70

Deckers knieën deden pijn. Deels door de regen. Deels door oude footballblessures.

En deels doordat ze klem zaten tegen het dashboard van Jamisons belachelijk kleine autootje. Ook zat het stuur bijna klem in zijn kruis.

Ik moet verdomme zelf een auto kopen.

De regen werd door de ruitenwissers van de voorruit geveegd, maar werd meteen vervangen door nieuwe regen. Elke keer dat de wissers heen en weer gingen, maakten Deckers gedachten ook een sprongetje.

Zijn gedachten concentreerden zich op iets wat belangrijk kon zijn.

Cecilia Randall had met hen gepraat, en kort daarna was ze vermoord.

Ze hadden met de Dabneys gepraat, en kort daarna waren zij bijna vermoord.

Was dat oorzaak of gevolg? En zo ja, hoe dan?

Hij dacht weer aan hun gesprekken met de huishoudster.

Zij had gedacht dat Ellie Dabney uit een rijke familie kwam, maar later bleek dat niet zo te zijn. Dus hoe was het mogelijk dat de Dabneys, toen Walter Dabney nog een laaggeplaatste medewerker van de nsa was, dat huis en die Porsche hadden gekocht? Dat kon alleen als Dabney toen al spioneerde. Ellie Dabney had allerlei gezondheidsproblemen, en ook een aantal miskramen gehad. Drie van hun dochters waren lang en atletisch gebouwd, maar hadden luchtwegproblemen. Samantha miste tenen, Amanda miste een deel van een arm.

De Dabneys waren geweldige mensen, had Randall hun verteld, de beste, volgens haar. En toen had iemand haar een kogel in haar hoofd geschoten.

Daarna hadden hij en Brown met de Dabneys over de pop gesproken. Ze hadden de andere poppen gevonden met zo’n zelfde geheime vakje.

Ze hadden de Dabneys alleen gelaten, waren uit eten gegaan en daarna naar Browns huis gereden, waar ze bijna waren afgeslacht door een groep moordenaars met machinegeweren.

Alweer: oorzaak en gevolg?

In beide gevallen was de oorzaak misschien geweest hun gesprekken in het huis van de Dabneys.

Wordt dat huis afgeluisterd? Zo ja, misschien door degene die Decker bij het oude huis van Berkshire in het bos had overvallen? En was dat dezelfde persoon of partij die achter dat moordteam van de vorige avond zat?

En dan waren er die poppen. Wat hadden die hier eigenlijk mee te maken? Zoals Ellie zei toen ze voor haar man opkwam, had Walter Dabney nooit met poppen rondgelopen. Hij had ze dus nooit meegenomen naar zijn bedrijf, volgestopt met geheimen en vervolgens overhandigd aan een derde partij, waarna hij ze weer terugkreeg zodat hij ze kon teruggeven aan zijn dochters. Dat leek ook niet echt logisch. Een man die met een pop rondliep zou zijn opgevallen. Natuurlijk kon je niet met een pop bij de nsa rondlopen. Maar misschien hoefde hij dat ook niet te doen, misschien was dat de andere invalshoek van de zaak.

Opeens trok Decker aan het stuur en reed een andere kant op.

Hij stopte tegenover het huis van Cecilia Randall. De politie was al vertrokken, maar haar voordeur stond op een kier.

Decker stapte uit, rende in de stromende regen de straat over en klopte aan.

Niemand reageerde.

Hij trok zijn pistool, duwde de deur open en keek naar binnen. ‘fbi. Iemand thuis?’

Weer reageerde niemand. Maar hij hoorde het gekraak van vloerplanken en keek omhoog.

Er was iemand boven.

Zachtjes liep hij de trap op. Boven keek hij even rond. Hij zag maar twee kamers en in slechts één kamer brandde licht.

Hij sloop naar de deur van die kamer toe en wilde net zijn hand op de deurkruk leggen toen die bewoog.

Hij stapte achteruit, met zijn pistool op de deur gericht.

De vrouw gilde toen ze hem zag en liet de doos die ze in haar handen had vallen. ‘O mijn god, wat wil je!’ gilde ze. ‘Doe me alsjeblieft niets.’

Decker haalde zijn badge uit zijn zak. ‘Ik ben van de fbi. Ik zal u echt niets doen.’

De vrouw wankelde en zocht steun aan het deurkozijn. ‘O, lieve help, ik schrok me dood!’

Decker stopte zijn pistool weg en bekeek haar aandachtig.

Ze was zwart, slank en een jaar of vijftig, met kort grijzend haar.

‘Wie bent u?’ vroeg Decker.

‘Ik ben Rhonda Kaine.’

‘Wat doet u hier?’

‘Dit is het huis van mijn moeder.’

‘Cecilia Randall was uw moeder?’

‘Ja.’

‘Gecondoleerd.’

Ze keek naar de doos. ‘Ik ben even langsgegaan om een paar spullen te halen. Geen idee wat ik met dit huis moet. Verkopen, lijkt me.’

‘Woont u hier in de buurt?’

‘Baltimore, dus niet erg ver weg.’ Ze keek hem met een grimmige blik aan. ‘Weten jullie al wie het heeft gedaan?’

‘Nog niet. Maar mag ik u, nu u hier toch bent, een paar vragen stellen?’

‘De politie heeft al met me gepraat.’

‘Ik heb misschien andere vragen.’

‘Luister, voor zover ik weet had mijn moeder geen vijanden. Niemand zou haar kwaad willen doen. Ze werkte hard, ging naar de kerk, heeft me opgevoed en was een goede vrouw. Volgens mij wilde iemand haar beroven. Ik heb haar gesmeekt deze buurt te verlaten. Ik ben opgegroeid in dit huis; toen was dit nog een goede buurt, maar nu niet meer. Hier lopen lui rond die je voor een paar centen vermoorden.’

‘Dat ben ik met u eens, maar volgens mij is dat niet wat er is gebeurd.’

‘Waarom niet?’

‘U zei net dat uw moeder hard werkte. Ze werkte voor de Dabneys, nietwaar?’

‘Dat klopt. Al minstens dertig jaar.’

‘Dus dan kende u hen waarschijnlijk ook.’

‘Klopt. Toen ik klein was, ging ik met haar mee.’

‘Dus u kende de dochters?’

‘Ik speelde met hen. Ik was iets ouder, dus soms paste ik op Jules of Samantha. Toen Natalie een baby was, verschoonde ik haar en gaf ik haar eten.’

‘Wat lief van u.’

‘O, maar daar betaalden ze me voor. Dat wilden ze per se. Meneer en mevrouw Dabney waren heel aardig, vooral mevrouw Dabney. Haar zag ik veel vaker, want meneer Dabney was altijd aan het werk of op reis. Mijn moeder en ik waren allang weg als hij thuiskwam van zijn werk.’

‘Weet u waar meneer Dabney naartoe reisde?’

‘Waarom vraagt u dat?’

‘We onderzoeken zijn dood ook.’

‘Ik hoorde dat hij zelfmoord heeft gepleegd.’

‘Dat is zo, maar we weten nog steeds niet waarom.’

‘O, nou ja, ik weet niet waar hij naartoe ging. Volgens mij bleef hij in de vs, maar reisde hij wel naar verschillende staten. Ik hielp mijn moeder een keer om zijn koffers op te ruimen en toen zat het etiket van de vliegmaatschappij er nog aan.’

‘Weet u nog van welk vliegveld het was?’

‘Nee. Maar ik herinner me wel dat het geen Amerikaanse vliegmaatschappij was. Ik weet alleen niet meer welke, maar mijn moeder vertelde me dat hij ook vaak naar het buitenland ging.’

‘Hoe wist ze dat?’

Kaine glimlachte. ‘Toen Samantha klein was, pakte ze haar vaders paspoort een keer en verstopte het in de keuken. Ze hebben het toen overal gezocht en mijn moeder vond het in de suikerbus. Ze moest het openvouwen om de suikerkorrels eruit te vegen en toen zag ze dat het vol stond met stempels van de verschillende landen waar hij was geweest.’

‘Heeft uw moeder weleens gezegd dat er iets aan de Dabneys was wat ze vreemd vond?’

‘Wat ze vreemd vond?’ Kaine keek hem doordringend aan. ‘Waar wilt u naartoe met al die vragen?’

‘Naar de waarheid, hoop ik.’

‘De Dabneys zijn goede mensen.’

‘Dat geloof ik graag, maar meneer Dabney heeft wel iemand vermoord.’

Kaine’s blik veranderde, ze keek eerst geschrokken en toen verdrietig. ‘Dat kan ik nog steeds niet geloven. Ik dacht dat hij de laatste zou zijn die zoiets kon doen. En dat hij zelfmoord pleegde? En mevrouw Dabney achterliet? Ze hielden ontzettend veel van elkaar, het was een perfect stel.’

‘Tja, uiterlijk kan bedrieglijk zijn.’ Decker keek naar de doos. ‘Wat zit daarin?’

Kaine glimlachte. ‘Dit is mijn oude slaapkamer. Mijn moeder en ik waren met z’n tweeën. Ik heb een broertje gehad, maar die is gestorven toen ik een baby was, en mijn vader overleed toen ik vier was.’

‘Wat erg voor u.’

‘Ze heeft wat spullen van me bewaard. Ik heb twee dochters, dus ik dacht dat zij die misschien wilden hebben, hoewel ze voor bepaalde dingen nu misschien een beetje te oud zijn.’

‘Speelgoed bedoelt u?’

‘Ja.’ Ze stapte achteruit en trok de deur verder open.

Decker zag een keurig opgemaakt bed, een witte ladekast en twee lange planken waar van alles op stond.

‘Tegenwoordig willen kinderen het niet als je er niet mee op internet kunt, zoals kinderboeken, oventjes, puzzels; zelfs poppen. Nu moeten het van die American Girl-poppen zijn. Weet u wel hoe duur die zijn? Mijn poppen waren veel goedkoper en ook prima. Daarvoor hoefde je alleen je verbeelding te laten spreken.’

Decker luisterde maar met een half oor, want op een van de planken zag hij een rij poppen. ‘Zijn dat uw oude poppen?’

‘Ja.’

‘Wist u dat die er precies zo uitzien als de poppen van de dochters van de Dabneys?’

‘Is dat zo? Nou, dat is misschien wel logisch.’

‘Waarom?’

‘Omdat de Dabneys ze voor me hebben gekocht.’