35
Het enorme hoofdkantoor van de dia was gevestigd op de legerbasis Joint Base Anacostia-Bolling ten oosten van de rivier de Potomac, met aan de overkant National Airport. De Potomac liep naar het noordwesten, terwijl de veel kortere rivier de Anacostia naar het noordoosten meanderde.
Bij de ingang kreeg Decker een bezoekersbadge en werd hij onderworpen aan het securityprotocol.
Aan een muur hing het wapen van de dienst, een brandende gouden toorts op een zwarte ondergrond en twee rode cirkels om een globe.
Brown wees ernaar en zei: ‘Vuur en goud vertegenwoordigen kennis, of informatie, zoals wij graag zeggen. Het zwart staat voor het onbekende.’
‘En het rood?’ vroeg Decker.
‘De wetenschappelijke aspecten van informatie.’
‘Is het wel zo wetenschappelijk als jullie met mensen te maken hebben?’
‘Misschien wel meer dan je beseft.’
Ze liepen langs een muur waar namen op stonden. Decker bleef staan om ze te bekijken.
Brown, die was doorgelopen, kwam terug en ging naast hem staan. ‘De Muur van de Fakkeldragers,’ zei ze. ‘De mensen die hierop staan, hebben het hoogste eerbewijs ontvangen voor hun diensten aan de dia en het land. We hebben ook een Herdenkingsmuur op de binnenplaats, daarop staan de namen van de zeven dia-medewerkers die op 11 september zijn gestorven tijdens de aanval op het Pentagon.’
Decker wees naar één bepaalde naam. ‘Kolonel Rex Brown. Familie?’
‘Mijn vader,’ zei Brown en ze liep weer door.
Decker liep achter haar aan. ‘Wat denk je, kom jij ook op die Muur van de Fakkeldragers te staan?’ vroeg hij.
‘Dat heb ik liever dan op de Herdenkingsmuur.’
‘Wat deed je vader hier?’
‘Geheim.’
Ze opende een deur en gebaarde dat Decker naar binnen moest gaan.
Hij zag drie muren vol computerschermen die allemaal aanstonden, maar zonder geluid.
Brown deed de deur achter zich dicht. ‘We hebben overal controlecentra die vierentwintig uur per dag letterlijk naar alles, waar ook ter wereld, kijken wat belangrijk is. En dit is slechts een deel van alle beelden van een paar van die operaties.’
‘Indrukwekkend,’ zei Decker en hij ging aan een ovale vergadertafel zitten. ‘En wat hebben wij daaraan?’
De deur ging open en een man kwam binnen. Hij was ruim 1 meter 80, had brede schouders, enorme armen en bovenbenen, en kort grijzend haar. Zijn militaire camouflagekleding slaagde er niet in zijn gespierde lichaam te verbergen. En hij keek boos. ‘Agent Brown,’ zei hij chagrijnig.
‘Kolonel Carter,’ zei ze vriendelijk. ‘Dit is Amos Decker van de fbi.’
‘Uiterst ongebruikelijk. Kon het niet geloven toen ik dat mailtje kreeg. De man heeft zijn fbi-security clearance niet eens, laat staan dia-protocols.’
‘Deze hele zaak is een beetje ongebruikelijk,’ zei Brown. ‘Maar volgens ons is Decker onmisbaar om dit tot op de bodem uit te kunnen zoeken.’
‘Dit is het einde van je carrière.’
‘Ik werk gewoon aan een zaak,’ zei Brown. ‘Daarom zal ik iedereen die waardevol is gebruiken om de waarheid te achterhalen, en Decker is heel waardevol.’
Nu pas keek Carter naar Decker, die dezelfde kleren droeg als de vorige dag: een spijkerbroek, een trui vol vlekken en een gekreukeld windjack. Zijn haar was niet gekamd en piekte alle kanten op. En hij had zich niet geschoren, zodat zijn stoppels duidelijk zichtbaar waren.
Carter keek Brown vol ongeloof aan. ‘Wat heeft dít te betekenen! Werkt hij undercover?’
Decker zei: ‘Nee, maar ik heb mijn tanden wel gepoetst voor deze bespreking.’
Carter bleef hem een paar seconden aankijken, smeet zijn notebook op de tafel en ging zitten.
Brown ging naast Decker zitten en pakte een schrijfblok en een pen.
Carter drukte een paar toetsen op zijn notebook in, waarop de schermen aan de muur op één na allemaal zwart werden. ‘Klokkenluiders,’ zei hij. ‘Van A tot en met Z.’ Hij keek Decker aan. ‘Dat zijn er een heleboel, dus probeer het bij te houden.’
‘Zal mijn best doen,’ mompelde Decker terwijl hij naar het scherm keek.
Op het scherm verscheen een foto van een man.
‘Karl Listner,’ zei Carter. ‘Uit 1986. Militair contract met een bedrijf dat we niet aan meneer Decker bekend zullen maken. Listner was de liaison. Hij ontdekte bepaalde onregelmatigheden en meldde zich.’
Decker viel hem in de rede. ‘Degene die wij zoeken heet Anne, dus hebt u ook niet-mannelijke klokkenluiders?’
Carter keek met een felle blik naar Brown. ‘Die informatie had ik niet.’
‘Sorry, kolonel, dit is allemaal heel snel gegaan.’
‘Natuurlijk is dat zo, daarom zit die vent ook hier. En als je dingen snel doet, verpest je de boel. Maar dat is mijn probleem niet, dat is jouw probleem.’
Hij drukte nog een paar toetsen in. ‘Oké, we hebben vijftien mogelijkheden.’ Hij keek Decker aan. ‘Gaat u helemaal niets opschrijven?’
‘Niet nodig,’ zei Decker.
Carter rolde met zijn ogen, keek Brown woedend aan en keek weer naar het scherm.
* * *
Uren later hadden ze de dossiers van alle klokkenluiders doorgenomen.
Brown wendde zich tot Decker en zei: ‘Ik heb niets nuttigs gezien. Zelfs niet een van deze onbelangrijke spelers zou Berkshire kunnen zijn.’
Decker knikte. Hij wendde zich tot Carter. ‘Er staat een fout in jullie dossiers.’
‘Onmogelijk!’ brulde Carter.
‘Afbeelding 64 en afbeelding 217. Op 64 staat dat Denise Turner in juli 2003 in Islamabad was gestationeerd, en op 217 staat dat het Faisalabad was. U zult er een moeten kiezen.’ Daarop stond Decker op en verliet het vertrek.
Carter drukte een paar toetsen in en riep de betreffende beelden op.
‘Hij had gelijk,’ zei Brown peinzend toen ze naar het scherm keek.
‘Die klootzak had gewoon mazzel,’ snauwde Carter.
‘Dat geloof ik geen moment,’ zei ze en ze stond op.
Carter vroeg: ‘Wie is die vent in vredesnaam?’
Terwijl Brown Decker nakeek zei ze: ‘Dat probeer ik nog steeds te achterhalen, kolonel.’