Gijzelen in angst: de methode
Mijn beslissing met justitie samen te werken betekende niet dat ik van plan was mijn lot in hun handen te leggen. Mijn beeld van hen was niet veranderd, en ik verwachtte ook niet op ze te kunnen bouwen. Hoe zou ik kunnen vertrouwen op een justitieel apparaat waarvan ik wist dat corrupte agenten zand in de opsporingsmachine strooiden?
Ik zou wel gek zijn ervan uit te gaan dat zij ‘het probleem Wim’ van me overnamen, en dat deed ik dan ook niet. Ik koos voor samenwerking met justitie om zo mijn eigen koers te kunnen varen, om mijn dubbelspel te kunnen spelen. Om veelvuldig contact met Wim te kunnen hebben, zonder het risico te lopen door justitie als zijn verlengstuk te worden gezien en in een onderzoek naar hem meegenomen te worden. Als ik tegelijkertijd met justitie én met Wim in contact bleef, kon ik ongehinderd bewijs verzamelen en zou ik wel zien waar de samenwerking met justitie toe zou leiden.
Natuurlijk hoopte ik dat het Openbaar Ministerie Wim zou arresteren en, terwijl hij opgesloten zat, zou vervolgen, want een vervolging zonder dat hij in de gevangenis zat zou levensgevaarlijk voor ons zijn. Maar ik rekende er niet op dat het zo zou verlopen. Nee, mocht ik om wat voor reden dan ook tegenover een onwillig vervolgingsapparaat komen te staan, dan wilde ik in ieder geval over een plan B beschikken: zelf voldoende bewijs verzamelen om een vervolging af te kunnen dwingen via de rechter of met behulp van de media.
Welke variant het ook zou worden, ik moest er rekening mee houden dat als het tot een vervolging zou komen, dat nog geen veroordeling garandeerde. Wim zou zich nooit zomaar gewonnen geven, hij is een overlever pur sang. Zestien jaar opgroeien bij een verknipte vader en ruim veertig jaar leven aan de top van de onderwereld hadden van hem een expert in overleven gemaakt. Door zijn intelligentie, zijn manipulatieve vaardigheden en zijn totale gebrek aan naastenliefde was hij uitgegroeid tot de nummer een in zelfbehoud. Hij overleefde alles en iedereen door zijn onvermogen emotionele banden met anderen aan te gaan.
Dat is wie hij is.
En daar moesten we rekening mee houden.
Hij zou werkelijk alles in de strijd gooien om onder een veroordeling uit te komen. Hij zou moeiteloos liegen, bedriegen en andere getuigen onder druk zetten als hij daardoor vrij zou blijven. Dat laatste zou rampzalig zijn, want eenmaal vrij had hij alle kansen en mogelijkheden om ons te vermoorden. We moesten daarom anticiperen op zijn verdediging, rekening houden met wat we van hem konden verwachten.
Ons voordeel was dat we wisten wat ons te wachten stond. Gedurende Wims gehele criminele loopbaan waren wij getuige van, en soms betrokken geweest bij Wims uitgekookte manieren waarop hij het bewijs van zijn misdrijven probeerde te verdoezelen. Hij was een meester in het ‘vooruit verdedigen’, en hij begon daar al mee bij de keuze van het misdrijf dat hij ging plegen.
Van de Heineken-ontvoering had Wim geleerd dat afpersing van welgestelde personen veel geld opleverde, maar dat het ontvoeren, gijzelen en het incasseren van het losgeld allemaal momenten waren met een hoog risico op ontdekking van betrokkenheid. Voor Wim dus geen ontvoeringen meer. Hij ging over op een geraffineerdere manier van afpersen; afpersen zonder iemand fysiek van zijn vrijheid te beroven.
Wim selecteerde zijn slachtoffers nog steeds op hun financiële vermogen, maar anders dan bij Heineken en Doderer bracht hij ze niet meer onder zijn invloed door ze te grijpen op straat, een auto in te sleuren en op te sluiten – zijn nieuwe slachtoffers kende hij al.
Het waren zijn vrienden of zijn familie, mensen bij wie hij thuis kwam, met wier kinderen hij speelde, aan tafel zat te eten bij hun vrouw. Allemaal dachten ze bevriend met hem te zijn en geen van allen hadden ze zien aankomen dat Wim plotseling van vriend in vijand veranderde. Integendeel, zij hadden het volste vertrouwen in hem, en geloofden hem dan ook toen hij kwam vertellen dat hij je als goede vriend kwam waarschuwen voor de snode plannen van een aantal enge criminelen die het op je vermogen, je leven of dat van je gezin voorzien hadden.
Er is een conflict!
Maar hij weet wie erachter zitten, dus geen zorgen.
Hij komt je als goede vriend te hulp.
Omdat hij het beste met je voor heeft, wil hij wel bemiddelen in het conflict, een conflict waarvan je vermoedelijk nog niet eens wist dat je erin beland was. En door zich als bemiddelaar op te stellen, kon hij de partijen verdeeld houden.
Dan begon het betalen.
Hij was degene die als boodschapper optrad en dus had hij volledig in de hand wat hij over de een tegen de ander vertelde.
‘Je bent verraden door je beste vriend, je kunt beter op mij vertrouwen.’
‘Je moet betalen, anders vermoorden ze je.’
Die verdeeldheid stelde hem in de gelegenheid iedereen tegen elkaar op te stoken en tegen elkaar uit te spelen. Zo had geen van beide partijen in de gaten dat ze allebei door hem gebruikt werden, dat ze inmiddels allebei slachtoffer van hem waren. Het is een rol die hij in al zijn verdere afpersingen zou blijven spelen. En zolang mensen verdeeld blijven, kan hij die rol spelen. Niemand die daardoor zag dat hij, en hij alleen, de oorzaak van het conflict was.
Als zijn slachtoffers eenmaal doorhadden dat hun beste vriend hun ergste vijand was geworden, konden ze niet naar de politie stappen, omdat zij zelf van alles op hun kerfstok hadden, al dan niet in samenwerking met hem gepleegd. Als hij dan toch moest zitten voor afpersing, dan had hij de politie ook nog wel wat over hen te vertellen, en zou hij ervoor zorgen dat ook zij vast kwamen te zitten. Waren ze hiervan niet onder de indruk, dan maakte hij hun duidelijk dat op praten met de politie de doodstraf staat en dat hij daar altijd achter kwam via zijn Petten. Wanneer ze door zijn terreur inmiddels zo levensmoe waren dat ze ook dat risico op de koop toe wilden nemen, dan bedreigde hij hun dierbaren en zette zijn dreigementen kracht bij door voor de school van hun kinderen te gaan staan posten.
Het was een meesterlijke perfectionering van de klassieke ontvoering: mensen gijzelen in angst, zonder daarvoor de risico’s van een fysieke ontvoering te hoeven nemen.
Maar het meest briljante aan deze vorm van afpersing was dat hij van zijn rol als bemiddelaar zijn alibi maakte. Hij had geen ruzie, zíj hadden ruzie, hij gaf alleen maar de boodschap door en wilde helpen.
Hij koppelde aan zijn afpersing een heuse marketingstrategie, die hem jarenlang ongrijpbaar maakte. Hij zorgde ervoor dat het verhaal over zijn ‘bemiddelende rol’ terechtkwam bij zowel justitie, de onderwereld als de media, zodat het communicerende vaten werden. Hij voedde iedereen met zijn boodschap dat hij juist het conflict wilde oplossen en daar was toch niets strafbaars aan? Al zijn contacten met verdachten en slachtoffers duidde hij als volgt: ‘Ik probeer alleen maar te helpen.’
Justitie moest eigenlijk heel blij met hem zijn.
Dat inmiddels een aantal van de personen voor wie hij had ‘bemiddeld’ het leven hadden gelaten en sommigen onder hen nog voor hun dood hem niet alleen als hun afperser maar ook als hun toekomstige moordenaar hadden aangewezen, deerde Wim niet. Anders dan bij afpersing was de liquidatie bij uitstek een misdrijf waarvoor hij zelf niet bij het slachtoffer in de buurt hoefde te komen. Hij hoefde enkel de opdracht te geven en kon zelf op afstand blijven, liefst in het buitenland.
Heel geraffineerd zorgde hij ervoor dat zijn uitvoerders hem niet als opdrachtgever konden aanwijzen. Daar zette hij schakels tussen. En die tussenschakels gingen hem zeker niet als opdrachtgever noemen, want ‘dan zitten ze er zelf tot over hun oren in’.
Wim wist dat niemand die hij in zijn plannen had betrokken een moord ging bekennen, laat staan meerdere, want daarmee zouden ze zichzelf levenslang geven. Voor degenen die hem als opdrachtgever konden aanwijzen, hoefde hij dus niet te vrezen.
Het was zijn vaste strategie: geef iedereen een rol, of dwing ze in een rol, en ze moeten voor altijd over je zwijgen.
Een getuige die zou verklaren te weten dat Willem Holleeder de opdrachtgever was, kon dat enkel van een tussenschakel hebben gehoord, alleen van ‘horen zeggen’, maar nooit uit Wims eigen mond.
Aangezien dat gerucht al zo vaak ging – ‘Bij elke liquidatie valt mijn naam!’ riep hij voortdurend – hadden die getuigen het alleen maar uit de media, was Wims weerwoord: ‘Ik word er flauw van, van al die beschuldigingen.’
Hij was geen dader, maar het slachtoffer van de media.
Het was een knap staaltje ‘vooruit verdedigen’, en hij had dat uitgevoerd met een ijzeren discipline: hij hield bij het plegen van zijn misdrijven vooraf, tijdens en achteraf altijd rekening met justitie.
Het verzamelen en manipuleren van informatie was daarbij van groot belang, in het criminele circuit en bij justitie. ‘Je kunt informatie kopen en je kunt informatie laten maken,’ zei hij over dat laatste. En beide deed hij via zijn Petten.
Zo is hij op de hoogte waartegen hij zich moet wapenen, en kan hij vooruit verdedigen door het verspreiden van ‘desinformatie’, onjuiste informatie die hij bij justitie terecht laat komen om hen zo op het verkeerde spoor te zetten.
Tegelijkertijd ‘legt hij zijn verhalen neer’ in het criminele milieu. Zo bevestigt hij via dat milieu de desinformatie die hij aan justitie heeft gegeven en omgekeerd, waardoor zijn verhaal aan geloofwaardigheid wint.
Hij vangt hiermee twee vliegen in een klap: hij leidt de verdenking van zich af en stuurt justitie in de richting van een criminele tegenstander.
Volledig op de hoogte van de opsporingsmethoden van justitie, anticipeert hij op hun manier van werken en zorgt ervoor dat geen traceerbare ontmoeting, geen observatie, geen zichtbaar contact, geen gesprek of telefoongesprek hem kan belasten. Integendeel, hij gebruikt de opsporingsmethoden van justitie om zijn eigen verhaal te bevestigen. Voortdurend erop bedacht te worden afgeluisterd, zegt hij luid en duidelijk wat hij wil dat justitie hoort; het verhaal dat hij kan gebruiken om justitie op het verkeerde spoor te zetten. Het ‘maken van tapjes’, noemt hij dat. Wat justitie niet mag horen gebaart of fluistert hij, zodat het op opnameapparatuur niet te horen valt.
Hij leeft zijn eigen alibi en doet er alles aan om te zorgen dat er geen bewijzen van de misdrijven zijn. En hij leek daar aardig in geslaagd; hij was nog voor geen enkele liquidatie vervolgd. Op zijn minst was het hem gelukt alternatieve scenario’s de wereld in te brengen, waar hij voor zijn verdediging uit zou kunnen putten.
Wij hadden in dat opzicht dus een enorme achterstand en hij zou over onze beschuldigingen hetzelfde beweren; alles wat we zeggen hebben we uit de media.
Tegelijkertijd zou hij proberen onze geloofwaardigheid tot de grond toe af te breken, door ons van van alles en nog wat te beschuldigen, en ons als leugenaars neer te zetten die er belang bij hebben hem uit de weg te ruimen. Hij zou er alles aan doen om twijfel te zaaien, want Wim weet dat een rechter het bewijs niet alleen wettig, maar ook overtuigend moet vinden.
Aan overtuigingskracht heeft Wim geen gebrek.
Binnen een halfuur wint hij je sympathie.
Binnen drie kwartier hersenspoelt hij je met zijn complottheorieën.
Binnen het uur laat hij je twijfelen aan alles wat ik je verteld heb.
Binnen vijf kwartier denk je: deze vriendelijke, charmante man kan dat soort dingen toch niet gedaan hebben?
En binnen anderhalf uur heeft hij je zo gemanipuleerd dat je het zielig voor hem vindt dat hij zo door zijn zusters genaaid wordt.
Het was verbazingwekkend hoe hij altijd weer in staat is anderen ervan te overtuigen dat de door hem geschetste werkelijkheid de waarheid is.
Nee, we hoefden niet te verwachten dat Wim zich zonder slag of stoot gewonnen zou geven. We moesten dus een manier verzinnen waarop we de buitenwereld konden laten zien dat zijn ‘geloofwaardigheid’ slechts een zorgvuldig opgebouwde façade was, een verdedigingswal die hij om zich heen had opgetrokken om zijn daden te verhullen.
‘Misschien staan er ook nog andere getuigen op als wij ons verhaal hebben gedaan,’ had Sonja gezegd, maar ik wist dat we daar niet op hoefden te rekenen. Een belangrijk onderdeel van zijn verdediging is dat hij iedereen die iets over hem kon zeggen al bij voorbaat klem heeft gezet.
Zijn criminele collega’s hadden zelf allemaal boter op hun hoofd en zwegen, uit angst dat hij over hun strafbare activiteiten begon. En ieder contact met ‘fatsoenlijke mensen’ corrumpeerde hij direct om hen chantabel te maken. Met zijn charmes is hij in staat contact te leggen met de rijkste, slimste en de meest ontwikkelde mensen. Met zijn ongekende sociale vaardigheden weet hij ze te laten vergeten wat een vreselijk misdrijf hij heeft begaan en dan komt de volgende stap; zijn misdadige geschiedenis, zijn nadeel, buigt hij om in een voordeel. Hij is zo zielig, er is hem zoveel onrecht aan gedaan, hij is altijd onterecht behandeld, onterecht veroordeeld en justitie maakt hem het leven onmogelijk.
Hij is maar een hulpbehoevende man, geen stoere boef en geloof het of niet, ook al is zijn geschiedenis met afpersing en zijn associatie met liquidaties alom bekend, mensen gaan van hem houden. Nietsvermoedend lopen ze zijn web in, om hem te hulp te schieten. Een scooter, auto of loods op naam nemen, een huis huren: hij kan dit immers allemaal niet, omdat justitie hem ten onrechte het leven onmogelijk maakt.
Geef je Wim een vinger, dan pakt hij niet alleen je hele hand, maar je hele arm en, als je pech hebt en hij daar behoefte aan heeft: alles. Heb je hem een keer geholpen, dan vindt hij het vanzelfsprekend dat je dat blijft doen. Doe je niet wat hij wil, dan geldt: net zo snel als hij je vriend is geworden, is hij je vijand. Het verleiden is dan afgelopen en hij gaat over op dwang, onder bedreiging van je dierbaren. Naar de politie lopen is geen optie, want dan gaat hij wel even vertellen wat je allemaal voor hem gedaan hebt en dat je daardoor betrokken bent bij zijn strafbare feiten. En als je niets voor hem hebt gedaan dat hij tegen je kan gebruiken, dan verzint hij wel wat. Want doordat je met hem omgaat heb je in ieder geval de schijn tegen, en die schijn dreigt hij vervolgens in te vullen met leugens: ‘Als je met de politie praat, dan trek ik je mee.’
Het is zijn woord tegen jouw woord.
‘En wie denk je dat ze gaan geloven? Haha, degene die bekent natuurlijk!’
Niemand, vooral degenen met een wat hogere positie op de maatschappelijke ladder, neemt dat risico en dat weet hij, want hoe hoger het aanzien van de ander, hoe groter de angst voor het verlies daarvan. Een reputatie is zo vernietigd.
Het is de optimale verdediging vooruit.
Niemand zou ons bijvallen als we gingen getuigen. En met ons leven op het spel konden we ook niet het risico nemen te vertrouwen op anderen. Als we het deden, moest het in een keer goed zijn, we kregen geen tweede kans. Was het niet genoeg, dan zou dat pas echt een menselijk drama opleveren: we zouden het niet overleven, en hij zou ook nog eens een lange neus naar ons kunnen trekken en wegkomen met zijn misdaden.
Ik wist van tevoren dat Wim zou ontkennen ooit met mij over zijn liquidaties te hebben gesproken, wat hij makkelijk kon beweren, omdat er vrijwel nooit iemand anders bij onze gesprekken aanwezig was. Als er al een ander bij was, dan was het Sonja. Over haar zou hij zeggen dat zij in mijn kamp zat, en in het complot tegen hem.
Getuigen betekende dat we op zijn verdediging moesten anticiperen. Dat kon alleen op de manier zoals hij die zelf al sinds begin van de jaren negentig toepaste; door het opnemen van mijn gesprekken met hem.
‘Alleen als mensen het hem zelf horen zeggen, zullen ze ons geloven,’ zei ik tegen Sonja.
Problematisch voor ons plan was alleen dat Wim zichzelf en ons had getraind in het voeren van gesprekken op een manier die het vastleggen ervan vrijwel onmogelijk maakte.
Sinds de Heineken-ontvoering vertrouwen we niemand buiten de familie en praten we nooit met vreemden. We houden altijd, maar dan ook echt altijd rekening met het feit dat we worden afgeluisterd door justitie of door iemand die justitie kan inlichten.
Daardoor bestaat communiceren voor ons uit meer dan met elkaar praten. We communiceren via mimiek, door intonatie, door pauzes en door zwijgen.
Al ons gedrag is communicatie.
Onze boodschappen komen over, door alles wat we samen hebben meegemaakt en gedeeld.
Wij spreken nergens waar de mogelijkheid bestaat dat justitie er afluisterapparatuur heeft ingebouwd. We praten dus nooit in huis, niet in of rond onze auto’s of scooters, we gaan nooit op een vaste plek in uitgaansgelegenheden zitten, nergens. Als we praten doen we dat nooit in de directe omgeving van andere mensen, omdat dat mogelijk ‘stillen’ van justitie zijn. We vermijden eventuele richtmicrofoons door nooit op één plek met elkaar te spreken, maar door te blijven lopen. We praten enkel lopend op straat, soms met onze hand voor de mond, nadat we erachter kwamen dat justitie eens liplezers had ingezet.
Via non-verbale communicatie maken we betekenissen aan elkaar kenbaar, die justitie niet kan afluisteren. We communiceren deels met handgebaren en met onze ogen. We hebben gebaren waar we personen mee aanduiden en gebaren waar we werkwoorden mee uitbeelden. Maar verreweg de belangrijkste manier waarop wij belastende onderwerpen bespreken, is door te fluisteren in elkaars oor. Nooit spreken we hardop informatie uit, nooit kan justitie onze communicatie opnemen. Hardop praten doen we alleen als we willen dat het in ons voordeel wordt gebruikt. De woorden die wij uitspreken, zijn er slechts om justitie te misleiden, om ons verhaal op de tap te laten komen. Ook elk telefonisch contact. Omdat we weten dat de kans groot is dat wij getapt worden, wordt dit opsporingsmiddel alleen maar gebruikt om ontkenningen en gebrek aan betrokkenheid vast te laten leggen door justitie. Nooit zal er in een telefoongesprek van ons iets belastends kunnen worden geregistreerd. We praten alleen versluierd met elkaar.
‘Je weet wel.’
‘Die ene, weet je.’
‘Dat ene, weet je.’
‘Dat ene wat ik moest doen, toch?’
Ook dreigementen worden versluierd.
‘Je weet wat ik doe, hè?’
‘Je weet hoe ik ben, hè?’
‘Dan zal ik ’ns even een klap in het donker uitdelen.’
Personen hebben bijnamen, zodat we hun naam nooit hoeven te noemen: Bolle, Kale, Langnek, Schele. En de altijd in te vullen bijnaam ‘kankerhond’ voor degene die op dat moment zijn woede heeft opgewekt.
Al die verbale, non-verbale en versluierde communicatie heeft zich in de loop der tijd vanzelf ontwikkeld en is gebaseerd op de geschiedenis die wij delen. Dat maakt dat wij in een gesprek genoeg hebben aan verwijzingen naar het verleden.
In de gesprekken met Wim komt daar nog bij dat hij elke gesprekspartner wantrouwt. Altijd voorbereid op de mogelijkheid dat iemand het gesprek met hem opneemt, voert hij de regie over elke conversatie. Met hem wordt alleen gesproken over onderwerpen van zijn keuze. Hij bepaalt de inhoud en het verloop van de conversatie, eigen inbreng blokkeert hij. Zo doet hij dat ook met ons, en hij verwacht dat wij ons daaraan houden. Doen we dat niet, dan wantrouwt hij ons gelijk.
Elk contact tussen ons wordt door deze ijzeren regels gedomineerd, zo hebben we het geleerd, en zo doen we het al dertig jaar. Het is een zodanig ontwikkeld systeem dat het vrijwel onmogelijk is om hem iets belastends over zichzelf te laten zeggen. En ik zou zeker niet opeens anders met hem kunnen gaan communiceren, zonder argwaan bij hem te wekken.
Hij is superscherp in zijn observaties. Ik was bang dat hij het aan mijn gedrag zou merken dat ik mijn gesprekken met hem opnam, dat ik mezelf niet in de hand zou hebben, dat ik toch ongemerkt een gedragsverandering zou laten zien. Want werkelijk iedere minuscule verandering valt hem op, en plaatst hij direct in een kader van verraad.
Als je je in zijn ogen afwijkend gedraagt, dan heb je wat te verbergen of praat je met de politie. En gedrag is voor hem al snel afwijkend. Er is niet veel voor nodig om bij hem het vermoeden te laten ontstaan dat je met de politie praat of dat je hem om wilt leggen. Een verkeerde vraag stellen is daarvoor al genoeg. Net als bepaalde woorden gebruiken, namen noemen of hardop praten in plaats van fluisteren.
Lukraak over een bepaald onderwerp beginnen is ook onmogelijk. Als ik zomaar over Cor zou beginnen, dan is dat een directe aanleiding voor wantrouwen. Daar mag niet over gesproken worden. Over vele onderwerpen die voor hem gevoelig liggen – lees: hem strafbaar maken – mag niet gesproken worden.
De kans op een inhoudelijk succesvolle opname was daardoor behoorlijk beperkt.
En dan was er nog het technische aspect. Hoe ging ik dat aanpakken? Want zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten. Hij kon zomaar even aan mijn kleding voelen of er iets in zat. Mij fouilleren. Ook mij, ook al vertrouwde hij mij. Want ‘controle is geen wantrouwen,’ volgens Wim. Maar hij wantrouwt je direct als hij je niet mag controleren.
Ik wist zeker dat als hij zou ontdekken dat ik gesprekken opnam, hij me ter plekke dood zou slaan. Het doel zou hem onmiddellijk duidelijk zijn, hij zou zich direct realiseren wat wij allemaal besproken hadden en begrijpen dat ik de kant van justitie had gekozen. Hij zou geen enkel risico nemen en mij niet laten ontkomen.
Maar met de overtuigingskracht die Wim had, wist ik dat ik mijn gesprekken met hem moest opnemen, want daarin lag voor mij de enige mogelijkheid om mijn verklaringen te onderbouwen en aan te tonen dat hij mij in vertrouwen nam, dat hij mij zijn geheimen toevertrouwde.
Dat wij die geheimen deelden.
Ik vroeg Peter de Vries om raad. Hij had vaker met een verborgen camera en microfoon gewerkt, dus hij leek me de aangewezen persoon. Omdat hij wist dat Wim alleen lopend op straat sprak en veel fluisterde, leverde hij me opnameapparatuur waarbij je het opnameapparaat in je jas moest stoppen en de microfoon via de mouw van je jas onder je revers moest vastzetten.
Thuis probeerde ik het uit. Dat was geen succes. Het opnameapparaat was zo groot dat Wim me niet eens hoefde te fouilleren om het op te merken, en het draadje met de microfoon bleef bij elke beweging zichtbaar. Nee, het was te groot, te ingewikkeld. Dit ging het niet worden. Ik moest op zoek naar andere apparatuur, waarvan ik zeker wist dat hij het niet zou kunnen zien, niet zou kunnen voelen, waarbij ik me vrijelijk kon bewegen en niet van mijn gewone patroon af zou hoeven te wijken.