Leven na de aanslag (1996/1997)
Cor kwam van België terug naar Nederland en betrok een vrijstaand huis in Vijfhuizen, met tennisbaan, jacuzzi in de buitenlucht en een schuur ingericht als clubhuis, die Cor het ‘Praathuis’ noemde. Er stond een pooltafel, een enorm scherm waarop de hele dag de paardenkoersen en alle andere sporten waar Cor op kon wedden werden gevolgd en meerdere ijskasten gevuld met drank.
Elke dag kwamen zijn familie, vrienden en zakenrelaties bij Cor de gezelligheid opzoeken. Er werd weer uitbundig geleefd. In de ochtend tennissen, in de middag poolen, tussendoor zakendoen en de rest van de dag gokken en veel zuipen. Hij hoefde niet meer naar de kroeg. Hij had zijn eigen kroeg.
Sinds de aanslag meed hij Amsterdam en alle vaste locaties waarvan bekend was dat hij daar weleens kwam. Hij probeerde het leven weer op te pakken waar het die dag in de Deurloostraat was geëindigd.
Maar het leven was niet meer hetzelfde.
Constant was er de zorg dat er nog een aanslag zou volgen, nu het de vorige keer niet gelukt was. Hij hield er rekening mee waar, wanneer en hoe een schutter op zou kunnen duiken en trof onalledaagse maatregelen: rijden in een gepantserde auto, een chauffeur die hem op de gewenste plek af kon zetten en op kon halen zodat hij niet nodeloos lang over straat moest lopen, geen vaste patronen, nooit te lang op eenzelfde plek, geen afspraken maken van tevoren, zo veel mogelijk gescheiden van de kinderen reizen, onder de auto laten kijken: het hoorde allemaal bij het leven na de aanslag.
Samen zijn met Sonja en de kinderen was niet langer vanzelfsprekend. Cors aanwezigheid was een risico voor hen geworden. Samen in een huis wonen vond Sonja onverantwoord. Dus woonde zij in Amstelveen en Cor in Vijfhuizen met zijn gevolg, een aantal vrienden die allemaal bijdroegen aan zijn verzorging. De een deed dienst als zijn chauffeur, de ander deed de boodschappen en kookte, en weer een ander deed de tuin, terwijl Cor in het ‘Praathuis’ zat, dronk, gokte en zaken deed.
Sonja en de kinderen waren overdag vaak bij hem en hij sliep regelmatig, maar zonder vast patroon, bij Sonja en de kinderen.
Zoals die nacht op 6 oktober 1997, toen Sonja en Cor lagen te slapen, met Richie zoals altijd tussen hen in, en ze om vijf uur ’s morgens werden gewekt door een enorme knal: de voordeur werd eruit geslagen.
‘Politie, politie!’ werd er geschreeuwd. Binnen een fractie van een seconde werd Cor door een arrestatieteam het bed uit getrokken en kreeg een zak over zijn hoofd.
‘Nee, nee, je mag geen zak over zijn hoofd doen, want dan stikt hij. Mama, papa stikt!’ schreeuwde kleine Richie toen hij dat zag. Hij had dat net geleerd van zijn moeder en raakte in paniek toen hij zag dat iemand dat bij zijn vader deed. Hij had natuurlijk geen idee dat het een middel was om zijn vader het zicht te ontnemen en zo verzet onmogelijk te maken. Hij was vier.
‘Jullie moeten naar beneden, op de bank zitten en daar niet vanaf komen,’ werd Sonja gesommeerd.
Ze nam Francis en Richie mee naar beneden en ging op de bank zitten. Ze mochten nergens aankomen en niet bellen.
‘Heeft u nog ergens geld of wapens?’ vroeg een van de rechercheurs.
‘Nee,’ zei Sonja.
‘Ja wel hoor!’ riep Richie. Hij sprong op van de bank, liep naar de kast en trok een stapel geld tussen de kleding vandaan. ‘Dat is van papa!’ zei hij toen de rechercheur het meenam.
Rond hetzelfde tijdstip dat bij Sonja de voordeur eruit werd geramd, ging bij mij de telefoon.
‘U spreekt met rechter-commissaris J.M. Wij zijn hier momenteel bij uw broer Willem en wij kunnen zijn advocaat, Bram Moszkowicz niet bereiken, en nu vroeg hij of wij u wilden bellen, om hem bij te staan.’
‘Hè, nu?’ vroeg ik verbaasd.
‘Ja, graag zo snel mogelijk. We kunnen niet lang wachten,’ antwoordde hij.
‘Oké, ik kom eraan,’ zei ik en werd boos. Lekker dan. Ging hij mij laten bellen, terwijl ik mijn best deed om niet met hem geassocieerd te worden. Nu zag iedereen op de rechtbank me als zijn consigliere, daar kon je vergif op innemen.
Wat een verschutting.
Toevallig kende ik rechter-commissaris J.M. ook nog, kort daarvoor had ik een voorgeleiding bij hem gedaan. Wat een ellende. Mijn naam was verpest, maar weigeren durfde ik het Wim ook niet. Waarom kon hij mijn leven, mijn eigen wereld, nooit eens respecteren?
Ik reed zwaar geïrriteerd naar Wims appartement aan de Van Leijenberghlaan. Daar aangekomen maakte ik kenbaar wie ik was en werd binnengelaten. De rechter-commissaris was bezig in de woonkamer en keek op toen ik binnenkwam. Daar stond ik dan, het zusje van Holleeder dat direct kwam opdraven zodra haar grote broer dat wenste. Nu dachten ze zeker dat ik de advocaat van de onderwereld was, die in de bovenwereld wilde infiltreren.
Wim stond midden in de kamer. Maike was er ook, het was een gênante situatie. Ik wilde werk en privé altijd gescheiden houden, en nu deed ik mijn werk in een privésituatie. Maar de rechter-commissaris deed alsof er niets aan de hand was, en gedroeg zich professioneel. ‘Uw broer wordt verdacht van witwassen en deelname aan een criminele organisatie die handelt in hasj—’
‘Hij bedoelt Cor!’ schreeuwde Wim erdoorheen en ik dacht: hoe kun je dat zeggen waar justitie bij is? Dat ze uit elkaar waren, betekende toch nog niet dat hij loyaler was aan justitie dan aan Cor?
‘U mag meekijken, maar zich nergens mee bemoeien,’ vervolgde de rechter-commissaris, alsof hij van de opmerking van Wim niets mee had gekregen.
‘Akkoord,’ zei ik en dacht: Cor is ook verdachte, dus ze zijn ook bij Sonja. Hoe zou het daar zijn? Met haar, met de kinderen, met Cor? Ik keek toe hoe de woning volgens de regels werd doorzocht.
‘Heeft u ook een auto?’ vroeg de rechter-commissaris aan Wim.
‘Ja, die staat beneden,’ antwoordde Wim.
‘Mogen wij de sleutels, want we willen de auto ook graag doorzoeken.’
Wim gaf de sleutels en zei tegen mij: ‘Ga mee naar beneden. Hou ze in de gaten.’
Ik liep naar de auto die beneden op straat geparkeerd stond. Ze openden de kofferbak en pakten er een ingebonden drukwerk uit. Het was een rapport van de gemeente Amsterdam over de plannen met de Wallen.
Ik schrok. Het was niet handig dat dit bij hem werd gevonden, gelet op de geruchten die er altijd al over zijn participatie in de Wallen waren. Dit zou weleens de bevestiging kunnen zijn. Eenmaal weer boven werd de doorzoeking afgerond. Nadat het hele gezelschap was vertrokken, bleef ik met Wim en Maike achter.
‘Het komt allemaal door die dikke hond, omdat hij zo nodig in de hasj moest,’ zei Wim geïrriteerd. ‘Ik heb alleen maar ellende van die man. Dacht ik van hem af te zijn, krijg ik nog ellende.’
Het stoorde me hoe hij Cor ten overstaan van Maike zo naar beneden haalde, alsof hij zelf zo’n heilig boontje was. Dat hij tegenwoordig met vastgoedhandelaren omging, betekende nog niet dat hij een nette burger was geworden en een leven in de legaliteit leefde. Hij ging nog steeds met de grootse drugshandelaren van Nederland om, of die nou Cor van Hout heetten of Mieremet en Klepper. Wat was het verschil?
Nog geïrriteerder dan op de heenrit reed ik bij hem weg, direct naar Sonja toe.
Aanbellen was niet nodig, want er zat geen voordeur meer in het huis.
Binnen was het een ravage en ze was bezig de troep op te ruimen. Richie rende gelijk op me af.
‘Assie, Assie, de politie heeft papa meegenomen!’
‘Is dat zo, jongen?’ vroeg ik.
Over zijn hoofd heen zei ik tegen Sonja: ‘Ik kom net bij Wim vandaan, daar zijn ze ook geweest.’
‘Waar is Wim?’ vroeg Sonja.
‘Gewoon thuis, hij hoefde niet mee.’
Francis kwam naar me toelopen en we omhelsden elkaar. ‘Hoe is het met jou, lieverd?’ vroeg ik. Ze zag lijkbleek. Haar wangen waren betraand.
‘O Assie, ik ben zo geschrokken. Ik hoorde beneden een knal en gestommel. Op hetzelfde moment hoorde ik mensen over het dak rennen. Ik dacht dat ze ons van alle kanten aanvielen, en dat ze ons dood kwamen maken, dat het weer een aanslag was. Ik probeerde me in de kast te verstoppen, maar er waren al twee gemaskerde mannen bij me boven die wapens op mij richtten. Toen pas hoorde ik dat het politie was. Ik moest op mijn bed blijven zitten, maar ik kon alleen maar huilen. Ik schreeuwde dat ik naar papa en mama wilde. Toen ben ik naar beneden gerend. Ze hadden papa een zak over zijn hoofd gedaan, mama was aan het gillen, Richie huilde en stond naast het bed, hij trilde over zijn hele lichaam.’
Ik drukte haar dicht tegen me aan om haar kalm te krijgen. Ze is de tweede generatie die door een inval getraumatiseerd is, er is niets ergers dan overvallen worden in je slaap, en ze zal – net als ik na de inval in verband met de Heinekenontvoering – altijd alert blijven ’s nachts.
‘Ben je boos op papa, dat dit is gebeurd?’
‘Nee,’ zei ze, ‘ik vond het zielig om hem zo te zien, met die zak over zijn hoofd. Hij mocht alleen een T-shirt aantrekken, en ze namen hem mee in zijn onderbroek. Ze trokken hem alle kanten op, schreeuwden tegen hem. En hij zei alleen maar: “Ik werk mee, doe rustig!” Het was zo erg om te zien.’
‘Maar ik heb wel heel veel geluk gehad!’ ging ze optimistisch verder, ‘mijn vriendinnetje zou eigenlijk blijven slapen, maar die heeft op het laatste moment afgezegd. Kun je je voorstellen hoe zij geschrokken zou zijn als ze dit had meegemaakt?’
‘Dat is zeker geluk hebben,’ antwoordde ik. ‘Dat kind had anders een trauma voor het leven gehad.’
‘Misschien hadden ze me wel van school gestuurd,’ zei Francis.
Arme Francis, veertien jaar was ze, een puber die niet uit de toon wilde vallen op school, die een zo normaal mogelijk leven probeerde te leiden, maar een vader had die de gekte mee naar huis nam, en ze kon het hem niet eens kwalijk nemen.
‘Heb je Bram Moszkowicz al gebeld?’ vroeg ik aan Sonja.
‘Ja, hij gaat zo snel mogelijk naar het politiebureau.’
Cor kwam vast te zitten voor een onderzoek – City Peak geheten – dat was gestart naar het verdwenen Heinekenlosgeld, maar dat werd omgebogen naar drugshandel en wapenbezit. Voor Sonja en de kinderen brak er weer een tijd aan van gevangenisbezoeken.
Cor maakte ook in dit geval ‘van elke narigheid een kleinigheid’. Sonja kocht voorafgaand aan elk bezoek twee flesjes babyshampoo, gooide de zeep eruit, spoelde ze schoon, vulde ze met Bacardi, stopte ze onder haar oksels en smokkelde zo de alcohol mee naar binnen. Dat had ze tijdens zijn vorige detentie ook voor hem gedaan, maar dan in pakken melk, die ze aan de bewaarders buiten afgaf.
Cor kwam zo zijn tijd wel door.
Tijdens het onderzoek werd bekend dat de eerste aanslag op video was vastgelegd. Justitie zelf had alles gefilmd, maar de beelden achtergehouden.
‘Het is toch niet te geloven. Ze laten me steeds terugkomen voor een compositietekening, terwijl ze de dader op beeld hebben,’ zei Sonja.
Volgens justitie zou het openbaar maken van de beelden het onderzoek naar Cor van Hout doorkruisen. Dat onderzoek naar diens betrokkenheid bij hasjhandel was dus belangrijker dan het oplossen van de poging tot moord op hem en zijn gezin. Cor en Sonja startten een kort geding voor afgifte van de band en Cor loofde publiekelijk een beloning uit, voor tips over de dader.
Maar ook het Hof wilde er niet aan, het tonen van de beelden zou de privacy doorkruisen van de mensen bij wie op verzoek van de politie een camera in huis hing.
‘Ik ben niet geïnteresseerd waar die camera heeft gestaan. Ik wil alleen zijn gezicht zien. Al tonen ze me alleen maar een fotootje, zodat ik kan zien wie het was,’ wierp Cor tegen.
Maar nee, hij en Sonja mochten niet zien wie er op hen geschoten had.
‘Zo gaat dat, Assie, ze hebben liever dat wij elkaar afschieten,’ zei Cor door de telefoon, om me te bedanken dat ik het kort geding had bijgewoond om hen moreel te steunen.
Cor werd uiteindelijk veroordeeld tot vierenhalf jaar gevangenisstraf, maar eind 1999 zou hij alweer vrijkomen. Hij had een deal gesloten met officier van justitie Fred Teeven.
‘Cor vraagt of je op bezoek komt,’ zei Sonja.
‘Is goed, ik ga de volgende keer wel met je mee,’ antwoordde ik.
‘Nee,’ zei ze, ‘hij vraagt of je als advocaat komt. Hij wil iets met je bespreken.’
Nooit eerder was ik bij Cor op bezoek geweest in mijn hoedanigheid van advocaat. Sinds Wim mij voor die huiszoeking had laten opdraven, was mijn poging om werk en privé gescheiden te houden al mislukt. Ik had de illusie laten varen dat ik ooit nog los van mijn familie bekeken werd. Ik hield de regels die golden voor de advocatuur strikt in acht, en verder moest men maar over mij denken wat men wilde. Cor vroeg mij nooit iets, dus het moest wel belangrijk zijn. Daarom ging ik.
Hij zat destijds in de Glasbak in Zwaag. Ik ontmoette Cor in de advocatenkamer. We zaten tegenover elkaar, hoofden tegen elkaar aan, en fluisterden.
‘Ik heb een deal gesloten. Ik ben erin geluisd, Assie, op meerdere fronten en ik weet hoe dat gegaan is. Ik wil dat jij weet hoe het zit. Maar je mag er niet over praten, je hebt een geheimhoudingsplicht, je bent advocaat.’
‘Doe niet zo raar. Ik heb nog nooit wat verteld. Ik heb mijn hele leven al geheimhoudingsplicht.’
‘Dat weet ik, daar gaat het ook niet om,’ zei Cor, ‘het gaat erom dat je je altijd naar justitie toe officieel op je geheimhoudingsplicht kunt beroepen.’
‘Oké, helder,’ antwoordde ik en Cor begon te vertellen.
Na ons gesprek gaf ik hem een dikke kus.
‘Ik ben snel weer thuis, Assie, zie je gauw.’
‘En?’ vroeg Sonja. ‘Waar wilde hij je over spreken?’
‘Dat kan ik niet zeggen, Son. Dat valt onder mijn geheimhoudingsplicht,’ antwoordde ik.
‘Ach, doe niet zo gek. Je kunt het mij toch wel vertellen?’
‘Nee,’ antwoordde ik, ‘dat kan niet.’
‘Doe niet zo flauw, As. Het gaat om mijn man.’
‘Dat weet ik, maar zelfs dan kan ik mijn geheimhouding niet schenden.’
Nadat Cor vast kwam te zitten, kwam Wim weer ongehinderd bij Sonja aan de deur, want Wim bleef vrij.
Na het mislukken van de aanslag was het te verwachten dat Cor wraak wilde nemen. Cor was zich in de periode na de eerste aanslag aan het bewapenen, hij had inmiddels een redelijk wapenarsenaal aangelegd en een ondergrondse, geluiddichte kelder laten bouwen waar hij met een select clubje schietoefeningen deed.
Toen Wim daarachter kwam moest dat gevaar uiteraard afgewend worden en hij en zijn vrienden lieten de informatie bij de Petten terechtkomen. Via iemand in de groep van Cor waren ze tevens aan de weet gekomen dat hij met drugs bezig was en ook die informatie werd strategisch gelekt.
Wim ving twee vliegen in een klap: de aandacht werd afgeleid van zijn investeringen met het Heineken-losgeld en zijn tegenstander werd ontwapend.
Typisch Wim: kon hij je niet opruimen met de kogel, dan deed hij dat via justitie.
Sonja zat niet meer te wachten op bezoekjes van Wim. Lang had ze gehoopt dat Cor ongelijk had met zijn bewering dat Wim was overgelopen. Maar daar was geen ontkennen meer aan. Regelmatig hoorde ze van derden hoe hij gezellig feestvierde met Klepper en Mieremet. Wim bleef ontkennen dat hij close was met de vijand maar tegelijkertijd was hij zo schaamteloos om Sonja regelmatig te vragen videobanden mee te nemen voor Mieremets zoon Barry.
Van Cor moest ze Wim laten komen en naar hem luisteren.
Cor zat al enige tijd vast, toen Sonja bij hem op bezoek ging. Na haar bezoek aan hem, kwam ze naar mij.
‘Raad eens?’ zei ze zodra ze me zag.
‘Wat?’
‘Cor wilde de Achterdam verkopen, maar de koper is gewaarschuwd, hij heeft bezoek gehad van Mieremet, Klepper en wie denk je nog meer?’ vroeg ze, om de spanning wat op te voeren.
‘Weet ik niet?’ zei ik.
‘Wim!’ riep ze. ‘Hij liet Klepper even vertellen dat de Achterdam van hen was en dat hij er vanaf moest blijven. Toen die man Klepper uitliet, zag hij Wim heel schijnheilig achter een boom wegduiken. Maar te laat, hij had hem al gezien. Hoe vind je dat?’
‘Bizar,’ zei ik, ‘en wat nu?’
‘Nu wil die man het niet kopen. Maar dat is niet belangrijk, zegt Cor. Het gaat erom dat Wim ermee laat zien waar het hem allemaal om te doen is. Hij wil hebben wat van Cor is.’
‘Dat pikt Cor toch niet?’
‘Dat denk ik ook niet. Ik ben blij dat Cor nog even vastzit. Dit kan nooit goed gaan.’
Maar dat was niet de enige reden om met spanning uit te zien naar het moment dat Cor vrij zou komen…