ik kan geen advocaat meer bekostigen want ik heb geen geld, ik kan geen proces voeren, daarom heb ik ’t even zelf gezegd. Klaar. En als ie gaat zeggen: je hebt me bedreigd, dan zeg ik dat hij dat misschien zo opvat.
A: Maar wat heb jij allemaal gezegd dan?
W: Maakt niet uit! Alle ellende die ik krijg van hem, krijgt Sonja van mij ook. Luister, ik ben in alle staten. As, het kan niet zo zijn dat er een film gemaakt wordt over mij en over de rest, dat die mensen waar het over gaat niets krijgen en dat zij en hij het geld hebben.
A: Hmm.
W: Gaat niet gebeuren!
A: Nee, maar daar kun je dan toch over praten?
W: Nee! Want Astrid, hoe vaak heb ik je gezegd dat het niet goed gaat?
A: Hmm.
W: Assie, ik ga je dit zeggen: ik kan hier niet mee leven. Ik ben helemaal aan het doordraaien. De ellende is… (onverstaanbaar) Ik pik het niet, hè? (weer pistoolgebaar) Ja! Ja!
A: Ga nou terug naar het begin, want je draait door voor niks, er is niks aan de hand, er is nog niks gebeurd en er is bij iedereen bereidheid.
Wim geeft aan dat ik mee moet lopen naar buiten, omdat hij me iets gaat zeggen dat binnen niet gezegd kan worden.
W: Als ik naar hem toe ga en zeg: luister, hoe gaan we het oplossen en als hij dan zegt: ja, daar heb ik niks mee te maken, ik heb gewoon mijn geld… Als ik die stap neem…
A: Ja.
W: Ga ik niet met m’n staart tussen mijn benen weg. (fluisterend) Schiet ik ’m gewoon dood.
A: Ja, maar—
W: Dat gaat er gebeuren, want ik ben het zat!
A: Nee.
W: Astrid, ik ben het zat!
Na het gesprek bij de Maxis ben ik naar Peter gegaan.
Het zijn voor mij geen loze dreigementen, ik heb eerder gezien waar ze toe kunnen leiden. Vooral het feit dat hij over het doodschieten van Peter in mijn oor fluistert, maakt dat ik dat serieus neem, want als hij serieus is fluistert hij.
Hij zadelde mij weer eens op met wetenschap die mij verplichtte me ermee te bemoeien. Ik vertelde Peter dat Wim hem met de dood bedreigde. En dat ik dat zeer serieus neem, zodat hij zich daarop in kon stellen, maar dat hij niet kan vertellen dat ik langs ben gekomen om hem te waarschuwen.
Peter hoorde mijn zorgen aan, voelde zich er ongemakkelijk door, maar bleef vierkant achter zijn aangifte staan. Wim was te ver gegaan en Peter zou het wel zien. Wat kon hij er ook mee? Het leed was al geleden.
Met een naar gevoel in mijn maag reed ik naar kantoor, waar het werk op mij lag te wachten. Peter ook altijd met zijn principes, waarom kon hij niet eens een keer een beetje buigen? Het is zo’n mannetjesputter. Ik vond het onverstandig van hem, en tegelijkertijd bewonderde ik zijn gezonde reactie op Wim.
Ik reageerde zelf al meer dan vijftien jaar niet meer gezond, durfde al meer dan vijftien jaar niet meer te reageren zoals het zou moeten. Peter deed het gewoon, waarom ik dan niet? Was ik zo door hem gehersenspoeld? Kwam het omdat de terreur van Wim vergelijkbaar was met die van mijn vader in mijn jeugd, dat ik zo bang voor hem was?
Wat het ook was, ik moest hoe dan ook blijven kijken naar de feiten: Cor, Endstra, Thomas, ze toonden waar hij toe in staat was en die wetenschap legitimeerde het feit dat angst mijn contact met hem bepaalde. Dat was misschien geen dappere reactie, maar in ieder geval geen kamikaze-actie.
Ik was nog geen uur op kantoor toen Wim alweer belde en mij vroeg te komen. ‘Kom even naar waar we als laatste waren.’
Ik reed opnieuw naar de parkeerplaats bij de Maxis.
‘Hij heeft aangifte gedaan, die viezerik,’ zei hij met een ijzige kilte in zijn stem. ‘As, ik wil precies weten wat hij heeft verklaard tegen de politie. Ga jij even luisteren.’
Daar ging ik weer. Ik kon er beter tussenin gaan zitten, dan zou ik in ieder geval weten wat er bij Wim speelde en wat hij van plan was.
Dat liet hij mij al meteen weten. Zijn advocaat Stijn Franken had hem verteld dat als hij op basis van de aangifte van Peter werd veroordeeld, hij dan een probleem met zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) had en dat betekende dat hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar alsnog zou moeten uitzitten.
In zijn optiek door toedoen van Peter!
Hij fluisterde in mijn oor dat als hij moest gaan zitten, hij net als bij Thomas vooraf een schutter zou regelen. Dan zou Peter gaan, net als Thomas.
Ik moest Peter waarschuwen en kijken wat ik kon doen.
Ik ging weer een dubbelrol spelen.
‘Ga je nu dan?’ vroeg hij, want hij kon nooit wachten.
‘Ja, ik ga in de auto bellen of hij thuis is en anders zoek ik hem wel ergens op. Komt goed. Je hoort van me als ik hem heb gesproken.’
‘Oké, ik hoor je straks.’
Peter was thuis en ik reed naar hem toe. Ik dacht na over wat ik tegen hem zou zeggen. Ik wilde hem beschermen, maar ik moest wel voorzichtig blijven met wat ik hem zou vertellen.
We hadden Peter natuurlijk al veel eerder in vertrouwen genomen, hij wist dus wat Wim had gedaan en waar hij mogelijk opnieuw toe in staat was. Maar ik wist niet hoe Peter op deze stressvolle situatie zou reageren, en ik wilde geen paniek bij hem veroorzaken, waardoor hij onvoorspelbaar zou kunnen worden. Voor hetzelfde geld werd hij zo bang dat hij zich tegenover de politie zou laten ontvallen dat wij kluisverklaringen hadden afgelegd. Noem me paranoïde, maar dat risico kon ik niet nemen en ik had alweer spijt dat ik Peter in vertrouwen had genomen. Ik maakte me zo’n zorgen, ik moest hem in ieder geval op het hart drukken daar niets over te zeggen. Maar Peter is iemand die altijd zijn eigen weg gaat, dus ik zou weer eens op eieren moeten lopen.
Ik parkeerde de auto bij Peter voor de deur, hij deed open.
‘Sorry Peter, daar ben ik weer.’
Ik vertelde dat Wim wel heel erg zenuwachtig was over zijn v.i., en dat hij bedreigingen uitte. Ik wilde Peter niet rechtstreeks vragen wat hij precies had verklaard, omdat ik dat te ver vond gaan, maar ik kreeg wel een globaal beeld van wat er door hem en zijn vrouw Jacqueline was gezegd. Ik besloot hun verklaringen tegenover Wim af te zwakken om te voorkomen dat hij net als bij Thomas alvast een schutter voor Peter zou gaan regelen.
’s Avonds bracht ik Wim verslag uit over wat Peter had verklaard bij de politie. Wim was op dat moment bij Maike, ik sprak hem om de hoek van haar huis, op straat. Wim moest zich de volgende ochtend om tien uur melden bij de politie in Hilversum. Hij was weliswaar uitgenodigd voor verhoor op het politiebureau, maar was toch bang tussentijds aangehouden te worden. ‘We gaan even kijken waar ik morgen moet zijn. Rij even mee,’ zei hij.
We reden langs het politiebureau en gingen daarna bij Maike thuis zitten. Wim bleef woedend en opgefokt. Hij vond het een schande dat Peter naar de politie was gelopen. Het was een viezerik, volgens Wim.
Het is schrijnend hoe Wim met twee maten meet. Zodra hem iets wordt aangedaan, of als hij dat vermoeden heeft, rent hij op een holletje naar de politie. Zoals die keer dat hij met mijn moeder op de Westerstraat stond en het erop leek dat er een schutter op hem afkwam om hem te liquideren. Hij liet mijn moeder gewoon staan en reed direct naar het hoofdbureau om aangifte te doen. Zoals gezegd, de regels die hij iedereen oplegt gelden niet voor hemzelf.
Uiteraard was alles de schuld van Sonja. De logica waarmee hij daarop uitkwam, was ver te zoeken. Maar hij wil ook niet logisch redeneren, hij wil gewoon een ander de schuld kunnen geven. Wat hij ook voor ellende aanricht, het is nooit zijn schuld, hij heeft nooit wat gedaan. Wat dat betreft is hij precies zijn ouwe heer. Het is altijd weer de ander die hem dwingt te bedreigen, mishandelen en, in het geval van Wim, af te persen, te moorden.
‘Oké, succes morgen,’ zei ik en nam afscheid.
Om zeven uur de volgende ochtend belde hij alweer. Hij wilde mij zien en vroeg of ik om acht uur bij de Maxis in Muiden kon zijn. Hij vertelde dat hij toch wel heel bang was dat zijn v.i. werd ingetrokken, en dat ze hem gelijk vast zouden houden. Wim had bedacht wat hij allemaal bij de politie ging zeggen om te voorkomen dat hij vastgezet zou worden. Hij wilde nog steeds bij de politie vertellen dat het allemaal kwam omdat Sonja met Peter neukte, en dat Wim daarom bij Peter voor de deur was gaan staan. Hij had totaal geen zicht op hoe vreemd dit over kwam, dat hij het normaal vond zo te denken en het leven van zijn zusje te bepalen.
Ik wist dat als ik hem nu zou helpen, hij vrijgelaten zou worden. Dat was precies wat ik niet wilde, want ik had net vier dagen daarvoor met dat doel twee dagen lang kluisverklaringen afgelegd. Maar ik wist ook dat als Wim vast zou blijven zitten, Peter een heel groot probleem had. Wim had al aangekondigd wat hij dan met Peter zou doen. Ik wist niet of hij dat al geregeld had, maar durfde er niet op te vertrouwen dat het niet zo was. Ik moest Wim wel helpen.
‘Als je serieus een kans wilt maken om naar buiten te lopen, kun je beter erkennen dat je het hebt gedaan, het verhaal van Peter relativeren en jouw verhaal ertegenover zetten.’
Gisteren had het woord erkennen nog tot een woede-explosie geleid, maar in de stress zo vlak voor het verhoor werd hij ontvankelijk voor dat argument. Ik vond dat hij de ruzie met Peter beter opgelost kon hebben voor het verhoor van start ging.
‘Je moet Peter gewoon bellen en het uitpraten, dan kun je tijdens het verhoor zeggen dat het allemaal al is bijgelegd,’ drong ik aan.
De kans was groot dat Wim dan niet vast zou blijven zitten, en dat die v.i. niet in gevaar kwam.
‘Bel jij hem maar, en hoor maar wat hij wil,’ zei hij.
We hadden nog een uur voordat het verhoor zou aanvangen. Ik kreeg Peter op tijd aan de telefoon en gaf aan dat Wim naast mij in de auto zat, en dat ik graag wilde dat ze er met elkaar uit zouden komen.
‘Mag ik je hem even aan de lijn geven?’ vroeg ik met het zweet in mijn handen en dacht: laat hem alsjeblieft niet weigeren. Tot mijn grote opluchting zei hij: ‘Geef hem dan maar even.’
Wim was heel aardig door de telefoon, dreef uiteraard de spot met zichzelf, want zo denken mensen dat hij zelfkennis heeft, en zei tegen Peter dat het allemaal niet zo was bedoeld.
Het was opgelost.
Wim heeft zijn verhaal bij de politie verteld en aangegeven dat het weer goed was tussen beide mannen. De politie wilde dat ook van Peter horen, en hebben hem gebeld. Peter bevestigde dat, en toen mocht Wim weer naar huis.
Hij belde zodra hij vrij was.
‘Kom je even naar waar we laatst waren?’ vroeg hij.
Ik ging naar Muiden en we waren de hele dag samen. Ik had punten gescoord, ik had hem goed geadviseerd. Het probleem van het vastzitten en de directe intrekking van zijn v.i. was voorlopig opgelost. Ik had het liever anders gezien, maar ik vond dit toch de veiligste oplossing voor iedereen. We eindigden die dag bij Maike thuis.
‘Ik ga naar huis,’ zei ik.
‘Ik loop even met je mee,’ zei hij. Het was hem gelukt in vrijheid te blijven en zijn angst om vast te komen zitten had weer plaatsgemaakt voor zelfgenoegzaamheid.
Buiten zei hij tegen me: ‘Kijk, zo moet je het doen: eerst bang maken, en dan gaan we praten. Nu wil ik een afspraak met Peter, over die filmrechten.’
Ik wist niet wat ik hoorde, hij ging gewoon verder met zijn afpersing van Peter. En daar kwam ik van pas, hij had mij in zijn val gelokt door een beroep te doen op mijn beschermingsdrang richting Peter. Nu was ik voor hem iemand die dicht in de buurt kon komen van Peter, om zijn boodschap over te brengen. Ik moest tegen Peter zeggen dat Wim niet in de film wilde, en dat dit ook de reden was waarom Wim boos was. Ik mocht van Wim vooral niet zeggen dat het om het geld ging, want dan zou het een afpersing zijn.
Ik koos bewust de rol die hij ook altijd koos: ik ging tussen beide partijen in zitten. Zo kon ik, net als hij altijd deed, het verloop controleren. Maar er zaten niet alleen nadelen aan de positie die Wim mij vroeg in te nemen, er waren ook voordelen. Ik zou proberen deze afpersing op te nemen, het zou een mooi voorbeeld zijn van de werkwijze die hij altijd hanteert, en mijn eigen verklaring ondersteunen. Het klinkt opportunistisch, maar als je altijd alleen maar nadelen hebt gekend, zie je al heel snel een voordeeltje.
Maandag 29 april 2013
De maandagochtend erop gaat het gezeik weer verder. Wim belt en laat mij naar de Viersprong in Vinkeveen komen. Hij is zichtbaar aangedaan als hij op me afloopt. Nadat de eerste spanning van de onmiddellijke intrekking van zijn v.i. eraf was, was het kennelijk tot Wim doorgedrongen dat uitstel nog geen afstel was.
W: Heb je Stijn al gesproken?
A: Nee?
W: Nou ja, die v.i. Als ik word veroordeeld, krijg ik die v.i. voor m’n koker. Een kankerstreek is het, een vieze hond. Hij speelt een spel, hij kan toch gewoon zijn mond houden! Ik weet niet of hij gaat praten, bijdehand gaat doen.
A: Ik wil wel weer naar hem toe gaan.
W: Ik denk dat ie die strafzaak door wil zetten. Zoals iedereen dat gezeik heeft om die kankerfilm, kan ik er nog even drie jaar voor zitten. Een betere reclame voor die film is er niet. Je weet wat ik ga doen, hè? Geen soort bedreiging. Als ik drie jaar moet zitten dan krijgt ie ’m. (fluisteren) Die drie jaar, ja, dat is zijn schuld. Mijn kinderen verdriet, hij verdriet! Astrid, ik zal je zeggen: ik kan niks anders doen als wat ik moet doen, en dat ga ik ook doen, hè! Assie (fluisteren) als ik drie jaar ga vastzitten (handgebaar pistool), dan moet ik wel!
A: Nee.
W: Ja, moet!
A: Nee, moet je niet doen, je moet het gewoon oplossen.
W: Ik ga proberen het op te lossen met Peter. Een oplossing voor hem is als beide partijen geen schade hebben. Want als hij echt ruzie wil dan is het goed, dan ga ik gewoon gas geven en regel ik het vanavond nog voor hem.
Vanwege zijn voornemen Peter wat aan te doen, en met het lot van Thomas in mijn achterhoofd, ga ik weer naar Peter toe, om te proberen hem te bewegen zijn verklaringen zodanig te nuanceren dat er geen schade voor Wim uit voortvloeit.
Maar Peter is niet de makkelijkste en zeker niet bang. Ik zit tussen twee sterke ego’s in. Peter zal nooit iets terugnemen van wat hij heeft gezegd, en dat doet mij vrezen voor zijn reactie. Als hij zijn kont tegen de krib gooit en ik moet met die boodschap weer terug naar Wim, dan laat hij Peter doen.
Ik ben bang dat Peter niet inziet hoe serieus dit is, dat Wim zijn dreigementen echt uitvoert. Tegelijkertijd, als iemand weet hoe Wim is, dan is het Peter, maar dat zal er niet voor zorgen dat Peter op zijn schreden terugkeert.
Als ik Peter spreek, merk ik dat hij op zich de strijdbijl wel wil begraven, maar van zijn weergave van de gebeurtenissen niets terugneemt. Ik stel voor dat ze samen een gesprek voeren. Peter stemt daarin toe en Stijn, de advocaat van Wim, regelt dat het gesprek de volgende dag zal plaatsvinden.
Ik smeek Peter om te doen wat Wim wil. Hij wil niet meer dan zijn best voor hem doen. Hij zal zich rustig opstellen. Ik ben vervolgens weer naar Wim gegaan, en heb tegen hem gezegd dat het allemaal goed zou komen.
30 april 2013
Na het gesprek bij Stijn wil Wim mij daar verslag van doen en vraagt mij te komen.
Ik kom aan bij Sandra en Wim ligt op de bank.
‘Hij is niet vrolijk, hè?’ zeg ik tegen haar.
‘Zou het aan mij liggen?’ vraagt ze.
‘Nee, want jij bent een schatje.’
Hij bromt: ‘Hmm, loop maar mee.’
We gaan zoals altijd naar buiten om te praten.
W: Ik heb hem nog even gebeld gisteren, of hij heeft mij gebeld. En hij vond het heel erg meevallen, hij vond het een heel ontspannen gesprek toch.
A: Ja.
W: Dus hij was wel blij dat dat geweest was.
A: Dat wel?
W: Ja.
A: Ja, hij had Stijn ook geschreven dat het een goed gesprek was, dat ie d’r blij mee was.
W: Ja, toch?
A: En Stijn heeft dan die brief geschreven.
W: En dat ik mijn excuus gemaakt heb, weer dat excuus, dat irriteert me mateloos.
A: Ja, maar ja.
W: Dat zit me weer dwars, hè, want dan denk ik: what the fuck is dat, die mongool die doet voor niks aangifte en ik moet mijn excuses maken.
A: Maar ja, als dat het ergste is, Wim, om drie jaar te voorkomen, wat is het punt, waar zit je dan mee?
W: Zo is het ook. Ja, Stijn zegt: het is nu bijna onmogelijk om wat van die drie jaar te geven. Ze kunnen je geen drie jaar geven als er geen problemen zijn.
Uitsluitend met dat doel had hij – met de grootst mogelijke tegenzin – zijn excuses gemaakt. Het zat hem nog steeds niet lekker, maar het was het waard. De drie jaar gevangenisstraf die hem boven het hoofd hing, konden ze hem volgens Stijn nu niet meer opleggen.
Hij kon dat onderwerp dus weer even van zich afzetten.
Met die gedachte naar de achtergrond kwam de gedachte aan de filmrechten weer op de voorgrond; het werd tijd dat hij zijn aandeel kreeg.