Kennismakingsgesprek Sandra met de CIE (2014)
Voor Sandra is het onmogelijk om verhoord te worden zolang Wim nog buiten is: hij controleert vierentwintig uur per dag haar doen en laten en zal het onmiddellijk opmerken als ze een aantal uren afwezig is. Dat maakt hem wantrouwig. Nu hij niet meer bij Sandra woont is de controle nauwelijks minder, maar Sandra waagt de gok. Ze heeft een goed verhaal voor het geval hij wil weten waar ze was.
We hebben om tien uur afgesproken bij het Bosbaanrestaurant, en vertrekken van daaruit naar de locatie waar wij haar aan Betty en consorten voor zullen stellen. Sonja en ik zitten al op haar te wachten aan een tafel buiten. Als ze aan komt lopen, is de spanning van haar gezicht af te lezen.
‘Ga je nog mee?’ vraag ik.
‘Ja, ik ga mee.’
Na haar aan onze mensen te hebben voorgesteld, laten wij haar achter en na een aantal uren zien we elkaar weer.
Terug bij het Bosbaanrestaurant loopt ze naar haar scooter en blijft daar dralen.
‘Wat doet ze nou?’ vraag ik aan Sonja.
‘Hoezo: wat doet ze nou?’
‘Waarom blijft ze nou zo lang bij haar scooter staan, de koffie staat hier. Zie jij of ze misschien afluisterapparatuur op doet?’
‘As, ben jij gek ofzo? Ze is net mee geweest naar de kit. Waar heb je het over?’
‘Dat kan wel zo zijn, maar je weet nooit of dit weer een spel is van die Neus. Dat hij haar stuurt. Ik vertrouw haar toch nog niet helemaal.’
‘Nee,’ zegt Sonja, ‘zij is wel te vertrouwen. Wij zijn gewoon helemaal verknipt door hem, omdat we iedereen moeten wantrouwen.’
Sandra komt teruglopen en ik vraag het haar: ‘Wat was je nou aan het doen daar?’
‘Ik moest heel even een momentje voor mezelf hebben, ik vond het best heftig vandaag.’
‘Oké. Ik zeg je eerlijk, San, als jij dat doet, denk ik toch: wat doet ze en is ze te vertrouwen? Ik hoop niet dat je mij dat kwalijk neemt?’
‘Nee hoor, ik begrijp dat heel goed. Ik heb dat ook nog steeds met jullie. Dat komt omdat je altijd iedereen hebt moeten wantrouwen, omdat hij iedereen altijd tegen elkaar uitspeelt.’
‘Dat denk ik ook, ik ben misschien para, maar ik ben als de dood dat hij jou nog in zijn kamp heeft.’
‘O, maar dat heb ik precies zo. Je wil niet weten hoe ik me voelde toen ik hier vanmorgen naartoe kwam. Ik was zo bang dat hij er ook zou zijn, dat jullie met hem onder een hoedje speelden en dat hij er zou zitten. Ik dacht dat als dat zo zou zijn, ik ter plekke dood neer zou vallen van angst.’
‘Wat erg, hè? Wat hij met ons vertrouwen in de mens gedaan heeft,’ zeg ik.
‘Nou ja, dat is ons leven. Het is niet anders.’ Sandra is nuchter als altijd.