78
‘Voel je je echt wel goed?’ Decker stond naast Jamisons bed in hun appartement.
Ze had haar ogen gesloten. ‘Ik voel me goed, Amos, ben alleen moe. Ze hebben me behoorlijk te pakken genomen voordat ze me kalmerende middelen toedienden. Ik weet niet wat ze hebben gebruikt, maar ik was helemaal buiten westen.’
‘Ik vind het heel erg dat dit is gebeurd.’
‘Het was jouw schuld niet, Amos. Dankzij jou ben ik hier en niet dood.’ Ze ging opeens rechtop in bed zitten en sloeg haar armen om hem heen.
Dat leek Decker te verrassen, maar uiteindelijk gaf hij Jamison een klopje op de rug.
Ze liet hem los en zei: ‘Bogart heeft me verteld hoe de zaak ervoor staat, over die onbekende organisatie, en dat we niet weten wat ze van plan zijn.’
‘Klopt, dat weten we niet. Maar wat het ook is, het zal snel gebeuren.’
‘Ondanks het feit dat we een paar van hun mensen gevangen hebben genomen?’
‘We mogen er niet van uitgaan dat het níét gaat gebeuren. Dergelijke onafhankelijke groeperingen zijn altijd onvoorspelbaar.’
‘Wat ga je doen?’
Decker keek langs haar heen door het raam naar buiten, waar het alweer regende. ‘Een stuk lopen.’
* * *
Met zijn capuchon omhoog liep Decker door de regen. Hij wist niet waarom, maar hij hield van slecht weer.
Ach, misschien wist hij het ook wel.
Het was prachtig weer geweest op de dag waarop hij zijn familie dood had gevonden. Er was geen wolkje aan de hemel, er waaide een zacht briesje en er scheen een stralende zon. En toen hij die avond thuiskwam, ontdekte hij dat de twee mensen van wie hij het meest hield, zijn vrouw en zijn dochtertje, waren vermoord, net als zijn zwager. Daar word je vanzelf somber van.
Hij liep naar de rivier en volgde het pad parallel aan het water dat werd opgezwiept door de wind, zodat er schuimkoppen op stonden. Zeemeeuwen maakten duikvluchten in de lucht.
Bij hetzelfde bankje aangekomen ging hij zitten, zich niet bewust van de regen die hem geselde en zijn broek en schoenen doorweekte.
Decker zou het nooit toegeven, aan niemand niet, zelfs niet aan zichzelf, maar hij was doodsbang dat hij op een dag zijn ogen sloot, door zijn uitzonderlijke geheugen bladerde en het enige wat hij dan zag... niets was.
Daarom vermeed hij dat nu. Zijn perfecte geheugen was geen geheim wapen, het was niet zo dat hij met een toverstokje kon zwaaien waardoor het antwoord dat hij nodig had opeens geproduceerd werd. Veel van zijn successen in het verleden had hij bereikt door gewoon basaal recherchewerk: vragen stellen, bewijzen bekijken, nadenken over hoe alles in elkaar paste en in een moeras vol feiten en fictie een aanknopingspunt vinden dat je daarnaartoe bracht waar je naartoe moest.
Deze keer had hij heel veel om over na te denken, misschien wel te veel. Maar er was ook al heel veel ontdekt.
Ze hadden ontdekt dat de spionagegroep het Dominion Hospice gebruikte, en dat onmogelijk gemaakt.
Ze hadden ontdekt dat Eleanor Dabney en Anne Berkshire de hele tijd als spionnen hadden samengewerkt.
Ze hadden de waarheid achter Natalies ‘gokschulden’ ontdekt en wisten daardoor ook waarom Walter Dabney had gedaan wat hij had gedaan.
Ze wisten waarom hij Anne Berkshire had vermoord.
Ze wisten ook dat zijn vrouw, verkleed als clown, het teken was geweest waardoor hij wist dat Berkshire onderweg was.
Ze hadden zeer waarschijnlijk ontdekt wat er met Cecilia Randall was gebeurd en het geheim achter de poppen ontdekt.
Gelukkig hadden ze Jamison kunnen redden en leden van de spionagegroep gevangengenomen. Misschien zouden ze zelfs een paar antwoorden krijgen van die mensen.
Ja, dat waren allemaal goede, positieve dingen.
Maar wat ze niet hadden ontdekt was waarom Walter Dabney had besloten Anne Berkshire voor het Hoover Building dood te schieten. Waarom daar, als hij zoveel andere plaatsen had kunnen uitkiezen?
En toen, net zoals het woord ‘atleet’ hem een tijdje terug opeens te binnen was geschoten, dacht hij aan een ander woord.
Letterlijk.
Hij sprong op, rende terug naar het appartement, trok droge kleren aan en keek even bij Jamison. Ze lag diep te slapen, dus pakte hij haar autosleutels, stapte in haar auto en reed ermee naar de plaats waar het allemaal was gebeurd.
Onderweg belde hij Mars en haalde hem op. Toevallig was Harper Brown bij hem, zodat Decker de auto bij het hotel liet staan waar Mars logeerde. Ze stapten met z’n drieën in Browns auto en gingen naar de plaats waar het voor Decker allemaal was begonnen.
‘Waar denk je aan, Amos?’ vroeg Brown.
‘Aan te veel dingen.’
‘Kom op zeg, je moet ons iets meer vertellen.’
‘Ik heb je toch verteld dat ik dacht dat Walter Dabney dingen heel letterlijk bedoelde als hij iets deed?’
‘Ja, dat weet ik nog.’
‘Nou, volgens mij bedoelde hij het heel letterlijk toen hij Berkshire vermoordde op de plek waar hij dat deed.’
Brown en Mars keken elkaar vragend aan. ‘Ik begrijp je niet,’ zei ze tegen Decker.
Maar Decker luisterde niet naar haar.
Het was heel druk op de weg. Ze hoorden sirenes en zagen een autocolonne die in een afgezette straat reed.
Brown keek Mars aan en zei: ‘Ik heb er de pest aan als er hoogwaardigheidsbekleders op bezoek zijn. Dat ontregelt het verkeer volkomen.’
‘Daar hoefden we ons in West-Texas nooit druk over te maken,’ zei Mars. ‘Als je achter een andere auto reed, was dat al een file.’
Brown rolde met haar ogen en zei: ‘Grappig, hoor.’
Het was zo druk dat ze de auto ten slotte in een parkeergarage achterlieten en gingen lopen. Het regende minder hard nu, maar het was nog steeds een vervelende, sombere dag.
Met haar capuchon omhoog tegen de motregen zei Brown: ‘Oké, we zijn vlak bij het Hoover Building. Wat doen we nu?’
Decker liep langzaam door en nam dezelfde route als die ochtend waarop Dabney Berkshire had doodgeschoten. Hij had dat al zo vaak gedaan dat hij geen idee had wat hij nu nog zou kunnen ontdekken.
Misschien niets.
Waarschijnlijk niets.
Maar er was een bepaalde reden voor dat hij hiernaartoe was gegaan, dat was hem te binnen geschoten toen hij op dat bankje bij de rivier zat. Dat kwam niet doordat zijn geheugen zo goed had gefunctioneerd, dit was gebaseerd op iets wat veel eenvoudiger was, een ingeving. Daar had hij lange tijd op vertrouwd toen hij nog als rechercheur in Ohio werkte.
Maar nu was zijn perfecte geheugen misschien wel handig. Hij keek naar beide kanten van de straat. Voor zich, achter zich, links, rechts.
Terwijl hij dat deed, zei Brown tegen Mars: ‘Dit is een interessante stad. Misschien vind je het wel leuk om hier te wonen.’
Hij keek haar aan. ‘Is dat een uitnodiging?’
‘Ik beloof helemaal niets,’ zei ze terughoudend. ‘En dat verwacht ik ook niet van jou, maar ik geniet echt van je gezelschap.’
‘Ik dacht dat je het even rustig aan wilde doen na wat er in je huis was gebeurd.’
‘Dat wilde ik ook, maar toen dacht ik dat het misschien veiliger is als ik bij je ben en je kan beschermen.’
Hij schoot in de lach. ‘Oké, ik moet toegeven dat dit de eerste keer is dat een vrouw dat tegen me zegt.’
‘Nou, dan ging je misschien niet met de juiste vrouw om,’ zei ze snel.
‘Je hebt wel een punt, denk ik.’
Links, rechts, voor, achter. Mensen, plaatsen, dingen.
Decker sloot zijn ogen en haalde de beelden op van die dag, elk beeld, alles wat hij had gezien.
Oké, hebbes.
Hij vergrootte het beeld dat hij net had opgeroepen van deze omgeving zoals het er had uitgezien op de dag waarop Dabney Berkshire doodschoot.
Hij zag meteen dat een paar dingen anders waren.
De burritokraam was verdwenen.
De bewaker zat niet in het hokje.
De renovatie van het gebouw aan de overkant was afgelopen.
Het deksel van het mangat was vervangen, en het mangat was niet meer afgezet.
Decker keek op naar het Hoover Building: hoekig, lelijk, vervallen.
Toiletten die niet werkten.
Brandmelders die het niet deden.
Netten om brokken beton op te vangen.
En bewakingscamera’s die niet werkten.
Hij begon te rennen.
Brown riep hem achterna: ‘Amos!’
Mars riep: ‘Hé, Amos!’
Ze renden achter hem aan en haalden hem gemakkelijk in.
Decker rende de hoek om en bleef staan in de straat die parallel liep aan de straat waar ze net vandaan kwamen.
‘Wat is dat?’ vroeg hij toen Brown naast hem bleef staan, een beetje buiten adem.
‘Wat is wat?’
Hij wees en zei: ‘Dat!’
‘Jezus, wat denk je dat dat is? Een autocolonne.’
‘Van wie?’
‘Ik weet niet van wie.’ Ze keek er aandachtiger naar en keek vervolgens naar de daken van de gebouwen eromheen. ‘Oké, als ik kijk naar de lengte van de autocolonne en de scherpschutters op die daken, en alle mannen in pak met een oortje, zou ik zeggen een heel hoge piet. Misschien de president van de Verenigde Staten.’
‘Dus hij is vandaag in het Hoover Building?’
‘Daar gaat hij af en toe inderdaad naartoe.’
Mars knipte met zijn vingers. ‘Hé, ik keek vanochtend in de sportzaal van het hotel naar de tv. En toen zag ik het.’
‘Wat zag je?’ snauwde Decker.
‘Dat de president hier vandaag naartoe ging om een onderscheiding uit te reiken. Het had iets te maken met de Britten en de Duitsers, dus de Britse premier en die vrouw die de baas is van Duitsland zijn daar ook.’
Brown zei: ‘Dat zei de president ook toen we bij hem waren in het Witte Huis. “Ik reik binnenkort een onderscheiding uit aan de fbi voor een geslaagde gezamenlijke missie die vele levens heeft gered.” Bogart wist ervan.’
Decker werd opeens lijkbleek. ‘De Britse premier en de Duitse bondskanselier zijn daar ook.’
Brown keek hem nieuwsgierig aan. ‘Amos, wat is er?’
Hij keek haar aan. ‘Walter Dabney wist iets, alleen kende hij de bijzonderheden niet. Maar hij probeerde ons een boodschap door te geven.’
‘Een boodschap waarover?’
‘Een boodschap zonder woorden.’
‘Ik snap niets van wat je...’
‘Een boodschap zonder woorden, een boodschap die hij ons met zijn daden vertelde.’
‘Zijn daden?’
Decker keek haar aan. ‘Hij pleegde een gewelddaad bij het Hoover Building!’
Brown draaide zich langzaam om en keek naar de stilstaande autocolonne, naar het Hoover Building en ten slotte weer naar Decker.
En toen werd ook zij lijkbleek. ‘O mijn god.’