Tap (Willem & Astrid)
W: Ik ben zo doorregend. Ik ben doodziek. Maar dat geeft niet.
A: Hè?
W: Het geeft niet, want weet je wat het is: er komen andere tijden. Ik zal je zeggen, As, mensen kennen me dan nog niet goed genoeg.
A: Nou, ik denk het wel, hoor.
W: Ik zal je zeggen: d’r komt hier altijd een vervolg op.
A: Ja, dat weet ik.
W: ’t Kan duren…
A: Ja.
W: ’t Kan een tijdje duren, maar daar komt één miljoen procent een vervolg op.
A: Dat weet ik.
W: Dan zeg ik: zo jongen, weet je het nou? En dat vervolg komt. En al naar gelang hoe ik me voel en hoe mijn situatie is, en noem maar op, zal dat bepalen wat ik ga doen.
A: Ja.
W: Maar zoals ik me nu voel…
A: Ja.
W: Met dit weer…
A: Ja.
W: Daar helemaal naartoe, druipend…
A: Ja.
W: Dan moet ze zich maar goed realiseren wat haar dat waard is, want ze doet net of ze gek is, hè.
A: Ja.
W: Dat kan ze, hè. Ik zeg je dit, As (buigt naar mijn hoofd toe, fluisterend): als je hem op je af ziet stormen met dat ding, dan weet je hoe laat het is. Dan weet je het is klaar.
A: Tja.
W: Dit is echt een belediging.
A: Ga je weer.
W: Waarom hebben zij auto’s, en waarom moet ik zo? Hoe kunnen ze nou denken dat ze slim zijn? Dat wordt toch altijd ellende? Dat wordt ook ellende, hè.
A: Ja.
W: Maar ja, zoals zij alles heeft gedaan in d’r leven… Alles wat ze heeft gedaan, heeft ze alleen maar ellende van. Bedankt, As. En As: jij hoeft je nooit zorgen te maken.
A: Nee, maar goed, niet dat ik er—
W: Nooit in je hele leven. Dag, lieverd.
A: Oké, doei.